Overslaan en naar de inhoud gaan

Rb A´dam 040407 wettelijke rente vanaf ongevalsdatum over smartengeld vastgesteld rekening houdend m

Rb A´dam 040407 wettelijke rente vanaf ongevalsdatum over smartengeld vastgesteld rekening houdend met geldontwaarding sinds het ongeval
2.17.  A heeft zijn vordering met betrekking tot de te betalen immateriële schadevergoeding bij akte na deskundigenbericht verhoogd van ƒ 60.000,= (zijnde EUR 27.226,89) naar EUR 30.000,=. Hiertoe voert A aan dat bij de eerdere begroting van zijn immateriële schade geen rekening is gehouden met de omstandigheid dat hij onder psychiatrische behandeling staat van het Riagg. Daarnaast is A sinds 2003 onder behandeling van een fysiotherapeut en heeft hij meerdere operaties ondergaan aan de rechterhand waarbij grote littekens zijn ontstaan. Dit alles rechtvaardigt volgens A een bedrag aan immateriële schadevergoeding zoals thans gevorderd.
2.18.  Allianz en B betogen dat de gevorderde immateriële schadevergoeding aan de hoge kant is en dat van de door A gestelde psychische schade (en behandeling bij het Riagg) geen begin van bewijs in het geding is gebracht. Ook voeren Allianz en B aan dat de immateriële schadevergoeding dient te worden begroot naar de maatstaven van 1998, zijnde het jaar waarin het ongeval heeft plaatsgevonden.

2.19.  In afwachting van het nadere bericht van D overweegt de rechtbank reeds thans dat de immateriële schadevergoeding naar billijkheid zal worden begroot met inachtneming van alle omstandigheden van het geval. Er zal dus bij het bepalen van de hoogte van het bedrag ook rekening worden gehouden met het feit dat het ongeval in 1998 heeft plaatsgevonden. Daarbij zal worden gelet op de bedragen die door Nederlandse rechters in vergelijkbare gevallen zijn toegekend met inachtneming van de sinds deze uitspraken opgetreden geldontwaarding (vgl. Hoge Raad 17 november 2000, NJ 2001, 215). In dit verband hebben B en Allianz aangevoerd dat het smartengeld moet worden gewaardeerd naar het tijdstip van het ongeval op 11 juni 1998 en dat bij toekenning van de wettelijke rente daarover vanaf dat tijdstip, als bedragen die in vergelijkbare gevallen zijn toegekend moeten worden aangemerkt de rond 1998 toegekende bedragen zonder indexering. Anders zou, zo begrijpt de rechtbank B en Allianz, sprake zijn van een ‘dubbele verhoging’ wegens geldontwaarding, aangezien in de wettelijke rente ook een component van geldontwaarding zit. Dit standpunt strookt echter niet met de hiervoor genoemde uitspraak van de Hoge Raad, bezien in samenhang met het wettelijke uitgangspunt dat wettelijke rente is verschuldigd vanaf de ingangsdatum van het verzuim, derhalve vanaf de datum van het ongeval. Daarom zal het smartengeld in deze zaak worden begroot zoals hiervoor is bepaald en zal de wettelijke rente daarover worden toegewezen vanaf de ongevalsdatum.
Voorts zal bij de begroting tot uitgangspunt worden genomen dat in dit geding niet is gebleken of en zo ja, in hoeverre A als gevolg van het ongeval psychische schade heeft opgelopen. Met het feit dat A, zoals hij stelt, onder psychiatrische behandeling staat kan dan ook geen rekening worden gehouden. Voor het overige zal deze schadepost na het bericht van D ter comparitie worden besproken.
LJN BB1862