Overslaan en naar de inhoud gaan

Rb A.dam 180608 becijfering wettelijke rente (enkelvoudig); schade agv niet aanzeggen door advocaat

Rb A.dam 180608 becijfering wettelijke rente (enkelvoudig); schade als gevolg van niet aanzeggen door advocaat
Ten aanzien van de door B te vergoeden schade
4.17.  A stelt dat zij schade heeft geleden als gevolg van het feit dat geen rente is aangezegd over de periode van 19 september 1991, althans de eerste datum dat de schade gekapitaliseerd had kunnen worden, tot aan 1 april 1997. Zij stelt primair dat de renteschade berekend moet worden over het door Actua berekende schadebedrag (EUR 394.915,40), subsidiair over het bedrag dat de Zwolsche aan haar uiteindelijk inclusief de voorschotten heeft uitgekeerd (EUR 282.693,00). B heeft de hoogte van de schade betwist. De rechtbank overweegt als volgt.

4.18.  De vraag of wettelijke rente verschuldigd is dient op grond van het bepaalde in de artikelen 182, 183 en 173 lid 2 Overgangswet nieuw BW te worden beoordeeld aan de hand van het recht dat gold voor 1 januari 1992, ook voor wat betreft de periode na 1 januari 1992.

4.19.  Bij de berekening van de (inkomens)schade als gevolg van het ongeval heeft het volgende te gelden. Wanneer een rechtshulpverlener in gebreke blijft wettelijke rente aan te zeggen waar dat ingevolge oud recht wel had gemoeten, zal de als gevolg daarvan door zijn cliënt eventueel te lijden renteschade niet worden bepaald door de schadeberekening waarmee op het tijdstip of de tijdstippen dat de rente aangezegd had dienen te worden, door deze rechtshulpverlener rekening had moeten worden gehouden, maar door de wijze van begroting waaraan de rechter die daarover had te oordelen, uiteindelijk de voorkeur blijkt te hebben gegeven, aangenomen dat het tot een dergelijke uitspraak is gekomen. Is niet beslist op alle punten die bij tijdige renteaanzegging voor de berekening van die rente van belang zouden zijn geweest, dan dient tot uitgangspunt te worden genomen wat naar het oordeel van de rechter die over de renteschade oordeelt, zonder de fout van de rechtshulpverlener, ter zake van die schadebegroting had behoren te zijn beslist in de zaak tegen de oorspronkelijke tegenpartij. Indien, zoals in onderhavige geval, de procespartijen tot een minnelijke oplossing zijn gekomen, dient, naar het oordeel van de rechtbank, de inhoud van die minnelijke regeling tot uitgangspunt te dienen.

4.20.  A en de Zwolsche zijn, naar de rechtbank begrijpt met inachtneming van de deelbeslissingen in de tussenvonnissen van de rechtbank te Utrecht, op 29 januari 2003 tot een minnelijke oplossing gekomen, hierin bestaande dat de Zwolsche gehouden was aan A (bovenop de reeds verstrekte voorschotten) een bedrag van EUR 238.437,17 te betalen.
4.21.  B heeft ter terechtzitting onbetwist gesteld dat in het schikkingsbedrag wél rekening is gehouden met de rente vanaf de datum van de dagvaarding, maar niet met de rente van daarvoor. Dit brengt mee dat A ten hoogste renteschade heeft geleden over een deel van het schikkingsbedrag, te weten het deel dat ziet op de schade als gevolg van het ongeval en niet op de rente vanaf de dagvaarding. Die renteschade dient berekend te worden telkens vanaf het moment waarop de schade is verschenen in de periode van 19 september 1991 tot 26 maart 1997. Over de schade in die periode (en niet over later ingetreden schade) is B de wettelijke rente verschuldigd.
Nu niet (meer) valt vast te stellen hoe het schikkingsbedrag is opgebouwd is niet bekend welk deel van het schikkingsbedrag ziet op de als gevolg van het ongeval geleden inkomensschade, welk deel op immateriële schade en welk deel op de rente daarover per de dag der dagvaarding. De rechtbank ontkomt er niet aan het deel dat ziet op schade als gevolg van het ongeval te begroten en vervolgens, rekening houdend met die begroting, de geleden renteschade vast te stellen.

4.22.  In de procedure tegen de Zwolsche heeft A gevorderd betaling van een bedrag van fl.791.725,00 (= EUR 359.269,14), te vermeerderen met de wettelijke rente daarover per de dag der dagvaarding. Dit bedrag vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de dagvaarding tot aan het moment waarop de minnelijke schikking tot stand is gekomen is EUR 493.606,27. Ongeveer 1/4e deel van laatstgenoemd bedrag bestaat uit rente over het gevorderde bedrag en ongeveer 3/4e deel ziet op de als gevolg van het ongeval geleden schade.
A heeft in het kader van de minnelijke schikking genoegen genomen met een bedrag van EUR 238.437,17. De rechtbank gaat ervan uit dat ook ongeveer 1/4e deel van het schikkingsbedrag ziet op rente vanaf de dagvaarding en dat derhalve 3/4e deel van het schikkingsbedrag, zijnde een bedrag van ongeveer EUR 180.000,00, een vergoeding behelst voor schade als gevolg van het ongeval.
Gesteld kan dan ook worden dat A in het kader van de getroffen schikking genoegen heeft genomen met de helft van het gevorderde schadebedrag (vermeerderd met rente tot aan de dag van de schikking). Immers, EUR 180.000,00 is ongeveer de helft van het gevorderde bedrag van EUR 359.269,14.

4.23.  De rechtbank gaat ervan uit dat het schikkingsbedrag ziet op alle in het rapport van Actua genoemde schadeposten. Voorts heeft te gelden dat A slechts aanspraak kan maken op rente over de schade voor zover die schade niet reeds is gecompenseerd door de verstrekte voorschotten. Immers, alleen voor zover een opeisbaar schadebedrag niet wordt voldaan, is de schuldenaar (mits aan de wettelijke vereisten is voldaan) rente verschuldigd. Uitgangspunt daarbij is dat deze voorschottenonder algemene titel zijn verstrekt.

4.24.  Al het vorenstaande in acht nemend heeft de rechtbank de door A geleden schade als gevolg van het niet tijdig aanzeggen van de wettelijke rente als volgt begroot. Allereerst heeft de rechtbank de rente bij benadering berekend over de periode van 19 september 1991 tot 27 maart 1997 over de in het rapport van Actua genoemde schadeposten, steeds vanaf de data waarop de respectieve schadeposten zijn geleden en steeds na aftrek van de verstrekte voorschotten. Daarbij is voor de berekening van de rente over de immateriële schade als datum de datum van het ongeval genomen. Aangezien onder het oude recht samengestelde berekening van wettelijke rente niet is toegestaan, is de rente enkelvoudig berekend (vgl HR 26 maart 1993, NJ 1995, 42), anders dan in de berekening die A aan haar vordering ten grondslag heeft gelegd.
Nu A in het kader van de schikking genoegen heeft genomen met de helft van het gevorderde bedrag, heeft de rechtbank vervolgens de helft van het aldus berekende bedrag aan misgelopen rente aangemerkt als schade die A heeft geleden als gevolg van het niet tijdig aanzeggen van de rente. De rechtbank heeft dusdoende dit bedrag begroot op EUR 5.000,00.

4.25.  Conclusie van het vorenstaande is dat B is gehouden een bedrag van EUR 5.000,00 te voldoen aan A.

4.26.  A heeft wettelijke rente gevorderd over het toegewezen bedrag per de dag van de vaststelling van het feit dat DAS verzuimd had de schade te kapitaliseren en de wettelijke rente aan te zeggen en A daardoor schade had geleden, volgens haar 21 februari 1997. Dit deel van de vordering zal, gelet op de beslissing van de Hoge Raad in het hiervoor genoemde arrest dat onder het oude recht samengestelde berekening van wettelijke rente niet is toegestaan, afgewezen.

4.27.  De met voldoende onderbouwing gevorderde buitengerechtelijke incassokosten ter hoogte van het forfaitaire bedrag van EUR 4.000,00 zijn als niet betwist toewijsbaar.
LJN BD6618