Overslaan en naar de inhoud gaan

Hof Arnhem-Leeuwarden 140114 kosten verzorging obv zorgbehoefte boven zorgindicatie PGB; 33,45 uur per week; tarief € 25,-; eindleeftijd 95

Hof Arnhem-Leeuwarden 140114 delay bij subduraal hematoom 79-jarige;
- kosten verzorging obv zorgbehoefte boven zorgindicatie PGB; 33,45 uur per week; tarief € 25,-; eindleeftijd 95
- aanpassing woningen beide dochters ivm verzorging is redelijk, meerkosten bij nieuwbouw;
- smartengeld; 10% verhoging vanwege in literatuur gevoerde discussie; € 67.155,-

vervolg op het deelgeschil: rb-utrecht-090211-delay-bij-subduraal-hematoom-geen-proportionele-aansprakelijkheid-oordeel-over-diverse-schadeposten-24-uurs-mantelzorg-verbouwing-aanpassing-woning-smartengeld 
en
rb-utrecht-290212-geen-tussentijds-appel-tegen-deelgeschilbeschikking-status-beslissingen-deelgeschil-in-bodemprocedure verschil-tussen-de-awbz-en-het-civiele-aansprakelijkheidsrecht

 

De kosten van verzorging
3.15
Partijen strijden niet over de vraag of [moeder], die inmiddels 87 jaar is, thuis (bij [dochter M] en/of [dochter S]) verzorgd moet worden. Kernvraag is hoeveel zorg [moeder], als gevolg van het medisch delay, thuis behoeft. Voor [moeder] is in het kader van de AWBZ door het CIZ over de jaren 2006-2011 steeds (jaarlijks) een indicatiebesluit genomen. Het PGB bedraagt gemiddeld jaarlijks € 78.556,-. [moeder] gaat drie dagen per week naar de dagopvang, waarvoor [de familie] een jaarlijkse eigen bijdrage is verschuldigd van afgerond € 154,-. Daarnaast wordt vanuit de WMO wekelijks 3 uur in huishoudelijke hulp voorzien. [de familie] stellen dat [moeder] 24 uur per dag zorg behoeft, hetgeen neerkomt op dag en nacht verzorging en toezicht, 7 dagen per week. Een deel van de zorgbehoefte wordt gedekt door het PGB (waarvoor zij professionele hulp kunnen inschakelen), maar er blijft een deel over waarvoor zij thans mantelzorg verlenen, aldus [de familie]
Het hof zal eerst een oordeel geven over de reeds verschenen schade (dus tot en met het jaar 2013).

3.16
Om de zorgbehoefte van [moeder] in kaart te brengen hebben partijen een arbeidsdeskundige van [bedrijfsnaam] ingeschakeld (zie hiervoor al onder 3.3). Dit onderzoek heeft geresulteerd in een (concept)rapport van 2 juni 2009. Vanwege de complexiteit van deze zaak heeft mevrouw [de arbeidsdeskundige] overleg gehad met [deskundige 1] en zij constateren de volgende knelpunten (p. 14-16): [moeder] heeft complexe medische beperkingen, waarvoor constant toezicht en zorg noodzakelijk is; de meest voor de hand liggende oplossing is opname in een verpleeghuis, maar de beide dochters hebben [moeder] weer in huis opgenomen; over de dagbehandeling zijn (waren) de dochters niet zo tevreden; de dochters zien als (enige) oplossing de aanpassing van beide woningen en het inschakelen van 24-uurszorg; de 24-uurszorg kan volgens de Lage Landen perfect geleverd worden, maar een daarin werkende verpleegkundige ziet dat anders; de heer [deskundige 1] heeft de ervaring dat bij een aantal cliënten het niet goed lukt dat deze particuliere bureaus continue 24-uurszorg leveren. Een conclusie wordt in dit rapport niet getrokken, omdat de zaak te complex is en omdat het om zeer hoge bedragen gaat voor inzet van middelen en aanpassingen.

3.17
Op verzoek van [de familie] heeft er een onderzoek plaatsgevonden door [de neuropsychiater], (neuro)psychiater, verbonden aan de Gelderse Roos, gespecialiseerde psychiatrie Wolfheze. De bevindingen van dit onderzoek zijn neergelegd in een rapport van 18 augustus 2010. Deze komt tot de conclusie (p. 4) dat sprake is van een dementie door traumatisch hersenletsel (dit is geen Alzheimer-dementie), een meervoudige cognitieve stoornis ontstaan na een val met hersenletsel. Met deze uitleg wil de psychiater aangeven dat men officieel de classificatie “dementie door hersenletsel” kan gebruiken, maar dat dit tot het misverstand kan leiden dat een PG-setting (een psychogeriatrische setting begrijpt het hof) een goede omgeving zou zijn, hetgeen zijns inziens niet het geval is. Anderzijds is duidelijk dat [moeder] 24-uurszorg en toezicht behoeft, maar dat een reguliere somatische plek in een verpleeghuis ook tot problemen kan leiden vanwege de specifieke problemen van [moeder]. De dochters erkennen (p. 7) dat de huidige zorgsituatie te zwaar is en zij hebben de wens van [moeder] om thuis te willen blijven uitdrukkelijk willen honoreren. Zij hebben (nog) geen vertrouwen in de geboden hulpverlening. Zij willen ter ontlasting van zichzelf 24-uurs thuiszorg realiseren naast de dagbehandeling.

3.18
Op verzoek van [de familie] heeft Zuster Zuwe Zorg, een professionele organisatie dat bemiddelt in thuiszorg, een (ongedateerde) offerte opgesteld voor 24-uurszorg, hetgeen neerkomt op een bedrag van afgerond € 142.000,- per jaar. Hiermee is al rekening gehouden met de besparing in verband met de dagopvang en met de toeslag voor feestdagen en de weekenden.

3.19
In reactie op voornoemde offerte van Zuster Zuwe Zorg heeft St. Antonius bij brief van 26 mei 2011 advies gevraagd bij Trivium advies met betrekking tot de vraag in hoeverre het normaal en gebruikelijk is, dat bij een inwoonsituatie professionele hulp wordt ingeschakeld gedurende 24 uur per dag en zo ja, dat de uitgaven daarvan het PGB-budget van circa € 78.000,- per jaar overstijgen. In het daarop volgende rapport van 21 juni 2011 is onder meer het volgende geantwoord: uit onderzoek is gebleken dat bij inwoonsituaties bijna nooit gebruik wordt gemaakt van 24-uurszorg, onder meer omdat hiervoor geen volledige CIZ-indicatie wordt afgegeven (doordat er mantelzorg aanwezig is en hierdoor deels sprake is van gebruikelijke zorg) en vanwege de hoge kosten. Bij inwoonsituaties wordt dan vaak de hulp ingehuurd die noodzakelijk is en geen 24 uur professionele zorg. ’s Nachts bestaan er meerdere mogelijkheden om via hulpmiddelen toezicht te houden (alarmering, cameratoezicht en/of toezicht via een spreekluisterverbinding). Bij opname in een verpleeghuis is er ook niet altijd toezicht en continu een verzorgende in de nabijheid aanwezig. De inzet van 24-uurszorg betekent dat een zorgaanbieder te allen tijde een gediplomeerde verzorgende moet inzetten. Uit onderzoek is gebleken dat diverse zorgaanbieders voor 24-uurszorg tarieven hanteren van € 2.500,- tot € 3.400,- per week. Indien vanuit een PGB-budget de kosten voor 24-uurszorg niet bekostigd kunnen worden, wordt er, vanwege de hoge kosten, gekozen voor zorg op maat; dat wil zeggen dat op daadwerkelijke zorgmomenten een hulpverlener wordt ingezet, aldus nog steeds Trivium advies. In een aanvullend rapport van Trivium advies van 12 september 2009 staat nog het volgende vermeld: uitgaande van een PGB-budget van ongeveer € 80.000,- per jaar en uitgaande van dagopvang van drie dagen, kan de noodzakelijke professionele hulpverlening ingeschakeld worden die [moeder] nodig heeft. De overige ondersteuning die de dochters hun moeder bieden, wordt normaliter niet door professionele krachten uitgevoerd. De mantelzorgtaken die door de kinderen worden uitgevoerd, zullen mogelijk bestaan uit gezamenlijk eten, koffie drinken en het uitvoeren van recreatieve activiteiten.

3.20
Het hof stelt het volgende voorop. Vaste rechtspraak is dat in geval van letselschade de kosten van huishoudelijke hulp en/of verzorging door de aansprakelijke partij aan de benadeelde moet worden vergoed indien deze niet langer in staat is de desbetreffende werkzaamheden zelf te verrichten, voorzover het gaat om werkzaamheden waarvan het in de situatie waarin de benadeelde verkeert normaal en gebruikelijk is dat zij worden verricht door professionele, voor hun diensten gehonoreerde hulpverleners. Dit is niet anders indien die werkzaamheden in feite worden verricht door personen die daarvoor geen kosten in rekening (kunnen) brengen (vgl. HR 5 december 2008, LJN BE9998; HR 6 juni 2003, LJN AF5891 en HR 28 mei 1999, NJ 1999, 564).

3.21
In de onderhavige situatie is het volgende van belang. [moeder] was ten tijde van het medisch incident al 18 jaar inwonend bij haar dochter [dochter S]. Zij was toen 78 jaar en in deze procedure is niet gesteld of gebleken, dat [moeder] op (enige of korte) termijn naar een bejaardenhuis of verzorgingshuis zou gaan verhuizen. Dit betekent dat het hof ervan uitgaat dat [dochter S] er ook rekening mee moest houden dat zij, in de hypothetische situatie dat het medisch incident niet zou hebben plaatsgevonden, op enig moment, indien haar moeder hulpbehoevend zou worden, meer (mantel)zorg zou moeten verrichten al dan niet met hulp van [dochter M]. Eveneens is niet uit te sluiten dat, in die hypothetische situatie, [moeder] naar een verzorgings- of verpleeghuis zou hebben moeten verhuizen indien de zorg voor [dochter S] (en [dochter M]) te zwaar zou worden. Anderzijds is het ook mogelijk dat [moeder] tot haar dood thuis verzorgd zou worden door [dochter S], ook bij een afnemende gezondheid, omdat [moeder] al zo lang bij [dochter S] inwoonde.
In de huidige situatie staat wel genoegzaam vast dat [moeder], die nu voornamelijk bij [dochter M] woont, intensieve zorg behoeft, die naar het oordeel van het hof uitstijgt boven de “normale” mantelzorg die een dochter aan haar inwonende moeder verleent. Voor de intensieve zorg die [moeder] nodig heeft, is het in die zin “normaal en gebruikelijk” dat hiervoor professionele hulp wordt ingeschakeld. Om te kunnen bepalen welke zorg [moeder] nodig heeft in de situatie waarin zij zich thans bevindt, heeft het hof acht geslagen op het zeer uitvoerige onderzoek dat verricht is (als contra-expertise in het kader van de bestuursrechtelijke procedure) door de indicerend en adviserend arts [naam arts 1], wiens bevindingen zijn neergelegd in het Adviesrapport Welpart van 19 september 2012 en het rapport van 15 april 2013 van de door de rechtbank (afd. bestuursrecht) benoemde deskundige [deskundige 2], verbonden aan [bedrijfsnaam], sociaal-medische expertise. De bevindingen in het Adviesrapport Welpart worden gedragen door de schriftelijk aangeleverde documenten en vier huisbezoeken. Op deze stukken, die als producties bij memorie van antwoord bodemzaak I zijn overgelegd, heeft St. Antonius nog niet kunnen reageren.
Het hof realiseert zich (voorts), dat deze rapportages als inzet hebben de vaststelling van de zorgbehoefte van [moeder] in het kader van het vaststellen van een “zorgzwaartepakket” (ZZP) en de daaraan gekoppelde hoogte van het PGB, doch het onderzoek door [naam arts 1] is in deze procedure dienstig als het gaat om het vaststellen van de behoefte aan (intensieve) zorg voor [moeder]. In het Adviesrapport Welpart is voor [moeder] een minimale AWBZ-zorgbehoefte van 117,45 uur per week vastgesteld, waarvan 72,57 uur voor persoonlijke verzorging, 2,67 uur voor verpleging en 42.21 uur voor individuele begeleiding. Dat [moeder] deze (intensieve) zorg behoeft gelet op haar fysieke beperkingen, ernstige communicatieproblemen en cognitieve problemen, oordeelt het hof aannemelijk. Het hof volgt dan ook vooralsnog de bevindingen en conclusies uit dit rapport. Een volle week bedraagt 24 x 7 = 168 uur, hetgeen betekent dat de “resterende” 50,55 uur (168 – 117,45) als “gewone mantelzorg” (zoals de nachtelijke uren) op de schouders van [dochter M] en [dochter S] komen. Op grond van het indicatiebesluit van 30 juni 2011 heeft [moeder] voor afgerond 84 uur een zorgindicatie gekregen (57,17 uur voor persoonlijke verzorging en 26,81 uur voor individuele begeleiding). Of [moeder], na de bestuursrechtelijke procedure, een hogere zorgindicatie krijgt is niet bekend. Maar wat hiervan ook zij, [de familie] kunnen jegens St. Antonius aanspraak maken op vergoeding van kosten voor (professionele) verzorging van 117,45 uur per week, waarvan afgetrokken moet worden de (PGB)vergoeding voor het aantal uren die in het kader van de AWBZ wordt gegeven. In de huidige situatie betekent dit concreet dat St. Antonius gehouden is aan [de familie] (aanvullend) te vergoeden de kosten van verzorging van 33,45 uur (117,45 – 84) per week voor verzorging.
Dan resteert nog het antwoord op de vraag met welk uurtarief gerekend moet worden. Het hof knoopt aan bij de PGB-normen en begroot het uurtarief op bedrag van € 25,-, dat het hof redelijk en billijk acht.

3.22
St. Antonius heeft uitdrukkelijk gevraagd om een eindregeling, in die zin, zo begrijpt het hof, dat ook de toekomstige schade wordt begroot. Het hof heeft al onder 3.14 overwogen dat het bij het begroten van de toekomstige schade gaat om een afweging van goede en kwade kansen. [moeder] is thans 87 jaar (en zij heeft derhalve de statistische levensduur bereikt) en haar medische situatie is, zo begrijpt het hof uit de recente medische stukken (Adviesrapport Welpart en [deskundige 2]), na het medisch incident relatief stabiel gebleven. Er valt in feite geen zinnig antwoord te geven op de vraag hoe lang [moeder] nog zal leven (in de feitelijke situatie) of geleefd zou hebben (in de hypothetische situatie zonder ongeval). Toch zal het hof, indachtig het voorschrift in artikel 26 Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering, hier een knoop moeten doorhakken. Voorts slaat het hof ook acht op de mogelijkheid (de kwade kans) dat [moeder] op enig moment zó hulpbehoevend zou zijn geworden, dat zij ook naar een verzorgingshuis zou hebben moeten verhuizen. Het hof zal, in het kader van de schadebegroting, naar alle redelijkheid de einddatum vaststellen op het bereiken van de 95-jarige leeftijd van [moeder]. Dat betekent dat de toekomstige schade nog gekapitaliseerd moet worden.

ECLI:NL:GHARL:2014:181