Overslaan en naar de inhoud gaan

Rb Rotterdam 180417 Ongeval met halterstaaf in sportschool. IWMD-vraagstelling. Verzoek ass om causaliteitsvraag toe te voegen afgewezen. Benoeming deskundigen

Rb Rotterdam 180417 Ongeval met halterstaaf in sportschool. IWMD-vraagstelling. Verzoek ass om causaliteitsvraag toe te voegen afgewezen. Benoeming deskundigen

Citeerwijze: www.letselschademagazine.nl/2017/rb-rotterdam-180417

2. De standpunten 
2.1. Het verzoekschrift strekt ertoe dat de rechtbank een voorlopig deskundigenbericht zal bevelen, met benoeming van een neuroloog en een neuropsycholoog. X verzoekt neuroloog dr. J. O. Milspelblom Beijer, dr. P. Verlooy of dr. E. Oosterhoff respectievelijk neuropsycholoog dr. E. van de Scheer of dr. T. Koene tot deskundigen te benoemen en aan hen de in het verzoekschrift opgenomen vraagstelling, te weten de IWMD-vraagstelling ter beantwoording voor te leggen.

2.2. X heeft aan zijn verzoek - kort weergegeven - het volgende ten grondslag gelegd. X heeft op 26 november 2013, tijdens het fitnessen in de sportschool van Nike, destijds tevens zijnde de werkgever van X, een halterstaaf op zijn achterhoofd en nek/rug gekregen. X heeft gesteld hierdoor klachten te hebben en heeft Nike aansprakelijk gesteld voor de schade als gevolg van dit ongeval. De aansprakelijkheidsverzekeraar van Nike, AIG, heeft op 4 juli 2014 namens Nike aansprakelijkheid voor het ongeval erkend. Slechts een gedeelte van de schade van X is door haar vergoed. AIG c.s. heeft aangevoerd dat er onvoldoende causaal verband bestaat tussen de gestelde klachten en het ongeval en heeft daarom geweigerd de volledige schade van X te vergoeden. X heeft aangevoerd door het ongeval beperkingen te hebben in zijn werkzaamheden, niet in staat te zijn om alle huishoudelijke taken en taken in en rondom zijn woning op zich te nemen en beperkingen te hebben in zijn sociaal leven. X heeft een expertise door een neuroloog en neuropsycholoog voorgesteld, maar AIG c.s. is niet bereid mee te werken aan beide voorgestelde expertises. X overweegt een rechtsvordering in te stellen tegen AIG C.S., waaronder een deelgeschil en/of een bodemprocedure tot schadevergoeding van zijn materiële en immateriële schade, zodat hij er belang bij heeft het causale verband tussen het ongeval en zijn klachten te kunnen bewijzen.

2.3. AIG c.s. concludeert primair tot afwijzing van het verzoek en stemt subsidiair in met benoeming van neuroloog dr. Verhagen en neuropsycholoog dr. Koene en aan hen de IWMD-vraagstelling voor te leggen, mits vraag l.g. van de IWMD-vraagstelling wordt aangevuld met de vraag: "Kunt u van de bovengenoemde medische beperkingen op uw vakgebied aangeven welke u als medisch causaal beschouwt in het kader van het ongeval? ". Daarbij dienen de deskundigen de beschikking te krijgen over de volledige medische  voorgeschiedenis van X, de adviezen van de medisch adviseurs van beide partijen alsmede alle (volledige) rapportages van het neurologisch, neuropsychologisch en psychologisch onderzoek.

2.4. AIG c.s. heeft aan haar verweer - kort weergegeven - het volgende ten grondslag gelegd. In onderhavig verzoekschrift is niet aan de ingangseisen voor een voorlopig deskundigenbericht voldaan, terwijl de verzoeken bovendien moeten afstuiten op de eisen van een goede procesorde, althans misbruik van bevoegdheid, althans zwaarwegende bezwaren. AIG c.s. betwist het bestaan van enig causaal verband tussen de huidige klachten van X en het ongeval en tevens is onvoldoende aangegeven voor welke medische klachten een medisch substraat wordt gezocht. AIG c.s. voert aan dat X zijn stellingen over zijn klachten onvoldoende heeft onderbouwd. De beschikbare informatie pleit juist tegen het bestaan van causale klachten en de medisch adviseur van zowel verzoeker als verweerders achten een neurologisch onderzoek niet van toegevoegde waarde. Uit drie bezoeken aan een neuroloog en een onderzoek door een neuropsycholoog blijkt dat geen sprake is van enig medisch substraat voor de klachten van X. De door X verzochte medische expertises zouden slechts nodig zijn indien AIG c.s. de resultaten van de eerder 'eenzijdig' uitgevoerde onderzoeken zou betwisten, aldus AIG c.s. Dat doet zij echter expliciet niet. Er is door X ook geen enkele reden aangevoerd waarom de uitkomsten van de eerder uitgevoerde onderzoeken niet juist zouden zijn. Een neuropsychologische expertise is door de medisch adviseur van X nooit eerder genoemd. Er is derhalve geen enkele medische aanleiding een neuroloog en een neuropsycholoog als deskundigen te benoemen. AIG c.s. maakt subsidiair bezwaar tegen benoeming van de in het verzoekschrift genoemde deskundigen, op de grond dat dr. Verlooy niet meer als neuroloog werkzaam is en dr. Oosterhoff geen neuroloog is, maar neurochirurg. Reeds eerder bestond overeenstemming tussen partijen over de benoeming van neuroloog dr. Verhagen. Onduidelijk is waarom voornoemde neuroloog in het verzoekschrift niet wordt genoemd.

3. De beoordeling 
3.1. Een voorlopig deskundigenonderzoek als bedoeld in artikel 202 Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering (hierna: Rv) strekt ertoe de verzoekende partij door middel van het uit te brengen deskundigenbericht bewijs te verschaffen van feiten en omstandigheden  die zij in een eventueel te beginnen of reeds aanhangige procedure zou hebben te bewijzen, dan wel de mogelijkheid te verschaffen aan de hand van het uit te brengen deskundigenbericht meer zekerheid te verkrijgen omtrent de voor de beslissing van het geschil relevante feiten en omstandigheden en aldus beter te kunnen beoordelen of het raadzaam is een procedure te beginnen of deze voort te zetten.

3.2. Aan de rechter die heeft te oordelen over het verzoek een dergelijk onderzoek te gelasten, komt geen discretionaire bevoegdheid toe. Hij dient het onderzoek in beginsel te gelasten, mits het daartoe strekkende verzoek ter zake dienend en voldoende concreet is en  feiten betreft die met het deskundigenonderzoek bewezen kunnen worden. Een verzoek tot een voorlopig deskundigenbericht kan evenwel worden afgewezen indien de rechter op grond van in zijn beslissing te vermelden feiten en omstandigheden van oordeel is dat het  verzoek in strijd is met een goede procesorde, dat van de bevoegdheid toepassing van dit middel te verlangen, misbruik wordt gemaakt - bijvoorbeeld omdat verzoeker wegens onevenredigheid van de over en weer betrokken belangen in redelijkheid niet tot het 
uitoefenen van die bevoegdheid kan worden toegelaten - of dat hetl verzoek moet afstuiten op een ander door de rechter zwaarwichtig geoordeeld bezwaar.

3.3. Naar het oordeel van de rechtbank heeft X zijn belang bij het onderhavige verzoek voldoende onderbouwd. Het verzoek is voldoende concreet en ter zake dienend en bevat feiten op grond waarvan kan worden beoordeeld waarover een deskundigenbericht  moet worden uitgebracht en waarom dit onderzoek met het oog op (de strekking van) de eventueel in te stellen vordering van belang kan zijn. Van strijd met een goede procesorde dan wel misbruik van bevoegdheid om toepassing van dit middel te verlangen dan wel een ander zwaarwichtig bezwaar is de rechtbank tevens niet gebleken. De rechtbank overweegt daartoe als volgt. Niet in geschil is dat op 26 november 2013 een ongeval heeft plaatsgevonden, waarbij het hoofd én/of de nek/rug van X is geraakt, en dat AIG aansprakelijkheid voor dit ongeval heeft erkend. Partijen twisten over het bestaan van een causaal verband tussen het ongeval en de klachten en beperkingen van X. De rechtbank acht het bestaan van klachten bij X voldoende aannemelijk, nu uit de overgelegde medische verslagleggingen blijkt dat X zich de in de periode na het ongeval tot heden meermalen heeft laten onderzoeken door verscheidene (para)medici, heeft deelgenomen aan een revalidatietraject bij DBC en thans nog immer deelneemt aan een revalidatietraject bij Klimmendaal. Vast is komen te staan dat X reeds is gezien door een neuroloog alsmede een neuropsycholoog, echter door hen is niet de IWMD- vraagstelling beantwoord. Deze vraagstelling heeft als doel de schade, die de onderzochte heeft geleden (en in de toekomst mogelijk zal lijden) als gevolg van een ongeval, te bepalen aan de hand van een vergelijking tussen de gezondheidstoestand van de onderzochte zoals die na het ongeval is ontstaan en zich waarschijnlijk in de toekomst zal voortzetten (de situatie met ongeval) en de hypothetische situatie waarin de onderzochte zich zou hebben bevonden als het ongeval nooit had plaatsgevonden (de situatie zonder ongeval). De rechtbank is van oordeel dat beantwoording van deze vraagstelling door een neuroloog en een neuropsycholoog met het oog op (de strekking van) de eventueel in te stellen vordering van belang kan zijn. Dat een neuropsychologisch onderzoek door de medisch adviseur van X niet eerder is genoemd, doet hier niet aan af. In tegenstelling tot hetgeen AIG c.s. heeft aangevoerd, heeft de medisch adviseur van X in haar brief van 13 november 2015 aangegeven dat, gezien de aard van aldaar genoemde pre-existente klachten, een neurologische expertise is aangewezen, mocht de causaliteit worden betwist. De rechtbank zal het verzoek tot het bevelen van een voorlopig deskundigenbericht derhalve toewijzen.

3.4. Gezien de complexiteit van de (medische) situatie van X is de rechtbank van oordeel dat met de benoeming van een neuroloog, tevens een neuropsycholoog als deskundige moet worden benoemd. De rechtbank is van oordeel dat de neuropsycholoog een hulponderzoek uitvoert en dat de neuroloog en de neuropsycholoog kennis moeten kunnen nemen van elkaars verslagleggingen. Ter zitting hebben partijen overeenstemming bereikt over de te benoemen neuroloog en neuropsycholoog, te weten dr. W.I.M. Verhagen  respectievelijk dr. T. Koene. Dr. T. Koene heeft de rechtbank bij e-mailbericht van 6 rnaart 2017 bericht dat zij in onderhavige procedure niet als deskundige kan worden benoemd. Thans hebben partijen overeenstemming bereikt over de benoeming van neuropsycholoog drs. A. Zaal.

3.5. Tevens bestaat tussen partijen overeenstemming over de voor te leggen vraagstelling. te weten de IWMD-vraagstelling, met dien verstande dat AIG c.s. de rechtbank heeft verzocht hieraan een vraag toe te voegen. De rechtbank is met X van oordeel dat in de IWMD-vraagstelling, die blijkens de algemene toelichting is bedoeld om niet-medici die zich bezighouden met de afwikkeling van letselschade inzicht te geven in de medisch uitgangspunten die van belang zijn bij het bepalen van de omvang van de schade die de onderzochte heeft geleden (en in de toekomst mogelijk zal lijden) als gevolg van een ongeval, bewust wordt vermeden om de deskundige rechtstreeks te vragen in hoeverre klachten en afwijkingen als ongevalsgevolg zijn aan te merken, oftewel de causaliteitsvraag,  hetgeen een juridische vraag is. De medicus wordt slechts gevraagd om de bestaande situatie (met ongeval) en de verwachte situatie (zonder ongeval) zo gedetailleerd mogelijk in kaart te brengen. Dit volgt ook uit de aanbeveling 2.2.16 RMSR bij de IWMD-vraagstelling, die de deskundige zo veel als mogelijk in acht dient te nemen:

"Een eventuele causaliteitsvraag wordt uitsluitend beantwoord vanuit de medische causaliteitsgedachte, dat wil zeggen op grond van datgene wat bekend en herkenbaar is met betrekking tot het ontstaan en het beloop van de onderhavige klachten en verschijnselen. Deze vraagstelling geschiedt in overeenstemming met de gangbare inzichten dan wel richtlijnen van de desbetreffende wetenschappelijke vereniging. De expert zal nimmer klachten aan een ongeval "toerekenen" of de causaliteit ervan louter baseren op het feit dat ze pas na het ongeval debuteerden. "

De rechtbank ziet gelet op het voorgaande aanleiding om de IWMD-vraagstelling in zijn huidige vorm- dat wil zeggen zonder hieraan een vraag toe te voegen - ter beantwoording aan de te benoemen deskundigen voor te leggen.

3.6. Gelet op de uitlatingen van partijen en nu verder niet is gebleken van feiten of omstandigheden die tot afwijzing dienen te leiden, zal de rechtbank de onder de beslissing vermelde deskundigen benoemen, ter beantwoording van de eveneens onder de beslissing 
vermelde vragen. De rechtbank zal de vraagstelling zo formuleren dat het onderzoek van drs. A. Zaal wordt geïncorporeerd in bet. deskundigenrapport van dr. W.I.M. Verhagen.

3.7. Dr. Verhagen heeft de aan het onderzoek verbonden loon- en de kostenvergoeding begroot op € 5.900,- exclusief BTW, gebaseerd op een uurtarief van € 300,- exclusief BTW (en € 79,- exclusief BTW voor secretariële ondersteuning). Drs. Zaal heeft de aan het onderzoek verbonden loon- en de kostenvergoeding begroot op € 2.640,- exclusief BTW, gebaseerd op een uurtarief van € 110,- exclusief BTW. Tezamen komt dit op een voorschotbedrag van € 8.540,- exclusief BTW. Partijen zijn in de gelegenheid gesteld zich  uit te laten over de hoogte van cle voorschotten van de deskundigen. Partijen hebben geen bezwaren kenbaar gemaakt tegen deze bedragen.

3.8. Ingevolge de hoofdregel van artikel 205 jo. 195 Rv dient het voorschot door de verzoekende partij te worden gestort. Nu AIG c.s. aansprakelijkheid voor de schadelijke gevolgen van het ongeval heeft erkend, dient zij de kosten van het voorlopig deskundigenbericht te dragen. Daarbij verdient opmerking dat de kosten van de deskundigen uiteindelijk wel door een van partijen gedragen zullen moeten worden.

3.9. De hoogte van het voorschot zal worden gesteld op het door de deskundigen begrote bedrag van € 8.540.- exclusief BTW. De rechtbank zal AIG c.s. gelasten het voorschot binnen twee weken na ontvangst van een daartoe strekkend verzoek van het LDCR te  storten.

3.10. De termijn voor het inleveren van het rapport zal worden gesteld op acht maanden nadat de deskundigen het bericht van de griffier heeft ontvangen dat het voorschot is voldaan en aan heil het procesdossier ter hand is gesteld.

3.11. De rechtbank wijst erop dat partijen wettelijk verplicht zijn om mee te werken aan het onderzoek door de deskundigen. De rechtbank zal deze verplichting uitwerken zoals nader onder de beslissing omschreven. Wordt aan een van deze verplichtingen niet voldaan, 
dan kan de rechtbank daaruit de gevolgtrekking maken die zij geraden acht, ook in het nadeel van de desbetreffende partij.

3.12. Indien een partij desgevraagd of op eigen initiatief een opmerking of verzoek aan de deskundigen doet toekomen, dient zij dat schriftelijk te doen en daarvan gelijktijdig afschrift aan de wederpartij te verstrekken.

4. De beslissing 
De rechtbank 
4.1. beveelt een onderzoek door twee deskundigen ter beantwoording van de volgende vragen:

(....)

Met dank aan mr. J.F. Roth, SAP Letselschade Advocaten, voor het inzenden van deze uitspraak.