Overslaan en naar de inhoud gaan

Hof Den Haag 070706 geen aansprakelijkheid voor val van ongeveer 3 1/2 meter hoogte van havenkraan

Hof Den Haag 07-07-06 geen aansprakelijkheid voor val van ongeveer 3 1/2 meter hoogte van havenkraan
4.2 Voor de beoordeling hiervan dient als uitgangspunt dat naar vaste recht-spraak met artikel 7:658 lid 1 BW niet is beoogd een absolute waarborg te scheppen voor de bescherming van de werknemer tegen het gevaar van arbeids-ongevallen. Deze bepaling heeft tot strekking een zorgplicht in het leven te roepen en verplicht de werkgever voor het verrichten van arbeid zodanige maatregelen te treffen en aanwijzingen te geven als redelijkerwijs nodig om te voorkomen dat de werknemer in de uitoefening van zijn werkzaamheden schade lijdt. Wat van de werkgever in redelijkheid mag worden verlangd hangt af van de omstandigheden van het geval. (...)

(...) dat het hof er vanuit gaat dat [werknemer], toen hij de bovenzijde van de eerste ladder had bereikt en, zich met zijn linkerhand vasthoudend aan de railing (grijpscepter) aan de linkerkant van de eerste ladder, op het bordes wilde stappen, hij met zijn rechterhand de railing aan de rechterkant misgreep en zijn evenwicht verloor. Vervolgens is hij, al draaiend en dalend om het aangrijpingspunt van zijn linkerhand, achterover op de havenkade gevallen. (...)

4.4 [werknemer] heeft gesteld dat het evident is dat het beklimmen van een kraan, gelet op het altijd aanwezige gevaar van het vallen van een ladder zoals die door [werknemer] beklommen moest worden, risico’s oplevert. Zulks moge juist zijn, daaruit volgt evenwel niet dat Kalmar aansprakelijk is (vgl. rov. 4.2). In dit verband is het volgende van belang.
(...)

4.7 In aansluiting op het voorgaande geldt dat Kalmar (CvA sub 24) opgemerkt heeft dat de werkzaamheden die [werknemer] op 20 december 1995 uitvoerde niet bijzonder moeilijk of gevaarlijk waren voor een gemiddelde werknemer, laat staan voor een werknemer met de ervaring en kennis over veiligheidsregels en aspecten als [werknemer], hetgeen door [werknemer] als zodanig niet is weersproken. Aan het betoog van [werknemer] bij memorie van grieven zijn geen feiten of omstandigheden te ontlenen die hierop een ander licht werpen. Kalmar mocht, gegeven het vermelde in rov. 2.5, bij de uitvoering van dit werk de (verdere) zorg voor veiligheid ter plaatse in beginsel aan [werknemer] overlaten. Zulks geldt m.n. voor wat [werknemer] zelf als evident risico aanmerkt (rov. 4.4).

4.8 Het hof acht voorts van belang
a. dat Van Leeuwen kennelijk geen aanleiding heeft gevonden in de door hem opgemaakte RI & E méér aandacht te vragen voor het risico te vallen dan voor het werken op hoogten boven 2,5 meter. Daargelaten het feit dat tussen partijen niet vast staat dat aan [werknemer] geen veiligheidsgordel is uitgereikt (MvA sub 43), deelt het hof niet de opvatting van [werknemer] dat met werken op hoogten gelijk gesteld dient te worden het zich naar een dergelijke hoogte begeven: het gaat om een andere bezigheid en duurt niet langer dan benodigd voor het bereiken van de feitelijke werkplek (i.c. de machinekamer van de haventopkraan);
b. dat kennelijk ook de VGW-commissie, waarvan de [werknemer] deel uitmaakte, geen aanleiding heeft gezien aandacht te vragen voor het risico te vallen bij het beklimmen van objecten of werktuigen en het naar boven meenemen van gereedschappen, zoals blijkt uit het Veiligheidsreglement uit 1989 en het gereviseerde Veiligheidsreglement uit 1996.
c. dat [werknemer] de bevindingen van Galjaardt vermeld in zijn in rov. 2.3 weer-gegeven rapport niet heeft betwist, noch gemotiveerd heeft gesteld dat de conclusie van Galjaardt dat de toegangsmiddelen, ladders, bordessen en trappen naar de machinekamer van de haventopkraan in goede staat verkeerden en voldeden aan de vigerende wetgeving niet juist is;
d. dat [werknemer] het betoog van Kalmar (CvA sub 21 e.v.) onvoldoende weersproken heeft. Gegeven de in aanhef van rov. 4.3 genoemde hoogte(n), alsmede de lengte(n) van de ladder, valt niet in te zien dat de NEN 2023 - ten aanzien waarvan [werknemer] niet heeft gesteld dat die niet van toepassing is – zou vereisen dat de ladder van een klimkooi voorzien zou moeten zijn, noch de versie zoals die ten tijde van het ongeval gold, noch de versie die kort nadien van kracht is geworden. Aan [werknemer] kan toegegeven worden dat aan de ladder “een klimkooi aangebracht had kunnen worden.” Het komt het hof evenwel niet voor – in de stukken is daarvoor onvoldoende steun te vinden – dat zulks, nogmaals: gegeven de in aanhef van rov. 4.3 genoemde hoogte(n), alsmede de lengte(n) van de ladder, een in redelijkheid van Kalmar te verlangen voorziening zou zijn.

4.9 Dat Kalmar tekortgeschoten is in haar zorg- en veiligheidsverplichting jegens [werknemer] door niet te voorzien in een deugdelijk methode om op de werkplek, i.c. de machinekamer van de havenkraan, te kunnen beschikken over de voor het uitvoeren van de werkzaamheden benodigde gereedschappen, is het hof evenmin gebleken. Zowel met behulp van een door Kalmar onweersproken aan haar personeel ter beschikking gestelde pukkel of gereedschapgordel, als met het door [werknemer] aan zijn gereedschapskoffer gebonden touw wordt bereikt dat de werknemer beide handen beschikbaar heeft tijdens het naar boven klimmen, zoals door Galjaardt terecht van belang is geoordeeld. Een hoeveelheid gereedschap met een gewicht van ongeveer 8 kg. vormt bovendien niet een zodanige hoeveelheid dat reeds om die reden van Kalmar verlangd mocht worden te voorzien in een andere transportmethode, dan wel [werknemer] op de gevaren daarvan specifiek te wijzen. De suggestie van [werknemer], het ter beschikking stellen van een rugzak, is onvoldoende onderbouwd om te kunnen leiden tot de conclusie dat dit, niet slechts op de eerste te beklimmen meters maar ook op de verdere tocht naar boven, een verbetering van de veiligheid zou opleveren meebrengend dat van Kalmar verlangd mocht worden dat zij haar personeel daarvan zou voorzien.

4.10  Kalmar heeft onweersproken aangevoerd dat zij [werknemer] heeft voorzien van veiligheidsschoenen en nieuwe handschoenen, die door de inspecteur Galjaardt als adequaat aangemerkt zijn. Aangenomen dat nieuwe handschoenen wellicht nog wat minder grip hebben, zoals gesteld door [werknemer], brengt dit geen waarschuwingsverplichting van Kalmar jegens [werknemer] met zich mee.

4.11 Het voorgaande in onderling verband en samenhang bezien leidt tot de conclusie dat Kalmar heeft voldaan aan hetgeen redelijkerwijs van haar kon worden gevergd. Dat betekent dat de vordering van [werknemer] afgewezen behoort te worden en dat het vonnis van de rechtbank met verbetering van gronden behoort te worden bekrachtigd. Als in het ongelijk te stellen partij wordt [werknemer] veroordeeld in de kosten van het hoger beroep aan de zijde van Kalmar.
LJN AY6274
Ook op de site van het PIV (met dank voor de signalering)