Overslaan en naar de inhoud gaan

Rb R.dam 070710 vrachtwagen slaat rechtsaf door groen; bus rijd op volle snelheid rechtdoor door wit, verdeling 80-20 in nadeel vrachtwagen

Rb R.dam 070710 vrachtwagen slaat rechtsaf door groen; bus rijd op volle snelheid rechtdoor door wit, verdeling 80-20 in nadeel vrachtwagen

4.6.  Volgens de Gemeente is de vrachtautochauffeur door rood gereden aangezien de verkeerslichten ter plaatse zodanig waren afgesteld dat beide chauffeurs niet gelijktijdig groen/wit licht hadden, de verkeerslichteninstallatie destijds naar behoren werkte, en vaststaat dat de bestuurster van de bus door wit licht is gereden. De Gemeente heeft voorts onder verwijzing naar de rapportage d.d. 23 april 2008 en de brief d.d. 27 januari 2010 van Bosscha gemotiveerd gesteld dat de vrachtautochauffeur niet bij groen licht kan zijn weggereden en dus door rood is gereden. De inmelding van de bus op de detectielus, die zich op een afstand van 217 á 221 meter voor de stopstreep bevindt, heeft er voor gezorgd dat het verkeerslicht voor de vrachtauto op rood is blijven staan en dus niet, zoals de vrachtautochauffeur heeft verklaard, van rood op groen is gesprongen. De inmelding van de bus op de detectielus heeft er voorts toe geleid dat de bus ruim vóór de botsing wit licht kreeg, hetgeen bevestigd wordt door de verklaring van de buschauffeuse en de getuigenverklaringen van de inzittenden van de bus. Een en ander betekent dat de vrachtauto wel bij rood licht moet zijn weggereden. De brief van Citytec d.d. 14 mei 2009 doet, indien de inhoud daarvan al juist zou zijn, daaraan geen afbreuk. Bovendien heeft de daarin genoemde uitzonderingssituatie zich niet voorgedaan. Zo dit echter al het geval zou zijn, dan geldt dat de vrachtautochauffeur nog steeds 18 á 23 seconden de tijd had om de kruising over te steken vóórdat de bus de kruising opreed, aldus nog steeds de Gemeente.

4.7.  Allianz betwist dat de vrachtautochauffeur bij rood licht de kruising is opgereden. Zij voert daartoe aan dat, gelet op de rapportages van Fitters en Bosscha, het niet onmogelijk is dat (ook) de vrachtautochauffeur met groen licht is gaan rijden. Geen enkele technische analyse heeft uitgewezen dat verkeerslicht 01 op rood stond toen de vrachtauto wegreed. Voorts heeft geen der getuigen verklaard dat de vrachtautochauffeur bij rood licht is gaan rijden. Onder verwijzing naar de brief van 14 mei 2009 van Citytec en de brief van Fitters d.d. 26 juni 2009 heeft Allianz aangevoerd dat kort vóór het onderhavige ongeval sprake is geweest van de in die brief bedoelde uitzonderingssituatie. Dit betekent dat maximaal 5 seconden na inmelding van de bus bij de detectielus het voor de vrachtauto bestemde verkeerslicht nog van rood op groen licht kon springen waardoor de bus pas 11 seconden daarna, en dus 16 seconden na inmelding, wit licht kreeg. Gelet op de rijtijd van de vrachtauto tot de botsplaats kon de bus die tijdens het naderen van de stopstreep al meerdere seconden wit licht had, toch nog geconfronteerd worden met de vrachtauto die bij groen licht was weggereden, aldus nog steeds Allianz.

4.8.  De rechtbank overweegt het volgende.
(....)
Het vorenstaande betekent dat de mogelijkheid bestaat dat de vrachtauto door groen en de bus door wit licht is gereden.

4.14.  Op grond van het vorenoverwogene kan hetgeen de Gemeente ter zake heeft gesteld niet de conclusie dragen dat de vrachtautochauffeur door rood licht is gereden. Derhalve dient de rechtbank er vanuit te gaan dat (ook) de vrachtautochauffeur door groen licht is gereden. Daarmee komt de rechtbank toe aan de subsidiaire stelling van de Gemeente inhoudende dat de bestuurder van de vrachtauto onrechtmatig heeft gehandeld doordat hij de voor het fietspad en de busbaan aangebrachte "haaientanden" heeft genegeerd, niet (eerder) heeft gekeken of er vanuit de richting Schiedam verkeer aankwam op de busbaan, en bij het rechtsaf slaan geen voorrang heeft verleend aan de rechtdoorgaande bus.

4.15.  De rechtbank overweegt het volgende.
Indien de vrachtautochauffeur onmiddellijk voor de aanrijding gevaarzettend heeft gehandeld en daardoor een situatie in het leven heeft geroepen waarin de mate van waarschijnlijkheid van een ongeval als gevolg van dat handelen zo groot was dat hij zich naar maatstaven van zorgvuldigheid van dat gedrag had moeten onthouden, volgt uit de artikelen 5 WVW en 6:162 BW dat hij aansprakelijk is tegenover de Gemeente.

4.16.  Fitters heeft in zijn rapportage d.d. 16 februari 2007 vermeld dat als de rechter breedtespiegel van de vrachtauto juist stond afgesteld, de vrachtautochauffeur de naderende bus kort na en mogelijk zelfs al voor het moment van wegrijden (bij diens stopstreep) via deze spiegel had kunnen zien. Omdat de naderende bus, gezien de ligging van het negenoog, op dit vroegst mogelijke waarneemmoment voor hem nog geen reële ongevalsdreiging vormde, had de vrachtautochauffeur uiterlijk ongeveer 1,5 seconde voor de botsing c.q. ongeveer 5,5 meter voor het midden van de busbaan moeten gaan reageren om de voorzijde van zijn voertuig nog voor de busbaan tot stilstand te kunnen brengen. Op dat moment zal de neus van de naderende bus vermoedelijk net waarneembaar zijn geweest door de rechter zijruit van de cabine van zijn vrachtauto. Als de vrachtautochauffeur op dat moment die kant op zou hebben gekeken, dan had hij een aanrijding kunnen voorkomen, aldus nog steeds Fitters. Bosscha heeft aangegeven dat op het moment dat de vrachtautochauffeur had moeten beseffen dat hij geen voorrang zou krijgen, hij het front van de vrachtauto nog juist ter hoogte van de busbaan tot stilstand zou hebben kunnen brengen en zodoende de aanrijding had kunnen voorkomen.

4.17.  Volgens het door de politie opgemaakte proces-verbaal heeft de vrachtautochauffeur op 15 juni 2004 het volgende aan de politie verklaard:
"Ik heb in eerste instantie naar rechts gekeken om te kijken of er geen fietsers rechts naast mij op het fietspad stonden. Ik zag dat er geen fietsers of voetgangers rechts naast mij stonden. Ik zag dat het verkeerslicht voor de fietsers en voetgangers op rood stond.
Ik ben na het wegrijden een klein stukje rechtdoor gereden omdat de oprit naar de Rijksweg A4 enkele meters na het verkeerslicht is gelegen. […] Ik reed op dat moment voor mijn gevoel ongeveer 20 kilometer per uur.
Tijdens het wegrijden keek ik naar het fietspad en de busbaan welke gelegen zijn parallel aan de rijbaan van de Mr L.A. Kesperweg. Ik zag dat er vanuit de richting van Vlaardingen geen bus of fietsers op respectievelijk de busbaan en het fietspad reden. Ik ben vervolgens rechtsaf naar de oprit van de Rijksweg A4 gereden. Op het moment dat ik de bocht instuurde heb ik naar rechts gekeken. Ik keek door het rechter zijraam van mijn cabine. Ik keek naar de busbaan om te kijken of er nog een bus uit de richting van Schiedam kwam. Het is voor mij een gewoonte om te kijken of de busbaan echt vrij is. Op dat moment zag ik plotseling vanaf rechts een bus aankomen. Ik kon op dat moment niet meer reageren. Ik kon niet meer remmen en heb dan ook niet geremd."

De rechtbank leidt hieruit af dat de vrachtautochauffeur pas op het moment dat hij de bocht instuurde om de oprit van de Rijksweg A4 op te rijden naar rechts gekeken heeft om te zien of er op de busbaan verkeer naderde uit de richting van Schiedam en eerst op dat moment de bus zag waarop hij niet meer tijdig kon reageren.

4.18.  Het vorenstaande in aanmerking nemende is de rechtbank van oordeel dat de vrachtautochauffeur in strijd heeft gehandeld met de algemeen geldende regel van zorgvuldigheid in het verkeer dat – ook in het geval van een normaal in werking zijnde verkeerslichteninstallatie – een kruising niet mag worden opgereden voordat is gecontroleerd of deze daadwerkelijk vrij is. De omstandigheid dat de vrachtautochauffeur bij groen licht is weggereden ontsloeg hem niet van zijn verplichting rekening te houden met de mogelijkheid dat rechtdoorgaand verkeer op de busbaan komende vanuit de richting Schiedam de kruising zou oprijden. In aanmerking nemende de omstandigheid dat de vrachtautochauffeur een zwaar beladen vrachtauto bestuurde, hij langzaam is opgetrokken en met een snelheid van slechts 18 km/per uur reed, had hij bovendien rekening moeten houden met de mogelijkheid dat het voor hem bestemde verkeerslicht intussen weer op rood was gesprongen en het rechtdoorgaande verkeer op de busbaan mogelijk al wit licht had gekregen. Gelet hierop had de vrachtautochauffeur, alvorens de kruising met de busbaan op te rijden, zich ervan moeten vergewissen of het kruisingsvlak volledig vrij was door goed te kijken of zich rechts van hem verkeer op de busbaan bevond. Gelet op de rapportages van Fitters en Bosscha had hij in dat geval de naderende bus eerder kunnen zien en de vrachtauto nog tijdig tot stilstand kunnen brengen teneinde een aanrijding te voorkomen. Nu de vrachtautochauffeur de kruising is opgereden zonder te controleren of deze daadwerkelijk vrij was, heeft hij gevaarzettend gehandeld en daardoor een situatie in het leven heeft geroepen waarin de mate van waarschijnlijkheid van een ongeval als gevolg van dat handelen zo groot was dat hij zich naar maatstaven van zorgvuldigheid van dat gedrag had moeten onthouden.

4.19.  De vraag is vervolgens in welke mate dit verkeersgedrag het onderhavige ongeval heeft veroorzaakt. Allianz heeft immers aangevoerd dat het onderhavige ongeval (mede) is veroorzaakt doordat de bestuurster van de bus onrechtmatig heeft gehandeld. Daarmee heeft Allianz een beroep gedaan op eigen schuld. Derhalve dient thans te worden beoordeeld of de bestuurster van de bus onvoorzichtig de kruising is opgereden.

4.20.  Volgens het door de politie opgemaakte proces-verbaal heeft de buschauffeuse op 15 juni 2004 het volgende aan de politie verklaard:
"Ter hoogte van de kruising gekomen alwaar de aanrijding heeft plaatsgevonden reed ik ongeveer 40-45 km per uur. […] Op de kruising gekomen met de oprit naar de Rijksweg A4 richting de Beneluxtunnel reed ik dan ook de kruising op, om mijn weg te vervolgen richting station Vlaardingen Oost. Ik keek daarbij naar rechts, in de richting van de oprit en de afrit van de Rijksweg A4 Vlaardingen Oost. Ik heb dan ook niets gezien van de linker kant. Plotseling zag ik een blauwe flits van links en draaide ik mijn stuur naar de rechterkant om het aankomende voertuig te ontwijken. Ik wist nog niet wat het was, omdat alles zo snel ging. Nadat ik mijn stuur naar rechts had gedraaid, voelde ik dat de bus van de linkerkant geraakt werd. […] Nadat ik de klap tegen de linkerkant van de bus voelde, voelde ik ook een klap aan de voorzijde van de bus. Vervolgens was de bus tot stilstand gekomen en keek ik in de bus. […] Ik heb daarop de deuren geopend, zodat de passagiers de bus uit konden gaan. De twee deuren achter gingen open en de deur aan de voorzijde kon niet meer open. Ik keek daarop naar het voertuig dat mijn bus had geraakt en zag dat de bus was geraakt door een vrachtwagen."

Uit deze verklaring kan naar het oordeel van de rechtbank worden afgeleid dat de bestuurster van de bus bij het naderen van de kruising, mede doordat zij naar rechts keek richting de op- en afrit van de Rijksweg A4, niet naar links gekeken heeft en derhalve niet naar het eventuele vanuit die richting komende en naderende verkeer. Voorts kan daaruit worden afgeleid dat de bestuurster van de bus de vrachtauto eerst kort voor de aanrijding heeft waargenomen op een moment dat zij de bus niet meer tijdig tot stilstand kon brengen, althans een aanrijding niet meer kon voorkomen.

4.21.  De Gemeente heeft onder verwijzing naar de in het proces-verbaal opgenomen getuigenverklaringen van [C], [D] en [E] aangevoerd dat de bestuurster van de bus, anders dan zij zich kan herinneren, wél naar links heeft gekeken, de vrachtauto heeft gezien en door middel van claxonneren geprobeerd heeft een aanrijding te voorkomen. Voorts heeft zij aangevoerd dat de bestuurster van de bus niet hard reed, dat zij vóór de botsing heeft geremd en dat zij naar rechts heeft gestuurd teneinde de vrachtauto te ontwijken.
Naar het oordeel van de rechtbank kan uit deze getuigenverklaringen niet worden afgeleid dat de bestuurster van de bus naar links heeft gekeken en op welk moment zij dat heeft gedaan. Voorts kan daaruit niet worden afgeleid dat en op welk moment zij haar snelheid heeft aangepast en op welk moment zij geclaxoneerd en geremd heeft. De rechtbank is voorts van oordeel dat het feit dat getuige S. Altintas heeft verklaard dat de bus wat zachter reed toen deze het verkeerslicht naderde, niet wordt ondersteund door de andere getuigenverklaringen. Integendeel, getuige B. Sarpdag heeft dienaangaande verklaard: "Ik voelde dat de bus snel reed, vergeleken met de andere bussen waarin ik gezeten heb" en [E] heeft verklaard: "Ik wil u nog verklaren dat naar mijn mening de buschauffeuse erg hard reed."

4.22.  Het vorenstaande in onderling verband en samenhang bezien, is de rechtbank van oordeel dat de bestuurster van de bus haar rijgedrag onvoldoende had aangepast aan de omstandigheden ter plaatse. Zij is de kruising met een onvoldoende aangepaste snelheid genaderd en heeft onvoldoende opgelet op het verkeer dat haar rijrichting zou kunnen kruisen. Nu het te dezen ging om een overzichtelijke kruising en de buschauffeuse derhalve, als zij tijdig naar links zou hebben gekeken, had kunnen zien dat de vrachtauto wegreed bij het voor hem bestemde verkeerslicht en de kruising wilde opdraaien, had zij rekening moeten houden met de mogelijkheid dat de vrachtauto haar geen voorrang zou verlenen en zou doorrijden. Gelet hierop had de bestuurster van de bus haar snelheid moeten verminderen zodat zij, indien nodig, de bus tijdig tot stilstand zou kunnen brengen en daarmee een aanrijding zou kunnen voorkomen. De omstandigheid dat het voor de bus bestemde verkeerslicht wit licht uitstraalde toen de buschauffeuse de kruising naderde doet aan het vorenstaande niet af. Die omstandigheid ontsloeg haar immers niet van haar verplichting om in het verkeer de vereiste zorgvuldigheid in acht te nemen en derhalve een kruising niet op te rijden voordat gecontroleerd is of deze daadwerkelijk vrij is en daarbij rekening te houden met eventuele fouten van andere weggebruikers.

4.23.  De vraag is vervolgens in welke mate welke gedragingen hebben bijgedragen aan het ontstaan van het onderhavige ongeval en de als gevolg daarvan ontstane schade.
Fitters heeft in zijn rapport d.d. 16 februari 2007 hieromtrent onder meer het volgende vermeld:
"De vermijdbaarheidsmogelijkheden
Hierdoor zal iemand die richting 01 volgt en daar bij groen licht is weggereden, lang blijven denken dat een naderende bus nog wel zal stoppen. Andersom geldt dit naar mijn oordeel niet of in ieder geval veel minder. […] De naderende buschauffeuse zou, in tegenstelling tot de vrachtautochauffeur, wel direct rekening moeten houden met de mogelijkheid dat de vrachtauto door zou blijven rijden. De vrachtauto was zijn verkeerslicht […[ immers reeds gepasseerd. […]
De buschauffeuse
Hiervoor is al toegelicht dat de buschauffeuse de vrachtauto in feite voortdurend heeft kunnen zien. Afhankelijk van het scenario zal de vrachtauto tussen ongeveer 12,5 en 11,0 s voor de botsing zijn weggereden (vanaf diens stopstreep). Het behoeft denk ik geen betoog dat de buschauffeuse, als zij op dat moment was gaan remmen, ruimschoots in de gelegenheid zou zijn geweest om een aanrijding te voorkomen.
Het is echter de vraag of een dergelijke reactie op dat moment al van haar had mogen worden verwacht. […]
De vraag wanneer de naderende vrachtauto voor haar een reële ongevalsdreiging vormde, is echter vooral ook een juridische. […] Uit deze frames volgt dat de buschauffeuse, teneinde een botsing afstandmatig nog te kunnen voorkomen, uiterlijk zo’n 2,4 á 2,5 s voor de botsing had moeten gaan reageren.
[…]
De vrachtautobestuurder
[…]
Geconcludeerd kan dus worden dat de vrachtautobestuurder, aannemende dat hij de bus op zijn vroegst mogelijke moment zou hebben gezien, een aanrijding zeker had kunnen voorkomen.
Dit is echter niet reëel omdat de naderende bus op dit ‘vroegst mogelijke waarneemmoment’ nog geen reële ongevalsdreiging vormde.
[…]
Op grond van […] kan worden gesteld dat de bestuurder van de vrachtauto een aanrijding had kunnen voorkomen als hij direct was gaan reageren na het verschijnen van de bus in zijn rechter zijraam. Als hij op dat moment inderdaad die kant op zou hebben gekeken, dan had hij een aanrijding dus kunnen voorkomen. Op de vraag of van hem mag worden verwacht dat hij op dat moment in die richting kijkt, meen ik verder niet te moeten ingaan omdat dat vooral een juridische kwestie is."

Bosscha heeft in zijn rapport d.d. 23 april 2008 omtrent de vermijdbaarheid van de aanrijding het volgende vermeld:
"[X]
[…]
Echter, de bus vormde voor [X] op dat moment nog geen ongevalsdreiging. Die dreiging zal er pas komen als hem duidelijk wordt dat de bus niet gaat stoppen. […] Dus toen de bus op minder dan 25 meter van het kruisingsvlak verwijderd was (op ca. 2 sec. vóór het botsmoment) was er voor [X] aanleiding om te gaan beseffen dat hij geen voorrang ging krijgen. […] Met een vertraging van ruim 3m/s2 zou [X] het front van de vrachtwagen nog juist ter hoogte van de door Van der Mijn gevolgde rijstrook tot stilstand kunnen hebben gebracht (en zodoende de aanrijding hebben kunnen voorkomen).
Van der Mijn
[…]
Uit een vergelijking van deze tijden blijkt dat Van der Mijn de gehele optrekmanoeuvre van de vrachtwagen (redelijk goed) gezien moet kunnen hebben […]. Had mevr. Van der Mijn eerder (en doeltreffender) kunnen reageren?
[…] Dat betekent dat zij op tijdstip 2,4 sec. (vóór het botsmoment) had moeten gaan reageren om nog vóór het kruisingsvlak tot dat de buschauffeuse het punt voorbij reed waarop zij nog vóór het kruisingsvlak tot stilstand te komen. Op tijdstip 2,4 bevond het front van de vrachtwagen zich ongeveer aan het begin van de strook welke gesitueerd is tussen het fietspad en de buslijn. Op dat moment zou de vrachtwagenchauffeur nog remmend tot stilstand kunnen komen juist vóór de buslijn.
Oftewel: voor mevr. Van der Mijn zal er toen nog geen directe dreiging van een ongeval zijn geweest. Die kwam er direct daarna, maar toen was zij al niet meer in staat om nog vóór het kruisingsvlak tot stilstand te komen.
Voor haar lijken er in de gegeven omstandigheden derhalve geen reële mogelijkheden te zijn geweest om deze aanrijding te voorkomen."

4.24.  De rechtbank is van oordeel dat, gelet ook op de rapportages van Fitters en Bosscha, de vrachtauto meer kans had om het ongeval te vermijden dan de bus. Hierbij betrekt de rechtbank met name de omstandigheid dat de vrachtauto langzaam (18 km/uur) reed waardoor hij rekening had moeten houden met de mogelijkheid dat het voor hem bestemde verkeerslicht intussen weer op rood was gesprongen en het rechtdoorgaande verkeer op de busbaan mogelijk al wit licht had gekregen. Doordat de vrachtauto langzaam reed, had de vrachtautochauffeur, gelet ook op de bevindingen van Fitters en Bosscha op dit punt, op het moment dat voor hem duidelijk had moeten zijn dat de bus niet zou gaan stoppen, zijn voertuig nog juist voor de busbaan tot stilstand kunnen brengen.
De bestuurster van de bus had rekening moeten houden met de omstandigheid dat de vrachtauto het voor hem bestemde verkeerslicht had gepasseerd en wellicht dus meende ongehinderd de kruising te kunnen oversteken. Echter, op het moment dat zij zou moeten gaan reageren om nog vóór het kruisingsvlak tot stilstand te komen, vormde de vrachtauto nog geen directe bedreiging voor haar omdat het in haar beleving op dat moment nog (steeds) mogelijk zou zijn geweest dat de vrachtauto vóór de busbaan tot stilstand had kunnen komen. Gelet ook op de hierboven weergegeven bevindingen van Fitters en Bosscha op dit punt, acht de rechtbank het aannemelijk dat op het moment dat er een ongeval dreigde de vrachtautobestuurder nog wel doch de bestuurster van de bus geen reële mogelijkheden (meer) had om de aanrijding te voorkomen.

4.25.  Het vorenoverwogene leidt de rechtbank tot de conclusie dat de vrachtauto voor 80 % en de bus voor 20 % heeft bijgedragen aan het ontstaan van de aanrijding en de als gevolg daarvan ontstane schade. Het feit dat de vrachtautochauffeur bezig was een afslaande manoeuvre uit te voeren op een groot en druk kruispunt en dat hij daarbij zijn aandacht moest verdelen over meerdere rijrichtingen en verkeersdeelnemers, vormt, anders dan Allianz heeft aangevoerd, geen omstandigheid op grond waarvan een andere verdeling van de schade zou moeten plaatsvinden. Met de Gemeente is de rechtbank van oordeel dat voor alle verkeersdeelnemers geldt dat van hen verwacht mag worden hun aandacht te verdelen over meerdere rijrichtingen en verkeersdeelnemers omdat zulks inherent is aan het deelnemen aan het verkeer.
4.26.  Uit het vorenstaande vloeit voort dat Allianz, als WAM-verzekeraar van de vrachtauto, gehouden is om 80 % van de door de Gemeente geleden schade te vergoeden. De billijkheid leidt niet tot een andere verdeling.
LJN BN4549