Overslaan en naar de inhoud gaan

EHRM: Nederlandse bestuursrechter had getuigenbewijs moeten toelaten - www.feltz.nl op 29-03-2016

EHRM: Nederlandse bestuursrechter had getuigenbewijs moeten toelaten - www.feltz.nl op 29-03-2016

In een uitspraak van 15 maart 2016 oordeelt het Europees Hof voor de Rechten van de Mens (EHRM) dat de Nederlandse Staat het recht op een eerlijk proces (artikel 6 lid 1 EVRM) heeft geschonden. De hoogste bestuursrechter, in dit geval de Centrale Raad voor Beroep (CRvB), had een aanbod tot getuigenbewijs in dit geval niet mogen passeren.(Application no. 39966/09)

Verzoeker had recht op een arbeidsongeschiktheidsuitkering. Op grond van de WAO was het bedrag dat hij bovenop de uitkering zelf kon verdienen gelimiteerd - een bedrag waar verzoeker over heen ging. Het UWV ging over tot terugvordering van de te veel betaalde uitkeringen. Verzoeker stelde echter dat hij met een bevoegd ambtenaar een afspraak had gemaakt op basis waarvan hij meer mocht verdienen dan het volgens de WAO vastgestelde bedrag. Deze afspraak bleek niet uit het schriftelijke dossier. Het aanbod van verzoeker tot mondeling getuigenbewijs werd zowel in bezwaar bij het UWV, in beroep bij de rechtbank als in hoger beroep bij het CRvB gepasseerd. Het UWV stelde immers steeds dat het getuigenbewijs niet relevant was, omdat uit de WAO duidelijk bleek hoeveel mocht worden bijverdiend en een mondelinge afspraak daar niet aan af zou doen, zelfs al zou die bestaan.

Het EHRM stelt voorop dat artikel 6 lid 1 EVRM van toepassing is omdat een terugvordering van een uitkering kwalificeert als de vaststelling van iemands burgerlijke rechten en verplichtingen. Uit vaste jurisprudentie blijkt dat de rechter verplicht is het aangeboden bewijs te bestuderen zonder vooroordeel over of het bewijs uiteindelijk relevant zal zijn. Artikel 6 lid 1 verplicht niet tot het toelaten van getuigenbewijs. Echter, als een aanbod tot getuigenbewijs wordt afgewezen moet nog wel sprake zijn van een eerlijke procedure, waaronder het uitgangspunt van hoor en wederhoor.

In dit geval had verzoeker herhaaldelijk aangedrongen op het horen van de twee getuigen die volgens hem konden verklaren dat de afspraak bestond. Hij had de getuigen echter niet opgeroepen met een deurwaarders exploot of meegebracht naar de zitting, terwijl dat op grond van artikel 8:60 lid 4 Awb wel mogelijk is. Dat heeft hij naar eigen zeggen niet gedaan, omdat hij het aan de bestuursrechter wilde overlaten om de getuigen, indien relevant, op te roepen volgens artikel 8:60 Awb. Alleen in dat geval zou de bestuursrechter de getuigen ook kunnen bevelen te verschijnen, mochten zij niet komen opdagen.

Het EHRM stelt vast dat het CRvB het getuigenbewijs heeft gepasseerd als niet voldoende onderbouwd. Het CRvB oordeelde echter niet dat het getuigenbewijs op voorhand irrelevant zou zijn. Het EHRM sluit niet uit dat het getuigenbewijs, indien succesvol, de positie van verzoeker zou kunnen veranderen, ook al is de formele wet, de WAO dwingend op dit punt. Om die reden had het CRvB niet, in ieder geval niet met de motivering in de uitspraak, het getuigenbewijs mogen weigeren.

Het EHRM oordeelt unaniem dat artikel 6 lid 1 is geschonden en kent verzoeker een schadevergoeding toe van EUR 5.356,90 voor de gemaakte proceskosten. Omdat niet kan worden beoordeeld of het getuigenbewijs zou zijn geslaagd, krijgt verzoeker geen vergoeding van de teruggevorderde WAO uitkeringen.

Voor de volledige uitspraak, klik hier

www.feltz.nl