Overslaan en naar de inhoud gaan

Hof Arnhem-Leeuwarden 110613 CTE schoonmaker bij chemieconcern; nav vastgestelde blootstelling aan schoonmaakmiddelen benoeming deskundige en vraagstelling

Hof Arnhem-Leeuwarden 110613 CTE schoonmaker bij chemieconcern; nav vastgestelde blootstelling aan schoonmaakmiddelen benoeming deskundige en vraagstelling

2.5

Het hof zal aan de deskundige de volgende vragen ter beantwoording voorleggen:

1. Wat was de feitelijke arbeidsbelasting in de zin van blootstelling aan de toxische stoffen petroleum, methyleenchloride (tot 1986, waarbij het hof al heeft vastgesteld dat er geen sprake was van verneveling) en terpentine van [appellant] in de periode dat hij bij BASF werkzaam was (tussen februari 1981 en maart 1991) uitgaande van een blootstelling van maximaal 1 uur per dag?
Wilt u hierbij rekening houden met de verzuimcijfers van [appellant] (rechtsoverweging 2.2 van het tussenarrest van 22 januari 2013)?
Wilt u de feitelijke arbeidsbelasting specificeren met aandacht voor de soorten stoffen waaraan [appellant] werd blootgesteld en de intensiteit van de blootstelling bij de verschillende wijzen van blootstelling gelet op de omschrijving van de werkzaamheden en het overeenkomstige toepassen van de toxische stoffen (rechtsoverweging 2.6 van het tussenarrest van 19 juni 2012)?
Wilt u daarbij tevens specificeren wat het effect was van het feit dat de werkzaamheden aanvankelijk in een grote bedrijfshal (zij het voor een deel in een van de bedrijfshal onderdeel uitmakende afgescheiden ruimte van 10 bij 10 meter, die aan één zijde in open verbinding met de bedrijfshal stond, waarbij sprake was van een natuurlijke ventilatie) werden uitgevoerd, dat er vanaf 1982 mechanische ventilatie of centrale afzuiging was en dat er vanaf 1986 sprake was van puntafzuiging boven de mengstations en dissolvers (rechtsoverweging 2.16 van het tussenarrest van 25 oktober 2011)?

2. Kunt u aangeven, of de feitelijke arbeidsbelasting die volgens de bovenstaande parameters is vastgesteld bij [appellant] schade kan hebben veroorzaakt?

3. Wat waren de tussen februari 1981 en maart 1991 geldende MAC-waarden en zijn deze in de periode dat [appellant] bij BASF werkzaam was gewijzigd?

4. Wilt u de blootstellingsgegevens bezien in relatie tot de geldende MAC-waarden en aangeven of en zo ja, waar en voor hoe lang deze normen zijn overschreden?

5. Welke andere feiten en/of omstandigheden die bij uw onderzoek zijn gebleken zijn verder van belang voor een goed begrip van de zaak?

2.6
Zoals in artikel 198 lid 2 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering (Rv.) is bepaald, dient de deskundige bij zijn onderzoek de partijen in de gelegenheid te stellen opmerkingen te maken en verzoeken te doen en moet uit het schriftelijke bericht blijken of aan dit voorschrift is voldaan. Van de inhoud van de opmerkingen en verzoeken moet in het schriftelijke bericht melding worden gemaakt. Indien een partij schriftelijke opmerkingen of verzoeken aan de deskundige doet toekomen, verstrekt zij daarvan terstond afschrift aan de wederpartij. Het hof verzoekt de deskundige voorts in zijn rapportage rekening te houden met de richtlijnen van de Nederlandse Vereniging voor Arbeidshygiëne.

2.7
In rechtsoverweging 2.6 van het tussenarrest van 22 januari 2013 is reeds overwogen, dat [appellant] als eisende partij volgens de hoofdregel van artikel 195 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering (Rv.) het voorschot dient te dragen. Het hof ziet geen aanleiding af te wijken van deze hoofdregel. Het voorschot zal overeenkomstig de opgave van de deskundige worden bepaald op het in het dictum genoemde bedrag.

2.8
Verder wordt iedere beslissing aangehouden. ECLI:NL:GHARL:2013:414