Overslaan en naar de inhoud gaan

Hof Den Haag 080607 oververmoeide wn glijdt uit; ongeval niet veroorzaakt door onvoldoende zorg wg

Hof Den Haag 080607 oververmoeide wn glijdt uit; ongeval niet veroorzaakt door onvoldoende zorg wg
1.1 [Appellant] is met ingang van 8 september 1997 in de functie van schoonmaakmedewerker voor onbepaalde tijd in dienst getreden van Gom. Zijn werk bestond in het verrichten van schoonmaakwerkzaamheden in treinen op het rangeerterrein van het NS station Alkmaar. Hij moest deze werkzaamheden gedurende de nachtelijke uren verrichten.

1.2 [Appellant] stelt dat hij op of omstreeks 13 april 1998 om 4.30 uur tijdens zijn werktijd ten val is gekomen doordat hij oververmoeid was en is uitgegleden door gladheid in verband met sneeuwval op het rangeerterrein van de NS in Alkmaar. (...)
4.2 Het ongeval is veroorzaakt doordat [Appellant] op een besneeuwd looppad is uitgegleden en ten val gekomen. Naar het oordeel van het hof is het van algemene bekendheid dat iemand die over een besneeuwd looppad loopt, het gevaar loopt uit te glijden en ten val te komen. Dit gevaar was ook voor [Appellant] voldoende kenbaar. Ook Gom mocht daarvan uitgaan. Van [Appellant] mocht worden verwacht dat hij de benodigde voorzichtigheid zou betrachten bij het lopen over een besneeuwd looppad. Dat geldt ook als [Appellant] gehaast was omdat de werkzaamheden die normaal door vier mensen moesten worden uitgevoerd, die nacht door twee mensen moesten worden uitgevoerd. Als [Appellant] de benodigde voorzichtigheid niet heeft betracht, kan dat Gom niet worden verweten.

4.3 [Appellant] heeft gesteld dat hij oververmoeid was. [Appellant] was gewend om zijn werkzaamheden ’s nachts te verrichten. Naar het oordeel van het hof was het een verantwoordelijkheid van [Appellant], en niet van Gom, om ervoor te zorgen dat hij voldoende uitgerust aan zijn werk begon en tijdens zijn werk niet oververmoeid was. [Appellant] heeft er een beroep op gedaan dat werkzaamheden die normaal door vier personen werden gedaan, die nacht door twee mensen moesten worden gedaan en dat er geen trappen aanwezig waren waarmee het in- en uitstappen van de treinstellen kon worden vergemakkelijkt. Naar het oordeel van het hof kunnen deze omstandigheden de gestelde oververmoeidheid van [Appellant] niet verklaren. Overigens is er geen verband tussen het al dan niet aanwezig zijn van trappen en de toedracht van het ongeval.

4.4 [Appellant] heeft gewezen op de mogelijkheid dat ’s nachts op de looppaden gestrooid zou worden en op de mogelijkheid dat de treinen ’s nachts van het rangeerterrein naar een perron van het dichtstbijzijnde station zouden worden gereden. Naar het oordeel van het hof zijn deze maatregelen buitenproportioneel en konden deze maatregelen niet van Gom (en van Nedtrain voor wier eventueel nalaten Gom jegens [Appellant] verantwoordelijk was) worden gevergd. Daarbij heeft het hof mede acht geslagen op de omvang van het rangeerterrein en het beperkte gebruik dat in de nachtelijke uren van de looppaden wordt gemaakt.

4.5 Uit het bovenstaande volgt dat het ongeval niet is veroorzaakt door onvoldoende zorg van Gom. Verder heeft Gom aangetoond dat veiligheidsmaatregelen die redelijkerwijs van haar konden worden gevergd, het ongeval niet zouden hebben voorkomen. Aan het bewijsaanbod van [Appellant] gaat het hof voorbij aangezien [Appellant] niet voldoende onderbouwde stellingen heeft geponeerd die relevant zijn en bewijs behoeven. Dit betekent dat de grieven III tot en met XI falen. Het bestreden vonnis zal moeten worden bekrachtigd. (...)

6. [Appellant] heeft in hoger beroep een subsidiaire vordering ingediend gebaseerd op art. 7:611 BW. Aan deze subsidiaire vordering heeft [Appellant] ten grondslag gelegd dat Gom niet heeft voldaan aan haar verplichting de aan het werk verbonden risico’s tot een minimum te beperken. [Appellant] heeft echter niet onderbouwd in welk opzicht Gom niet aan deze verplichting zou hebben voldaan. Daarom zal het hof deze subsidiaire vordering afwijzen.

7. Het hof zal [Appellant] als de in het ongelijk gestelde partij in de proceskosten in hoger beroep veroordelen. Het hof zal datgene waarmee Gom bij gelegenheid van de pleidooien in hoger beroep haar eis ten aanzien van de proceskosten in hoger beroep heeft vermeerderd, toewijzen zoals in het dictum van dit arrest vermeld.

8. Het hof zal de zaak terugverwijzen naar de rechtbank, sector kanton, locatie Schiedam, ter verdere behandeling.
LJN BB0530