Overslaan en naar de inhoud gaan

RBAMS-190123

Citeerwijze: www.letselschademagazine.nl/2023/RBAMS-190123


vonnis

RECHTBANK AMSTERDAM
Afdeling privaatrecht

zaaknummer: 10121618 CV EXPL 22-12540

vonnis van: 19 januari 2023
481

vonnis van de kantonrechter

Inzake

de vereniging met rechtspersoonlijkheid Federatie Nederlandse Vakbeweging gevestigd te Utrecht
eiseres
nader te noemen: FNV
gemachtigde: mr. G.J. Knotter

tegen

de Coöperatie [ X ] U.A.
gevestigd te [ vestigingsplaats ]
gedaagde
nader te noemen: [ X ]
gemachtigde: mr. P.J.L.J. Duijsens

VERDER VERLOOP VAN DE PROCEDURE

Op 28 september 2022 is een tussenvonnis gewezen door de rechtbank Amsterdam..
In dat vonnis is de zaak, kort gezegd, verwezen naar de kantonrechter bij deze rechtbank. Daaropvolgend is gewezen:
- instructievonnis;
- dagbepaling mondelinge behandeling.

De mondelinge behandeling heeft plaatsgevonden op 7 december 2022. Voor FNV is verschenen de heer [ Y ], vergezeld door de gemachtigde. Ook was aanwezig de heer [ Z ]. [ X ] is verschenen bij de heren [ A ] en [ B ], vergezeld door de gemachtigde. Partijen zijn gehoord, hebben pleitnotities voorgedragen, en hebben vragen van de kantonrechter beantwoord.

[ X ] heeft verzocht tussentijds hoger beroep te mogen instellen tegen het vonnis van 28 september 2023. Bij beslissing van 5 januari 2023 is dat verzoek afgewezen. Ten slotte is vonnis gevraagd en is een datum voor vonnis bepaald.

GRONDEN VAN DE BESLISSING

Feiten

1.
Als gesteld en niet (voldoende) weersproken staat het volgende vast:

1.1.
Deze zaak betreft de volgens FNV plaats gehad hebbende onbeschermde blootstelling van werknemers van [ X ] (meer concreet: werknemers werkzaam in de technische dienst en/of de onderhoudsafdeling) aan asbest.

1.2.
Het Bureau Beroepsziekten van FNV heeft arbeidsomstandighedenrapportages laten opstellen betreffende deze veronderstelde blootstellingen ten aanzien van werknemers van [ X ]. Deze rapportages, opgesteld door mevrouw drs. [ C ], dateren van 27 maart 2019.

1.3.
Het algemeen deel van deze rapportages luidt, voor zover hier relevant, als volgt:

"3.
Asbest in bedrijfspand [ X ]
contact met asbest technisch medewerkers
Het bedrijfspand van [ X ], [ adres ] te [ vestigingsplaats ] werd gebouwd in 1972. Het oorspronkelijke gebouw was ong. 400 m lang en 60 m breed, bestond uit 9 'straten'. In het gebouw werden asbesthoudende bouwmaterialen toegepast.
Boven elke 'straat' was een puntdak van asbest golfplaten. Tussen de puntdaken liepen dakgoten.
Daarnaast was er op de afdeling import (locatie 109) en bij de fustwasserij een asbest dak. Het gebouw werd in de loop van de tijd verder uitgebouwd (jaren '80). Voor de uitbreiding werden asbesthoudende systeemwanden gebruikt, waardoor uiteindelijk door het gehele gebouw asbest wanden stonden.
Technisch medewerkers werkten vanuit de werkplaats technische dienst. Deze was tot 2012 op locatie 026. De werkplaats bestond uit een grote ruimte waarin aparte ruimten waren afgescheiden voor de trekker werkplaats, werkplaats bouwkunde, werkplaats schilders en het magazijn. In de open ruimte was de afdeling elektro/klimaat en afdeling deuren. Naast de trekker werkplaats/magazijn was de vuilverwerking. De scheidingswanden tussen de ruimten in de werkplaats waren asbesthoudend.
Technisch medewerkers hadden verschillende functies; constructie, bouwkunde, klimaat, voertuigen.
Iedereen kon echter voor alle onderhoudstaken ingezet worden. Medewerkers kwamen met asbest in contact bij werkzaamheden aan/onder het dak of aan de asbest wanden. Daarnaast doordat er als gevolg van beschadigingen aan wanden asbestvezels voorkwamen in de ruimten van het bedrijfspand en op materialen/gereedschap die ze gebruikten. Medewerkers voertuigen werden blootgesteld aan asbest agv reparatie aan voertuigen met asbesthoudende remvoeringen.
Medewerkers kwamen in contact met asbest bij het uitvoeren van controles op lekkage/verstoppingen en reparaties op de asbestdaken. Als gevolg van werkzaamheden op het dak kon ook asbest vrijkomen in de ruimten onder het dak. Het kwam bijvoorbeeld voor dat medewerkers bij werkzaamheden door de asbestgolfplaten trapten, bij lekkages vielen soms brokstukken asbest van het dak. Ook bij verbouwingen van het pand kon asbest uit het dak vrijkomen in de onderliggende ruimten, soms waren bij verbouwingen de asbestvlokken in het dak zichtbaar. Daarnaast kon door verwering asbestvezels vrijkomen uit het dak. Medewerkers kwamen in contact met asbest bij het vervangen van isolatieplaten onder de asbestdaken. Onder de asbestdaken zat een aluminiumsysteem, waarop glaswol isolatieplaten met aan de onderkant een laag aluminiumfolie lagen. De isolatieplaten waren als gevolg van verwering/beschadigingen aan het dak besmet met asbest. Bij harde wind of laag overvliegende vliegtuigen, waaiden de isolatieplaten regelmatig (wekelijks tot maandelijks) van de plek en vielen naar beneden.
De isolatieplaten moesten dan teruggeplaatst worden door de technisch medewerkers. Als een plaat eruit viel schoven andere platen naar beneden, waardoor meerdere platen teruggeplaatst moesten worden. Medewerkers hadden daarbij contact met meerdere (met asbest besmette) isolatieplaten. Bij deze werkzaamheden kwamen grote stofwolken vrij uit de platen waaraan de medewerkers werden blootgesteld. Bij deze werkzaamheden werd geen adembescherming gedragen. Medewerkers waren zich niet bewust van mogelijke blootstelling aan asbest.
Vanaf 2002 vond een sanering plaats van de asbest golfplaten daken, die duurde tot ongeveer 2009.
Straat voor straat werden de asbestgolfplaten vanaf de buitenkant vervangen door een ander materiaal. Tijdens de sanering kwam asbestmateriaal terecht in de ruimten onder het dak. De eerste jaren van de sanering werden alleen netten onder het dak gehangen om vallende spullen op te vangen. Op enig moment viel tijdens de sanering een trolley met asbest golfplaten door het dak, kwam in het net terecht en moest er met een heftruck uitgehaald worden.
Tijdens de sanering werd onder het dak doorgewerkt. Medewerkers werden niet in kennis gesteld van mogelijke blootstelling aan asbest, nog over de te nemen maatregelen om blootstelling te voorkomen.
Aangezien tijdens de sanering het dak open was waaiden zeer regelmatig isolatieplaten uit het dak en moesten door de technisch medewerkers terug geplaatst worden. Nadat medewerkers bij leidinggevenden kenbaar maakten dat er veel stof vrijkwam uit de isolatieplaten werden tijdens de sanering zeilen onder het dak gehangen. Hiermee werd echter nog onvoldoende voorkomen dat er asbest in de ruimten terecht kwam. Als een dak deel klaar was werden de zeilen weggehaald en overgebracht naar het volgende dak deel zonder dat ze werden schoon gezogen, waardoor het asbeststof zich door het gebouw kon verspreiden.
Bij de sanering werden de isolatieplaten onder het dak niet vernieuwd, maar met behulp van kippengaas aan de bovenzijde schoon gezogen. Aangezien de isolatieplaten bestonden uit zeer poreus materiaal (glaswol), is het niet aannemelijk dat daarbij alle asbest verwijderd werd.
Medewerkers constateerden bij het terugplaatsen van de isolatieplaten dat er zelfs na het stofzuigen nog veel stof vrijkwam. Medewerkers waren zich niet bewust dat er asbest in de isolatieplaten kon zitten en droegen bij het terugplaatsen nooit adembescherming. Tijdens de sanering gingen medewerkers zich afvragen of ze via het stof blootgesteld zouden worden aan asbest en meldden dit aan leidinggevenden. Daarop werden metingen verricht. Hoewel de medewerkers over de resultaten niet werden ingelicht mochten ze daarna de platen niet meer zelf vervangen, maar werd hiervoor een extern bedrijf ingehuurd. Dat er na de dak sanering nog asbest in de isolatieplaten kon zitten blijkt ook uit een nieuwsbrief van [ X ] gericht aan exploitanten van het gebouw. In deze nieuwsbrief
 staat dat er mogelijk sporen van asbest in de platen kon zitten, geadviseerd werd om de platen niet zelf te verplaatsen of op te ruimen maar dat ze uit voorzorg door een expert zouden worden verwijderd. Terwijl ze de jaren daarvoor wel in contact waren geweest met de met asbest besmette isolatieplaten. Medewerkers kwamen bij werkzaamheden onder het dak in contact met as best besmet stof. Als de isolatieplaten eruit waaiden kwamen ze namelijk vaak terecht op de daken van koelcellen en kantoren die in de ruimten stonden onder de asbestdaken. De platen werden teruggeplaatst, maar het stof (met asbest) bleef op de daken van koelcellen/kantoren liggen. Zowel de rails onder de asbestdaken als de daken van de koelcellen/kantoren lagen altijd vol stof. Bij de sanering werd dit niet schoongemaakt.
Medewerkers kropen door dit met asbest besmet stof, bijvoorbeeld bij storingen/reparaties aan brandmelders en beveiligingssystemen die onder de daken waren bevestigd.
Medewerkers kwamen in contact met asbest bij het boren in en als gevolg van beschadiging aan asbesthoudende wanden in het bedrijfspand. Bij medewerkers was wel een vermoeden dat in de wanden asbest zat, bij vragen werd dit echter door leidinggevenden altijd ontkend. In de werkplaats van de technische dienst (locatie 026) en het magazijn werd veelvuldig geboord in asbesthoudende wanden voor het plaatsen van stellingen, installaties, leidingen enz.. Bij het boren werd het gat schoon geblazen, het gruis dat vrijkwam werd bij elkaar geveegd en in een afvalton gegooid of bleef in de ruimte liggen. Zowel wanden van het magazijn als die van de werkplaats waren door diverse activiteiten beschadigd. Naast de werkplaats/magazijn was de afdeling vuilverwerking. De tussenwand was asbesthoudend. Het kwam voor dat bij het plaatsen van rolcontainers op een vrachtwagen tegen de wand werd gereden, waarbij brokstokken/gruis uit de asbesthoudende wand vielen. Bij vuilverwerking werden met een heftruck balen karton omringd met ijzerdraad tegen de wand (wandmagazijn) gestapeld. Hierdoor vielen in het magazijn stukken uit de wand. Als gevolg van de beschadigingen/werkzaamheden aan de wand kwam asbest in het magazijn/werkplaats terecht kwam.
Vanwege het vele stof in de werkplaats en het magazijn werd wekelijks de vloer geveegd. Ook de materialen en gereedschappen die (soms maandenlang) in het magazijn lagen opgeslagen zaten onder het stof. Medewerkers werden blootgesteld bij het vegen van de vloer en bij gebruik van de materialen/gereedschappen uit het magazijn.
Dat er asbest in de wanden van de werkplaats en magazijn zat werd bij de medewerkers pas duidelijk in 2011. Nadat met een trekker door een wand van het magazijn werd gereden werd de wand onderzocht door een expert, waarbij bleek dat er asbest in de wand zat. Vanwege het asbest werd in eerste instantie een gedeelte van het magazijn afgezet met een lint. Er bleken echter op meerdere plekken beschadigingen aan wanden te zijn. Bij vervolg onderzoek werd op meerdere plekken in het magazijn asbest gemeten. Vervolgens werden gedeelten van de wanden (tot ong. 2 m hoogte, voornamelijk de beschadigde plekken) behandeld met een impregneermiddel. Ook in de werkplaats waren wanden beschadigd en werden behandeld met een impregneermiddel. Op onderstaande foto's zijn de asbesthoudende systeemwanden zichtbaar. Ook is te zien dat er van alles werd bevestigd aan deze wanden en dat ze deels behandeld zijn met impregneermiddel (blauw geverfd).
Dat er asbest voorkwam op locatie 026 blijkt ook uit een nieuwsbrief van [ X ] 12 april 2011. Hierin staat beschreven:

bij asbestinventarisatie onderzoek werd bevestigd dat er op locatie 026 asbesthoudende materialen zijn toegepast, er zijn verschillende losse stukjes asbesthoudend materiaal op de zolder en begane grond van het magazijn gevonden waarschijnlijk losgeraakt door beschadigingen van de wand in de afgelopen jaren, in aanvullende monsters rondom de beschadigde plek werd ook asbest gevonden, het magazijn en spullen in het magazijn moeten worden
schoongemaakt/weggegooid, er zijn asbesthoudende materialen in andere delen van de technische dienst en reststofverwerking aanwezig.
Eind april 2011 werd het magazijn gesaneerd. De sanering duurde ongeveer 3-4 weken. Er werd tijdelijk een andere ruimte gebruikt als magazijn. Materialen, gereedschappen uit het magazijn werden weggegooid of schoongespoeld. Na de sanering werd het magazijn weer in gebruik genomen.
Vanwege plannen voor het plaatsen van koelcellen op deze locatie werd in 2012 de werkplaats en het magazijn te verplaatst naar een andere locatie (031).
Pas na de sanering van het magazijn werden inspecties gedaan op het voorkomen van asbest in de rest van het gebouw en werden er stickers geplakt op wanden met asbest. In een nieuwsbrief van [ X ] voor exploitanten van het gebouw werd bericht gegeven dat er asbesthoudende bouwmaterialen in het gebouw voorkwamen en dat deze materialen in geen geval bewerkt mochten worden. Via dit bericht kwamen de medewerkers van [ X ] er per toeval achter dat er asbest voorkwam in het gebouw op plekken waar ze in het verleden bij hun werkzaamheden mee contact waren geweest. Naar aanleiding van vragen van medewerkers over asbest werd uiteindelijk in augustus 2011 een voorlichtingsbijeenkomst gegeven.
Op dit moment (januari 2019) komt nog steeds asbest voor in het pand; enkele wanden met asbest en enkele daken met asbestgolfplaten. In een trappenhuis zijn tegen wanden met asbest tot 1.50 hoog platen geplaatst. Daarboven is de wand vrij. Medewerkers lopen nog steeds het risico blootgesteld te worden aan asbest. Medewerkers voertuigen werden blootgesteld aan asbest bij reparaties aan voertuigen met asbesthoudende remvoeringen. [ X ] had een wagenpark van zo'n 740 eenheden. (electrotrekkers, heftrucks, auto's, landbouwtrekkers en veegmachines). Medewerkers voertuigen verrichtten alle voorkomende onderhoudsbeurten aan deze voertuigen, o.a. het repareren cq reviseren van remwerken en koppelingen. In de rem- en koppelingsvoering van deze voertuigen werd (tot 1990) asbest (Amosiet) toegepast. Bij de onderhoudsbeurten en reparaties aan wielen werden de remmen met perslucht schoongespoten. Ook na 1990 waren er nog vele oude voertuigen met asbest in gebruik bij [ X ]. Er werd niet meer met perslucht schoongemaakt, maar met een gieter heet water reiniger. Het opgevangen water met remstof werd gestort op een wasplaats met een olie en vet afscheidingsput.


1.3
De rapportage betreffende specifiek de heer W. [ Z ] vermeldt het volgende:

"De heer [ Z ] was vanaf 02-07-1979 tot heden in dienst bij [ X ] in de functie van technisch medewerker bouwkundig installatie. Tot 2012 werkte hij vanuit de werkplaats op locatie 026, daarna op locatie 031. De eerste 3 jaar werkte hij in de functie van elektricien. Zijn werkzaamheden hielden in; aanleg, onderhoud, verbouw elektrische installaties. Hij werkte op diverse plaatsen in het hele gebouw. Voor het maken van doorvoeren tby elektrische installaties, leiding aanbrengen moest er geboord worden in (asbesthoudende) muren. Daarbij kwam hij in contact met asbest.
Daarna werkte hij 27 jaar in het magazijn (locatie 026). Hier heeft hij, met name in de beginjaren bij de inrichting van het magazijn, veel geboord in asbesthoudende muren voor het ophangen van rails, aanleggen elektriciteitsleidingen. Door dagelijkse aanwezigheid in het magazijn werd hij blootgesteld aan asbest die vrij kwam door beschadigingen in de muren. Hij kwam in contact met asbest bij het uitgeven van de (met asbest besmette) materialen/gereedschappen. Hij werd blootgesteld aan asbest bij het wekelijks vegen van het zand/stof (zoals hierboven beschreven besmet met asbest) van de vloer in het magazijn.
Vervolgens werkte hij als monteur; onderhoud/storingen brandmeldinstallatie, keuring/onderhoud acculaadinrichting, onderhoud ontruimings- en noodverlichtingsinstallaties. In deze functie kwam hij ook in contact met asbest, bij het boren in asbesthoudende muren en contact met de isolatieplaten onder het asbest dak. Bij brandstoringsmeldingen moest hij reparaties uitvoeren, vlak onder het (asbesthoudend) dak.
Hij kwam in contact met asbest bij werkzaamheden in de werkplaats die besmet was met asbest. Hij kwam in contact met asbest bij het gebruik van de (met asbest besmette) materialen/gereedschappen uit het magazijn.
Hij droeg tijdens het werk een stoffen overall, af en toe een mondkapje. Hij was onvoldoende beschermd tegen blootstelling aan asbest
."

1.4
De rapportage betreffende specifiek de heer [ D ] vermeldt het volgende:

"De heer [ D ] werkte vanaf 03-08-1983 de eerste jaren in de fustwasserij. Daarna verrichtte hij allerhande onderhoudswerkzaamheden door het gehele gebouw van [ X ]; Tot 2012 werkte hij vanuit de werkplaats op locatie 026, daarna op locatie 031.
In de fustwasserij was een asbest dak. Hier viel regelmatig een isolatieplaat naar beneden, waarbij stofwolken (met asbest)in de werkruimte vrij kwamen.
De heer [ D ] kwam in contact met asbest bij het terugplaatsen van de (met asbest besmette) isolatieplaten onder het dak. Daarnaast bij het (incidenteel) boren in asbesthoudende muren.
De heer [ D ] kwam in contact met asbest bij het (wekelijks) vegen van de vloer van de werkplaats en bij het gebruik van de (met asbest besmette)
materialen/gereedschappen uit het magazijn. Ook heeft hij enkele jaren geholpen met het balansen in het magazijn, waarbij hij in contact kwam met de (met asbest besmette) materialen/gereedschappen.
Hij droeg tijdens het werk een stoffen overall, geen adembescherming. Hij was onvoldoende beschermd tegen blootstelling aan asbest.
"

1.5
De rapportage betreffende specifiek de heer [ E ] vermeldt het volgende:

"De heer [ E ] was vanaf 01-11-1983 tot heden in dienst bij [ X ] in de functie van technisch medewerker bouwkunde en klimaat. Tot 2012 werkte hij vanuit de werkplaats op locatie 026, daarna op locatie 031. De heer [ E ] kwam met asbest in contact bij reparatie van de brandventilatiekappen in het dak van het gebouw. In het asbestdak zaten brandventilatie kappen (RAW kappen), kappen die automatisch open gingen bij brand. Bij storingen moest de heer [ E ] reparaties uitvoeren, dwz ventilatieluiken uit het dak halen en luchtcilinders vervangen, leidingen aanleggen. Bij deze werkzaamheden stond hij met zijn hoofd tegen de (met asbest besmette) isolatieplaten. Op de spanten was het een en al stof (met asbest), waar hij tijdens de werkzaamheden door heen kroop. Daarnaast kwam hij in contact met de dakplaten bij het vervangen van leidingen, die langs de platen liepen.
De heer [ E ] kwam in contact met asbest bij het boren in de asbest houdende muren voor het ophangen van spullen, zoals boilers, kranen, wasbakken, brandhaspels, handdoekautomaten ed. Hij kwam in contact met asbest bij werkzaamheden in de werkplaats die besmet was met asbest. Hij kwam in contact met asbest bij het gebruik van de (met asbest besmette) materialen/gereedschappen uit het magazijn.
De heer [ E ] verrichte ook onderhoud aan verwarmingsketels. In het bedrijfspand stonden zo'n 12 ketels die elk jaar schoongemaakt moesten worden. In de beginperiode zat in deze ketels nog asbest verwerkt, waar hij tijdens het schoonmaken mee in contact kwam.
Hij droeg tijdens het werk een stoffen overall, af en toe een mondkapje. Hij was onvoldoende beschermd tegen blootstelling aan asbest.
"

1.6
In het kader van een voorlopig getuigenverhoor (kenmerk EA 20-791) ten overstaan van de kantonrechter te Amsterdam hebben de heren [ Z ], [ D ] en [ E ] voornoemd op 25 februari 2021 onder ede een getuigenis afgelegd betreffende de veronderstelde onbeschermde blootstelling aan asbest.

1.7
Door de kantonrechter is in het kader van dit getuigenverhoor ook onder ede gehoord de heer [ F ], technisch manager van de locatie Aalsmeer van [ X ], en wel op 30 september 2021.

1.8
In zijn arrest van 27 november 2009 (ECLI:NL:HR:2009:BH2162, World Online) heeft de Hoge Raad onder meer het volgende overwogen:
"4.8.1
De collectieve actie van VEB strekt ertoe een verklaring voor recht te verkrijgen dat World Online en de Banken onrechtmatig hebben gehandeld door, kort gezegd, in de periode rond de beursintroductie van World Online onjuiste en/of onvolledige informatie te geven of anderszins misleidend te handelen. Volgens de vaststelling van het hof komt VEB in deze procedure op voor de belangen van de beleggers die in de periode van 17 maart tot en met 3 april 2000 aandelen World Online hebben verworven. Hoewel het antwoord op de vraag of en in hoeverre iedere belegger afzonderlijk daadwerkelijk door de gestelde onrechtmatige daad is misleid, mede afhankelijk is van de omstandigheden waarin die belegger ten tijde van zijn beleggingsbeslissing verkeerde, leent een vordering als de onderhavige zich bij uitstek voor bundeling van aanspraken van individuele beleggers in de vorm van een collectieve actie. Bij deze collectieve actie staat immers uitsluitend ter beoordeling of het gedrag van World Online en de Banken bij de beursintroductie onrechtmatig is geweest.
Bij de beantwoording van die vraag kan geabstraheerd worden van de bijzondere omstandigheden aan de zijde van de beleggers (vgl. rov. 7.3 van HR 23 december 2005, nr. C04/173, LJNAU3713, NJ 2006/289). Die omstandigheden zijn pas relevant bij vragen omtrent bijvoorbeeld schade(omvang), causaal verband en eigen schuld. Voor zover de onrechtmatigheid van de gedragingen van World Online en de Banken gegrond wordt op het openbaar maken van misleidende mededelingen, gaat het dus niet om de vraag of en in hoeverre (bepaalde) beleggers daadwerkelijk zijn misleid, maar om de vraag of World Online en de Banken zich vanwege het misleidende karakter van de mededelingen hadden moeten onthouden van het openbaar maken daarvan (zie ook hierna in 4.10.4). Een andere opvatting zou toepassing van art. 3:305a BW onaanvaardbaar beperken.


En

"4.8.2
Hoewel de beslissing die naar aanleiding van de onderhavige collectieve actie wordt gegeven enkel gezag van gewijsde heeft tussen VEB enerzijds en World Online en/of de Banken anderzijds ( ... ), ligt het in de rede het in deze procedure gegeven oordeel over de onrechtmatigheid wel tot uitgangspunt te nemen in de afzonderlijke vervolgprocedures."


Vordering en verweer

2.
FNV vordert te verklaren voor recht dat [ X ] onrechtmatig heeft gehandeld en toerekenbaar is tekortgeschoten door haar werknemers bloot te stellen aan arbeidsomstandigheden die schadelijk kunnen zijn voor de gezondheid, met veroordeling van [ X ] in de kosten van de procedure.

3.
Ter toelichting heeft FNV opgemerkt dat werknemers van [ X ] gedurende lange tijd, in elk geval tot en met 2011, onbeschermd zijn blootgesteld aan asbest. Dat blijkt uit de arbeidsomstandighedenrapportages, ondertekend door de betrokken werknemer en de onder ede afgelegde getuigenverklaringen van de heren [ Z ], [ D ] en [ E ].

4.
Tot de dag van vandaag heeft zich, voor zover FNV bekend bij haar leden, geen asbestgerelateerde ziekte voorgedaan. Er is bij de betrokkenen dus nog geen (gezondheids)schade in de zin van artikel 7:658 BW. Het risico dat de betrokkenen wel ziek worden door de blootstelling blijft tot ongeveer 2040 bestaan.

5.
Als die situatie zich voordoet en een en ander kan worden teruggevoerd tot de blootstelling bij [ X ], dan is het (dat heeft [ X ] terecht betoogd) aan de individuele betrokkenen om [ X ] aansprakelijk te stellen op de voet van 7:658 BW.

6.
Om te voorkomen dat betrokkenen al dan niet door het tijdsverloop voor wat betreft die bewijspositie benadeeld zouden worden, heeft FNV niet alleen de blootstelling bij [ X ] onderzocht, maar wenst zij nu al in rechte te laten vaststellen dat er sprake is geweest van onbeschermde blootstelling en dat [ X ] daardoor onrechtmatig heeft gehandeld en toerekenbaar tekort is geschoten.

7.
Toepasselijk is hier artikel 3:305a (oud) BW. Dat is door de rechtbank al vastgesteld in deze procedure, namelijk in het tussenvonnis van 28 september 2022, rechtsoverweging 4.8 en 4.9. Daarbij is ook overwogen dat de blootstellingen alleen vóór 15 november 2016 hebben plaatsgevonden.

8.
Artikel 3:305a lid 1 (oud) BW bepaalt dat een vereniging met volledige rechtsbevoegdheid, zoals FNV, een rechtsvordering kan instellen die strekt tot bescherming van gelijksoortige belangen van andere personen, voor zover zij deze belangen ingevolge haar statuten behartigt. Dit artikel is hiervoor het geëigende instrumentarium, vanuit het oogpunt van efficiëntie en het belang van een effectieve en/of efficiënte rechtsbescherming, of te wel dat niet in tal van individuele procedures over hetzelfde onderwerp behoeft ter worden geprocedeerd.

9.
Op grond van het bovenstaande is FNV ontvankelijk in haar vorderingen en moet in deze procedure (enkel) de onrechtmatigheid van [ X ] ter zake van het
ontbreken van effectieve maatregelen ter voorkoming van blootstelling aan asbest bij haar werknemers te worden beoordeeld. Daarmee moet niet gewacht worden tot er individuele aansprakelijkheidsprocedures gevoerd gaan worden.

10.
De onrechtmatigheid van het handelen/nalaten van [ X ] staat vast.
Immers blijkt uit de rapportages en de getuigenverklaringen dat er (onvoldoende beschermde) blootstelling heeft plaatsgevonden, dat er bij [ X ] vanaf 1990 bekend was dat er asbest aanwezig was en dat er, zo er al op enig moment waarschuwen sprake was, dit pas vanaf 2009 afdoende was, aldus steeds FNV.

11.
[ X ] heeft verweer gevoerd. Dit verweer zal, voor zover van belang, hierna worden besproken en beoordeeld.

Beoordeling

Voorvragen

12.
[ X ] heeft betwist dat de kantonrechter bevoegd is en heeft voorts aangevoerd dat artikel 3:305 (nieuw) BW toegepast moet worden. Ingevolge dat artikel moet FNV niet ontvankelijk verklaard worden.

Bevoegdheid kantonrechter

13.
Ten aanzien van de bevoegdheid van de kantonrechter wordt opgemerkt dat de rechtbank in het tussenvonnis van 28 september 2021, kort gezegd, heeft overwogen dat de zaak betrekking heeft op een arbeidsovereenkomst, ook al is de grondslag onrechtmatige daad en op die grond de zaak heeft verwezen naar de kantonrechter. De kantonrechter is aan deze verwijzing gebonden en acht zich derhalve bevoegd om van de vordering kennis te nemen en deze te beoordelen.

toepasselijkheid artikel 3:305aBW oud of nieuw?

14.
Ten aanzien van de vraag welk artikel 3:305a BW toepasselijk is, oud of nieuw, merkt de kantonrechter op dat ook hierover al een oordeel is gegeven in het tussenvonnis van 28 september 2022. De rechtbank heeft geoordeeld dat het oude artikel hier toegepast moet worden. De kantonrechter acht zich hieraan gebonden. Dat er aanwijzingen zijn dat de blootstelling aan asbest ook nog heeft plaats gevonden nå 15 november 2016 maakt dit niet anders. Datzelfde geldt voor al hetgeen [ X ] overigens op dit punt heeft aangevoerd. De kantonrechter zal dan ook de ontvankelijkheid van FNV beoordelen aan de hand van het oude artikel 3:305a BW.

Ontvankelijkheid

15.
Wil FNV ontvankelijk zijn, dat moet er sprake zijn van een vordering die strekt tot bescherming van gelijksoortige belangen van andere personen. Voorop wordt gesteld dat het goed denkbaar is dat ten behoeve van een of meer bewijsstappen in een 7:658 BW procedure een collectieve actie wordt gestart, zoals een verklaring voor recht ter zake verondersteld onrechtmatig handelen van de betrokken werkgever. Maar dan zal wel vast moeten komen te staan dat bij een specifieke werkgever sprake is van een voor een specifieke groep werknemers min of meer gelijke omstandigheden, die in zijn algemeenheid schadelijk voor de gezondheid kunnen zijn. Het precieze arbeidsverleden en de medische toestand van de individuele werknemer kunnen dan vervolgens aan de orde komen in een individuele procedure op grond van artikel 7:658 BW. Datzelfde geldt voor het causale verband en de toepasselijkheid van de omkeringsregel.

16.
De kantonrechter is van oordeel dat er in deze zaak sprake is van een specifieke groep werknemers, met min of meer gelijke arbeidsomstandigheden, waarvan gesteld wordt dat deze zijn blootgesteld aan asbest. Het gaat immers in alle gevallen om werknemers van de technische dienst en/of de onderhoudsafdeling, van wie, zo blijkt uit de rapportages, de arbeidsomstandigheden grotendeels gelijk zijn, en die in elk geval gemeenschappelijk hebben dat zij in de visie van F.NV gedurende een groot aantal jaren zijn blootgesteld aan asbest. Daarmee is er voldaan aan het vereiste van gelijksoortige belangen en dient FNV te worden ontvangen in haar vordering. Opvallend is nog dat beide partijen zich hebben beroepen op het World Online-arrest van de Hoge Raad. De kantonrechter is van oordeel dat dit arrest steun geeft aan het standpunt van FNV en niet aan dat van [ X ]. Verwezen wordt naar de geciteerde passages onder 1.8.

Onrechtmatige daad?

17.
De vraag die dan aan de orde komt is of [ X ] onrechtmatig gehandeld heeft jegens FNV. Volgens FNV is aan de hand van de uitvoerige beschrijving van de werkzaamheden in de rapportages, waarbij werknemers in de technische dienst en de onderhoudsafdeling tegen het licht zijn gehouden, en met de getuigenverklaringen bewezen dat er tot en met 2011 sprake was van onbeschermde blootstelling, dat [ X ] hiermee bekend was en dat [ X ] heeft nagelaten de noodzakelijke (beschermings)maatregelen te nemen en of de betrokken deugdelijk te informeren en instrueren, dan wel op de naleving daarvan toe te zien.

18.
[ X ] heeft dit alles gemotiveerd betwist.

19.
De kantonrechter overweegt het volgende.

20.
De kantonrechter neemt over hetgeen in de rapportages staat vermeld, het algemene deel en het specifieke deel betreffende de heren [ Z ], [ D ] en [ E ], alsook de in het geding gebrachte getuigenverklaringen. Deze dienen als hier herhaald en ingelast te worden beschouwd. De kantonrechter heeft geen reden om te twijfelen aan de juistheid van de rapportages en de verklaringen. Vastgesteld moet worden dat de rapportages tot stand zijn gekomen, na contact met de relevante betrokkenen; de verklaringen zijn onder ede afgelegd. Daaraan kan al hetgeen [ X ] naar voren heeft gebracht niet afdoen. [ X ] heeft terecht opgemerkt dat de verklaringen van [ E ] en [ F ] niet geheel op elkaar aansluiten. Dat betekent echter niet dat aan de verklaring van [ E ] geen of minder waarde moet worden gehecht. Zo heeft hij verklaard dat de werknemers er 10 a 15 jaar geleden achter kwamen dat er asbest in de platen zaten en dat toen gezegd werd dat zij niet in de platen mochten boren. [ F ] heeft echter verklaard dat hij, toen hij chef klimaat technische dienst was, van 1988 tot 2000, (dus al veel eerder, ktr), tegen de werknemers heeft gezegd dat zij niet in de asbesthoudende platen mochten boren.

21.
De kantonrechter is van oordeel dat uit het memo van 1990, overgelegd als bijlage bij de verklaring van [ F ], in zake het voorlopig getuigenverhoor, genoegzaam blijkt dat de leiding van [ X ] in 1990 wist dat er asbesthoudend materiaal aanwezig was in het pand. Het memo vermeldt ook dat voorzorgsmaatregelen verplicht zijn als er werkzaamheden aan het materiaal verricht zouden worden. Echter hebben de getuigen verklaard dat zij niet, ook niet na 1990, instructies hebben ontvangen ter zake het werken met asbesthoudend materiaal. Verder heeft [ X ] niet gesteld, noch is dat gebleken, dat de in het memo van 1990 toegezegde algemene instructie (die binnen enkele weken zou worden verstrekt) ook daadwerkelijk is verschenen. Voorts dient nog te worden opgemerkt dat [ X ] gehouden is op de naleving van eventueel verstrekte instructies toe te zien. Uit niets is gebleken dat zij dat ook tijdig heeft gedaan. Integendeel, uit de afgelegde verklaringen en uit het standpunt van [ X ] zelf (zie blz 24 conclusie van antwoord) blijkt dat [ X ] pas veel later, naar eigen zeggen rond 2009, is gaan waarschuwen en instructies heeft gegeven. Opgemerkt kan nog worden dat de getuigen hebben verklaard dat een van de instructies was om mondkapjes te dragen, terwijl moet worden vastgesteld dat deze (eenvoudige) mondkapjes geen bescherming tegen asbestvezels bieden.

22.
Nu is aangetoond dat er blootstelling aan asbest heeft plaatsgevonden, volgt daaruit dat [ X ] heeft gehandeld in strijd met artikel 4.2 van de rbeidsomstandighedenwet.

23.
Uit al het bovenstaande blijkt dat FNV heeft bewezen dat [ X ] onrechtmatig heeft gehandeld. Er bestaat geen aanleiding om een bewijsopdracht te geven.

24.
Dit alles betekent dat de vordering van FNV toewijsbaar is, voor zover de onrechtmatige daad betreft. Er is geen contractuele band tussen partijen, zodat van een toerekenbare tekortkoming geen sprake kan zijn.

25.
[ X ] is in het ongelijk gesteld en wordt daarom in de proceskosten veroordeeld.

BESLISSING

De kantonrechter:

I.
verklaart voor recht dat [ X ] jegens FNV onrechtmatig heeft gehandeld door haar werknemers bloot te stellen aan arbeidsomstandigheden die schadelijk kunnen zijn voor de gezondheid;

II.
veroordeelt [ X ] in de kosten van deze procedure aan de zijde van FNV, tot op heden begroot op >
vastrecht € 128,-
explootkosten € 124,95
salaris gemachtigde € 996,-

in totaal € 1.248,95 inclusief eventueel verschuldigde btw;

III.
veroordeelt [ X ] in de na dit vonnis ontstane kosten, begroot op € 62,- aan salaris gemachtigde, voor zover van toepassing inclusief btw;

IV.
verklaart dit vonnis uitvoerbaar bij voorraad;

V.
wijst het meer of anders gevorderde af.

Dit vonnis is gewezen door mr. T.M.A. van Löben Sels, kantonrechter, en in het openbaar uitgesproken op 19 januari 2023 in tegenwoordigheid van de griffier.
De griffier

Met dank aan de heer mr. G.J. Knotter, Wout van Veen Advocaten voor het inzenden van deze uitspraak.

Citeerwijze: www.letselschademagazine.nl/2023/RBAMS-190123