Overslaan en naar de inhoud gaan

RBNHO 140224 vordering erven wn-er; longkanker na blootstelling aan PAK's; benoeming longarts en arbeidshygiënist

RBNHO 140224 vordering erven wn-er; longkanker na blootstelling aan PAK's; benoeming longarts en arbeidshygiënist

 

In vervolg op:
RBHNO 290323 vordering erven wn-er; longkanker na blootstelling aan PAK's; uitgebreid deskundigenonderzoek nodig

2De verdere beoordeling

2.1.

Partijen zijn in de gelegenheid gesteld zich uit te laten over de persoon en de specifieke deskundigheid van de te benoemen deskundigen. Partijen hebben daarover zelf geen overeenstemming kunnen bereiken.

2.2.

De kantonrechter heeft vervolgens het Nederlands Centrum voor Beroepsziekten (NCB) benaderd en het NCB heeft twee deskundigen voorgesteld voor het doen van onderzoek, te weten mevrouw A.E. Tak, longarts en de heer P.C.J.M. van Balen, arbeidshygiënist, beiden verbonden aan het NCB, Polikliniek Mens en Arbeid.

2.3.

De kantonrechter zal de beide genoemde deskundigen benoemen voor het verrichten van een onderzoek en hen vragen om een schriftelijk bericht uit te brengen naar aanleiding van de hierna volgende vragen.

2.4.

Partijen hebben in eerdergenoemde akten vragen voorgesteld voor de deskundigen. De kantonrechter zal niet alle vragen overnemen die partijen hebben voorgesteld, omdat met onderstaande vragen die door de kantonrechter zijn geformuleerd de kern van de zaak en de wezenlijke aspecten al voldoende aan de orde komen. Verder is een aantal door partijen voorgestelde vragen niet overgenomen, omdat die naar het oordeel van de kantonrechter niet relevant zijn voor de beoordeling van de zaak, of een overlap vertonen met al geformuleerde vragen, dan wel te veel een ‘sturend’ karakter hebben. Verder weegt mee dat aan de deskundigen ook een afsluitende ‘open’ vraag wordt gesteld, waarmee het risico wordt beperkt dat bepaalde relevante aspecten van de zaak onderbelicht blijven.

2.5.

De volgende vragen zullen aan de deskundigen ter beantwoording worden voorgelegd:

  1. Kunt u vaststellen of [erflater] gedurende zijn werkzaamheden bij TotalEnergies is blootgesteld aan polycyclische aromatische koolwaterstoffen (PAK’s) of andere voor de gezondheid schadelijke stoffen (waarbij u wordt verzocht om rekening te houden met de werkzaamheden van [erflater] zoals die blijken uit het dossier, waaronder de verklaringen afgelegd in het voorlopig getuigenverhoor)?

  2. Indien uw antwoord op vraag a. bevestigend is, kunt u dan aangeven of die blootstelling heeft geleid of kan hebben geleid tot gezondheidsschade bij [erflater] , met name longkanker?

  3. Indien uw antwoord op vraag b. bevestigend is, moet als gehele of gedeeltelijke oorzaak van de longkanker van [erflater] worden aangewezen de blootstelling aan PAK’s, de blootstelling aan tabaksrook, andere factoren, of een combinatie van een of meer van voorgaande mogelijkheden?

  4. Kunt u daarbij een onderscheid maken per blootstellingsperiode:

- Periode 1979 – 1988;

- Periode 1989 – 19 februari 2000;

- Periode 20 februari 2000 – 2004;

- Periode na 2004?

Kunt u hierbij aangeven of er op uw vakgebied gebruikelijke normen zijn overschreden?

Zo ja, wilt u hierbij aangeven welke normen zijn overschreden?

Welke maatregelen waren in bedoelde periode volgens u bekend om gestelde blootstelling aan door u genoemde risicofactoren zoveel mogelijk te reduceren?

Kunt u bij uw antwoord op vraag f. de antwoorden specificeren per periode:

- Periode 1979 – 1988;

- Periode 1989 – 19 februari 2000;

- Periode 20 februari 2000 – 2004;

- Periode na 2004.

  1. Is [erflater] in de fabriek van TotalEnergies in Beverwijk blootgesteld aan een hoeveelheid PAK’s die hoger lag dan de door de Nederlandse autoriteiten vastgestelde maximale grenswaarden en zo ja, in welke periode was dat?

  2. Waren de gezondheidsrisico’s van PAK’s (openbaar) bekend in de periode 1978- 2004?

  3. Kan de longkanker van [erflater] veroorzaakt zijn door zijn langjarig rookgedrag?

  4. Indien de longkanker van [erflater] zowel is veroorzaakt door de blootstelling aan schadelijke stoffen gedurende zijn dienstverband als zijn rookgedrag kunt u dan aangeven in welke mate (kans of percentage) beide factoren hebben bijgedragen aan het ontstaan van zijn longkanker?

  5. Welke andere omstandigheden (zoals genetica en andere) kunnen worden beschouwd als een aanvullende bijkomende oorzaak van de longkanker van de heer [erflater] ?

  6. Zijn er nog andere feiten, omstandigheden of inzichten die u van belang vindt om te vermelden in het kader van uw onderzoek en het antwoord op de vragen?

2.6.

De kantonrechter ziet geen aanleiding om terug te komen op de bewijslastverdeling vermeld in het tussenvonnis en blijft ook bij het oordeel in dat tussenvonnis dat de [eisers] het voorschot van de deskundigen voor hun rekening zullen moeten nemen, totdat hierover in het eindvonnis zal zijn beslist.

2.7.

Het voorschot wordt vastgesteld op een bedrag van € 9.444,05 inclusief btw. De [eisers] dienen op grond van artikel 195 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering dit voorschot ter griffie te deponeren.

2.8.

De kantonrechter zal bij gebreke van betaling van het voorschot door de [eisers] uitspraak doen op basis van de standpunten van partijen, zonder deskundigenbericht.

2.9.

De te benoemen deskundigen hebben zich bereid verklaard als zodanig op te treden, desgevraagd te kennen gegeven geen binding met partijen te hebben en niet betrokken te zijn bij partijen of het geschil.

2.10.

De kantonrechter houdt iedere verdere beslissing aan.

3De beslissing

De kantonrechter:

3.1.

beveelt een onderzoek door deskundigen ter beantwoording van de onder punt 2.5 geformuleerde vragen;

3.2.

benoemt tot deskundigen:

  • -

    mevrouw A.E. Tak, longarts;

  • -

    de heer P.C.J.M. van Balen, arbeidshygiënist;

beiden verbonden aan het Nederlands Centrum voor Beroepsziekten, Postbus 22660, 1100 DD Amsterdam;

e-mailadres voor correspondentie: a.e.tak@amsterdamumc.nl;

3.3.

bepaalt dat de [eisers] als voorschot op de kosten van de deskundigen een bedrag van € 9.444,05 inclusief btw dienen te deponeren; hiertoe ontvangen de [eisers] separaat een factuur van het Landelijk Dienstencentrum voor de Rechtspraak (LDCR);

3.4.

bepaalt dat het voorschot voor 13 maart 2024 dient te worden voldaan;

3.5.

bepaalt dat de deskundigen hun werkzaamheden pas behoeven aan te vangen, nadat de griffier van deze rechtbank de deskundigen zal hebben bevestigd dat het voorschot door het LDCR is ontvangen;

3.6.

bepaalt dat de griffier zal zorgdragen voor verzending van een kopie van het procesdossier aan de deskundigen na ontvangst van gemeld bedrag in depot;

3.7.

verzoekt de deskundigen om, indien zij constateren dat hun uiteindelijke declaratie hoger zal zijn dan hun begroting, de griffier daarover onmiddellijk in te lichten, om aanvulling van het ter griffie gedeponeerde voorschot te verzoeken en hun onderzoek op te schorten tot ontvangst van het bericht van de griffier dat de aanvulling is ontvangen;

3.8.

bepaalt dat de deskundigen voor aanvang van het onderzoek dienen kennis te nemen van de Leidraad deskundigen in civiele zaken (te raadplegen op www.rechtspraak.nl of desgevraagd te verkrijgen bij de griffie);

3.9.

bepaalt dat de deskundigen hun onderzoek zelfstandig zullen verrichten, ter plaatse en ten tijde als hun goeddunkt;

3.10.

bepaalt dat partijen nadere inlichtingen en gegevens aan de deskundigen dienen te verstrekken indien deze daarom verzoeken, de deskundigen toegang dienen te verschaffen tot voor het onderzoek noodzakelijke plaatsen en de deskundigen ook voor het overige gelegenheid dienen te geven tot het verrichten van onderzoek;

3.11.

bepaalt dat de deskundigen partijen in de gelegenheid moeten stellen opmerkingen te maken en verzoeken te doen, en daarvan moeten doen blijken in het door hen op te maken deskundigenbericht;

3.12.

bepaalt dat partijen binnen vier weken dienen te reageren op het concept-rapport van de deskundigen nadat dit aan partijen is toegezonden en dat partijen bij de deskundigen geen gelegenheid hebben op elkaars opmerkingen en verzoeken naar aanleiding van het concept-rapport te reageren;

3.13.

bepaalt dat de deskundigen een schriftelijk, met redenen omkleed en ondertekend rapport in drievoud uiterlijk op 31 juli 2024 op de griffie van de sectie kanton van de rechtbank zal inleveren;

3.14.

bepaalt dat de deskundigen bij de inlevering van het deskundigenbericht een gespecificeerde opgave doet van de door hen gemaakte kosten;

3.15.

draagt de griffier op een afschrift van het rapport aan partijen toe te zenden;

3.16.

bepaalt dat twee weken nadat het deskundigenbericht bij de griffie van de sectie kanton van deze rechtbank is ingeleverd en nadat de griffier de exemplaren daarvan heeft toegezonden aan partijen, de zaak op de rol wordt gebracht voor uitlaten partijen over de conclusie na deskundigenbericht c.q. vonnis vragen. Indien partijen opteren voor conclusie na deskundigenbericht, zullen partijen gelijktijdig concluderen;

3.17.

houdt iedere verdere beslissing aan. ECLI:NL:RBNHO:2024:1387