Overslaan en naar de inhoud gaan

HR 220208 IWMD vraagstelling; deskundige niet bij uitstek geschikt voor oordeel over vraag 3

HR 220208 IWMD vraagstelling; deskundige niet bij uitstek geschikt voor oordeel over vraag 3 m.b.t. hypothetitische situatie zonder ongeval

3.3.2 De rechtbank heeft voorts niet aan de deskundige opgedragen de volgende door Fortis voorgestelde vraag te beantwoorden:

"3.Overige aspecten van de hypothetische situatie zonder ongeval
Met het oog op de bepaling van de looptijd van de eventuele toekomstschade, is van belang te weten of in het medisch dossier van betrokkene overigens feiten en omstandigheden voorkomen - ook buiten de klachten en symptomen en/of uw eigen vakgebied gelegen - die aanleiding zouden kunnen geven te veronderstellen dat bij betrokkene ook zonder ongeval op enig moment beperkingen zouden zijn opgetreden op het gebied van de uitoefening van de beroepsactiviteiten of het verrichten van werkzaamheden in en rond de woning.
Wilt u, tegen deze achtergrond, een inventarisatie maken van de feiten en omstandigheden uit het medisch dossier van betrokkene die naar uw mening in dit opzicht relevant zijn?" (...)
3.6 Met haar appelgrief 2 kwam Fortis op tegen het weglaten uit de opdracht aan de deskundige van de hiervoor in 3.3.2 geciteerde vraag 3. Het hof oordeelde dat die grief evenmin doel trof. Daartoe overwoog het met name het volgende:
"3.9. Vastgesteld moet worden dat het door Amev ingediende verzoek, voorzover dat thans in hoger beroep nog aan de orde is, ertoe strekt dat (specifiek) een neuroloog als deskundige wordt benoemd, maar dat het onderzoek dat deze neuroloog als deskundige zou kunnen verrichten, door Amev niet wordt gewenst. Het tegendeel doet zich eerder voor doordat de te benoemen neuroloog informatie moet inwinnen over - en onderzoek moet instellen naar - medische oorzaken van (eventuele) arbeidsongeschiktheid op gebieden die buiten zijn specifieke deskundigheid zijn gelegen. Aldus heeft - zo moet het hof concluderen - het verzochte deskundigenbericht geen betrekking op "punten waarover het oordeel van deskundigen wordt gevraagd" (artikel 203, tweede lid sub b, Rv.) en wordt met het verzoek een ander doel nagestreefd dan met deze door de wet geboden mogelijkheid is beoogd. Op deze wijze gebruikt Amev - zo moet worden vastgesteld - het door artikel 202, eerste lid, Rv. geboden middel voor een ander doel dan waarvoor het is verleend en is sprake van misbruik van bevoegdheid."

3.7 Tegen het gedeelte vanaf "Het tegendeel doet zich eerder voor" richten zich de klachten van onderdeel 2, echter tevergeefs. Hetgeen het hof overweegt moet aldus worden verstaan dat naar het oordeel van het hof de rechtbank terecht de onderhavige vraag 3 niet aan de deskundige heeft gesteld omdat die vraag niet valt te verenigen met de taak van de door de rechter benoemde deskundige. Deze taak bestaat hierin dat de deskundige op het terrein dat wordt ontsloten door de hem door de rechter gestelde vragen, een onderzoek verricht en op basis daarvan een oordeel geeft. De deskundige doet een en ander ingevolge art. 198 lid 1 Rv. naar beste weten, hetgeen impliceert dat hij op grond van zijn bijzondere kennis van en ervaring met het betrokken onderzoeksgebied bij uitstek gekwalificeerd is voor het verrichten van dat onderzoek en het geven van dat oordeel. De rechter is dan ook bevoegd een of meer vragen aan de deskundige niet toe te laten indien deze ertoe zouden leiden dat de deskundige onderzoek zou dienen te verrichten en een oordeel zou moeten geven waartoe hij niet bij uitstek gekwalificeerd is in de voornoemde zin. Het hof heeft evenals de rechtbank vraag 3 kennelijk als een dergelijke vraag beschouwd. Het bestreden oordeel, aldus verstaan, geeft niet blijk van een onjuiste rechtsopvatting en is niet onbegrijpelijk of onvoldoende gemotiveerd.
LJN: BB3676 conclusie AG Spier.