Overslaan en naar de inhoud gaan

Rb Oost-Brabant 070916 whiplash 20-jarige; andere mogelijkheden dan personal shopper aanwezig om een inkomen te genereren dat gelijk is aan inkomen zonder ongeval

Rb Oost-Brabant 070916 whiplash 20-jarige; andere mogelijkheden dan personal shopper aanwezig om een inkomen te genereren dat gelijk is aan inkomen zonder ongeval;
- onderzoek arbeidsdeskundige is een gepasseerd station

De feiten
In deze zaak kan van de volgende vaststaande feiten worden uitgegaan.

2.1. [benadeelde], geboren op [geboortedatum 1988, is op 7 juni 2008 een verkeersongeval overkomen. Als bestuurder van haar auto is [benadeelde] van achteren aangereden als gevolg waarvan bij haar een post-whiplashsyndroom is ontstaan.

2.2. [benadeelde] heeft na het ongeval onder andere last van frequente hoofdpijnen, pijn aan de nek/rechterschouder en een zeer laag energieniveau.

2.3. ASR heeft als verzekeraar van de veroorzaker van het ongeval aansprakelijkheid erkend.

2.4. In het minnelijk traject zijn op gezamenlijk verzoek van partijen onder meer een neurologische expertise en een psychiatrische expertise uitgevoerd.

2.5. Het expertiserapport van neuroloog Bemsen d.d. 30 januari 2012 (productie 7 dagvaarding) houdt onder meer in:

“(…)

Conclusie

Op mijn vakgebied heeft betrokkene gezien het ongevalmechanisme een acceleratie deceleratie trauma van de cervicale wervelkolom ondergaan met medisch gedocumenteerde nekklachten die passen bij een WAD graad I tot II. De overige door betrokkene aangegeven klachten kunnen niet neurologisch worden verklaard. Met name is er geen noemenswaardig traumatisch hoofd/hersenletsel geweest als verklaring voor de door betrokkene ervaren cognitieve klachten. Eveneens is er geen neurologische verklaring voor de pijn van de rechter schouder. Mede op grond van de informatie in de aanvullende correspondentie over de stemmingsstoornis van betrokkene en het feit dat betrokkene aangeeft dat deze sombere stemming nog steeds onverminderd aanwezig is, is niet uit te sluiten dat er wat dit betreft sprake is van pijnklachten onderhoudende factoren of een ongunstige wisselwerking tussen de verschillende klachten waardoor er geen verbetering optreedt in het functioneren van betrokkene. In dit kader zal ik met uw toestemming een psychiatrische expertise aanvragen. Ik heb geen neurologische verklaring voor de door betrokkene aangegeven bloedneuzen die ze direct na het ongeval heeft gehad, maar ook niet voor de door betrokkene aangegeven sensibele stoornissen in de benen.

Diagnose:

Acceleratie deceleratie trauma van de cervicale wervelkolom met nekklachten passend bij een WAD graad I tot II.

(…)”

2.6. Het psychiatrisch rapport van dr. Schoutrop d.d. 10 augustus 2012 (productie 9 dagvaarding) houdt onder meer in:

“(…)

Differentiaaldiagnostische zou na een ongeval gedacht kunnen worden aan een posttraumatische stressstoornis, maar daarvoor is er mijn inziens geen enkel argument.

Ik zie geen argument om te veronderstellen dat er sprake is van een depressieve stoornis. (…)

Diagnose

(…)

Op mijn vakgebied is er sprake van een ongedifferentieerde somatoforme stoornis. Het betekent dat er klachten en daaruit voortvloeiende beperkingen zijn, die niet of onvoldoende verklaard kunnen worden vanuit een somatische oorzaak. (…)

Medische eindsituatie

(…)

Er is sprake van een medische eindtoestand, waarin op lange termijn enige verbetering kan optreden.

Ik sluit niet uit dat betrokkene, indien zij de stap zou kunnen zetten naar een meer op mijn vakgebied gelegen vorm van behandeling (zoals een deeltijdbehandeling of klinische behandeling gericht op de behandeling van onbegrepen lichamelijke klachten), een snellere verbetering haalbaar is.

(…)”

2.7. Mede op basis van het rapport van dr. Schoutrop heeft dr. Bernsen geconcludeerd tot een percentage blijvende invaliditeit van 1 % (gehele mens) en geen functieverlies.

2.8. Tussen partijen is vervolgens besproken om een arbeidsdeskundig traject in te zetten maar [benadeelde] heeft daar om haar moverende redenen van afgezien.

2.9. Begin oktober 2013 heeft [benadeelde] voorgesteld om te proberen tot een pragmatische afwikkeling te komen, kort gezegd bestaande uit de financiering door ASR van een op te starten onderneming door [benadeelde] waarin zij werkzaam zal zijn als ‘personal shopper’. Tussen partijen is hierover geen overeenstemming bereikt.

2.10. Een brief van ASR aan de gemachtigde van [benadeelde] van 12 januari 2015 (productie 13 dagvaarding) houdt onder meer in:

“(…)

Wanneer ik de correspondentie na het bezoek van de heer Houthuizen er nog eens op nalees, dan valt er mijns inziens niet aan te ontkomen, dat er tussen uw visie en de mijne over de hoogte van een definitieve afwikkeling een groot gat is en blijft.

Het lijkt mij zinloos elkaar maar te blijven bestoken met pennevruchten.

Van mijn aanbod (Euro 75.000,00 slot) is inmiddels € 5.000,— als voorschot betaald, zodat een restbedrag van Euro 70.000,00 resteert.

Ik ga dit laatstgenoemde bedrag aan uw cliënte overmaken.

Daarnaast is deze brief bedoeld om u te bevestigen, dat ASR – nu een minnelijke regeling niet tot de mogelijkheden behoort – de onderhandelingen in deze kwestie definitief heeft afgebroken. ”

2.11. In totaal heeft ASR € 150.000,– schadevergoeding aan [benadeelde] betaald.

Het geschil
3.1. [benadeelde] vordert – samengevat – veroordeling van ASR tot betaling van een bedrag van primair € 187.297,- en subsidiair € 125.000,– netto onder voorbehoud van de schade na een periode van vijf jaar, vermeerderd met rente en proceskosten.

3.2. ASR voert verweer.

3.3. Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan.

De beoordeling
4.1. De primaire vordering van [benadeelde] van € 187.297,— bestaat uit schadevergoeding wegens (toekomstig) verlies aan verdienvermogen vanaf 1 juli 2014. [benadeelde] heeft aangegeven haar vordering te beperken tot vijf jaar en deze te begroten conform een ‘herstelgerichte benadering’ van de schade, zijnde de kosten gedurende vijf jaar voor de opstart van haar onderneming. Die kosten bestaan volgens [benadeelde] uit vijf keer een afgeronde jaarschade van € 25.000,- om in haar levensonderhoud te kunnen voorzien, vermeerderd met de tekorten in de exploitatiebegroting van de onderneming over de eerste driejaar van in totaal € 62.297,-. Het aspect van het niet of moeilijk kunnen afsluiten van een arbeidsongeschiktheidsverzekering is volgens [benadeelde] onderdeel van de subsidiaire vordering evenals mogelijke toekomstige kosten voor (huishoudelijke) hulp.

4.2. De rechtbank stelt aldus vast dat zowel de primaire als subsidiaire vordering van [benadeelde] is gebaseerd op het uitgangspunt dat zij toekomstige schade lijdt, bestaande uit met name verlies aan verdienvermogen.

4.3. Het verweer van ASR komt er in de kern op neer dat zij meent met betaling van een bedrag van € 150.000,- ruimschoots aan haar verplichting tot schadevergoeding jegens [benadeelde] te hebben voldaan en dat geen sprake is van toekomstige schade, bestaande uit verlies aan verdienvermogen.

4.4. De vraag die partijen verdeeld houdt is dan ook of in het geval van [benadeelde] sprake is van toekomstige schade, bestaande uit onder meer verlies aan verdienvermogen.

4.5. De rechtbank is met ASR van oordeel dat deze vraag ontkennend moet worden beantwoord. Daartoe wordt het volgende overwogen.

4.6. Uit de door partijen in het geding gebrachte stukken, met name de op gezamenlijk verzoek uitgebrachte expertiserapporten, volgt naar het oordeel van de rechtbank niet dat bij [benadeelde] sprake is blijvende beperkingen die tot verlies van verdienvermogen leiden. Een aanvraag Wajong van [benadeelde] van 13 mei 2011 is afgewezen (aanvullende productie 15 [benadeelde]) op de grond dat [benadeelde] in staat werd geacht om meer dan 75 % van het maatmaninkomen te verdienen. Stukken waaruit kan worden afgeleid dat [benadeelde] thans niet in staat is een inkomen te verwerven dat vergelijkbaar is met het inkomen op haar niveau in de situatie zonder ongeval, zijn niet in het geding gebracht. Een deugdelijke onderbouwing van de gestelde overige toekomstige schade, zoals kosten voor mogelijke hulp in het huishouden, is door [benadeelde] evenmin gegeven.

4.7. De stelling van [benadeelde] dat zij haar verdiencapaciteit thans niet volledig kan benutten, lijkt te zijn gebaseerd op de omstandigheid dat zij momenteel niet in staat is een (voldoende) inkomen te verwerven als personal shopper. Anders dan [benadeelde] kennelijk meent, leidt dit naar het oordeel van de rechtbank echter niet tot de conclusie dat dus sprake is van schade, bestaande uit verlies aan verdienvermogen. Bij het antwoord op de vraag of sprake is van verlies van verdienvermogen dient geabstraheerd te worden van de door [benadeelde] gekozen wijze waarop zij thans een inkomen probeert te verwerven. Op basis van de in deze procedure overgelegde medische informatie oordeelt de rechtbank (andere) mogelijkheden aanwezig voor [benadeelde] om een inkomen te genereren dat gelijk is aan het inkomen dat zij had kunnen verwerven in de situatie zonder ongeval. Op welke wijze [benadeelde] haar verdienvermogen wenst te benutten is aan haar. Een onderzoek door een arbeidsdeskundige naar de mogelijkheden daartoe heeft [benadeelde] geen doorgang willen laten vinden. Dat stond haar vrij. Het leidt er naar het oordeel van de rechtbank echter wel toe dat een dergelijk onderzoek inmiddels een gepasseerd station is. [benadeelde] heeft tijdens de comparitie aangegeven nu wel open te staan voor een arbeidsdeskundig onderzoek, maar de rechtbank zal een dergelijk onderzoek niet gelasten nu de vorderingen van [benadeelde] in deze procedure zijn gericht op het verkrijgen van een bedrag aan schadevergoeding voor de opstart (en voortzetting) van haar eigen onderneming als personal shopper. Een arbeidsdeskundig onderzoek heeft dan naar het oordeel van de rechtbank geen toegevoegde waarde.

4.8. De slotsom van het voorgaande is dat niet vast is komen te staan dat [benadeelde] na januari 2015 (toekomstige) schade lijdt die het reeds uitgekeerde bedrag van 6 150.000,- te boven gaat en waarvoor ASR aansprakelijk is. Dit leidt ertoe dat zowel de primaire als de subsidiaire vordering wordt afgewezen.

4.9. De beslissing van de rechtbank is gebaseerd op de voorgaande overwegingen. Hetgeen partijen meer of anders hebben aangevoerd behoeft daarom geen beoordeling meer, nu dit voor de beslissing niet (langer) relevant is. stichtingpiv.nl