Overslaan en naar de inhoud gaan

RBNHO 200324

Citeerwijze: www.letselschademagazine.nl/2024/RBNHO-200324

zie ook:  ECLI:NL:RBNHO:2024:2821

 

vonnis

RECHTBANK NOORD-HOLLAND

Civiel recht

Zittingsplaats Alkmaar

Zaaknummer: C/I5/342302 / HA ZA 23-413

Vonnis van 20 maart 2024

in de zaak van

[ eiser ] ,
te [ woonplaats ] ,
eisende partij,
hierna te noemen: [ eiser ] ,
advocaat: mr. J.F. Roth te Amersfoort,

tegen

N.V. NOORDHOLLANDSCHE VAN 1816
SCHADEVERZEKERINGSMAATSCHAPPIJ,
te Oudkarspel,
gedaagde partij,
hierna te noemen: NH1816,
advocaat: mr. S.B. Weyn te Hilversum.

De zaak in het kort
[ eiser ]  is op een parkeerplaats van een McDonalds mishandeld. Een man heeft (onder andere) geprobeerd [ eiser ]  via het raam aan de bestuurderskant van zijn auto uit de auto te trekken. [ eiser ]  stelt dat hij door deze mishandeling letsel aan zijn rechterschouder heeft opgelopen. [ eiser ]  had een maand voordat hij werd mishandeld ook al letsel aan zijn rechterschouder. Hij heeft daarvoor de huisarts en een fysiotherapeut bezocht. De door partijen ingeschakelde deskundige is er niet van overtuigd dat het letsel aan de rechterschouder van [ eiser ]  komt door de mishandeling van [ eiser ] . De vordering van [ eiser ]  dat de rechtbank vaststelt dat zijn letsel het gevolg is van de mishandeling wijst de rechtbank daarom af (er is geen causaal verband).

1.
De procedure


1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
• de dagvaarding (met producties 1 tot en met 19),
• de conclusie van antwoord (met producties 1 tot en met 14),
- het bericht van mr. Roth van 19 oktober 2023 (met opnieuw producties 14 tot en met 17),
• het bericht van mr. Roth van 13 februari 2024 (met producties 20 en 21),
• de mondelinge behandeling op 13 februari 2024, waarvan door de griffier aantekeningen zijn gemaakt.
zaaknummer: C/15/342302 / HA ZA 23-413

1.2.
Ten slotte is vonnis bepaald.

2.
Feiten


2.1.
[ eiser ]  heeft samen met zijn broer een hoveniersbedrijf, waarbij [ eiser ]  degene is die met name het zware tuinwerk verricht.

2.2.
[ eiser ]  heeft bij NH1816 een Schadeverzekering Inzittenden afgesloten. NH-11816 heeft op basis van deze verzekering de claim van [ eiser ]  in behandeling genomen. NHI816 heeft aan [ eiser ]  en voorschot op de schade betaald van € 10.000,-.

2.3.
Op 27 april 2020 kreeg [ eiser ] , nadat hij iets zwaars had weggeduwd, last van pijnklachten in zijn rechterschouder. Hij heeft daarop op 28 april 2020 zijn huisarts bezocht.

2.4.
Op 17 mei 2020 heeft fysiotherapeut [ X ] echografisch onderzoek verricht aan de rechterschouder van [ eiser ] . In het verslag van dit onderzoek wordt een ruptuur l dan wel een partiële ruptuur van de supraspinatusspees 2 beschreven.

2.5.
Op 24 mei 2020 is [ eiser ]  bij de McDonalds mishandeld. Uit het proces verbaal van aangifte op die dag heeft [ eiser ]  aan de politie verklaard dat hij met vuisten op zijn hoofd is geslagen. Ook heeft de man die [ eiser ]  heeft mishandeld geprobeerd [ eiser ]  uit zijn personenauto te trekken door [ eiser ]  met beide armen krachtig vast te pakken aan zijn linkerschouder en zijn jas. [ eiser ]  heeft zich daartegen verzet.

2.6.
Na de mishandeling heeft [ eiser ]  op dezelfde dag een huisartsenpost bezocht. In het verslag van dit bezoek staat:"re arm niet te testen door preexistente pijn schouder re".

2.7.
Op 2 juni 2020 heeft [ eiser ]  zijn huisarts bezocht wegens schouderklachten.

2.8.
Op 9 juni 2020 is een echografisch onderzoek gedaan naar de rechterschouder van [ eiser ] . In dit onderzoek werd een partiële ruptuur van de supraspinatuspees geconstateerd.

2.9.
Op 26 augustus 2020 is een MRI-scan gemaakt van de rechterschouder van [ eiser ]  waarbij een full thickness 3 ruptuur in de supraspinatuspees werd vastgesteld.

2.10.
Partijen hebben gezamenlijk orthopedisch chirurg M.P.J. van den Bekerom gevraagd om als onafhankelijk deskundige op te treden. Van den Bekerom (hierna: de deskundige) heeft die opdracht geaccepteerd. De deskundige heeft op 6 februari 2023 zijn definitieve rapport opgesteld.

3.
Het geschil


3.1.
[ eiser ]  vordert - samengevat - dat de rechtbank bij vonnis, voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad:
- voor recht verklaart dat de in het deskundigenbericht van de deskundige vastgestelde beperkingen, die ook zijn weergegeven in de bij zijn rapport bijgesloten 'Van de NVvN/NOV-richtlijnen afgeleide beperkingentabel (hierna: de beperkingentabel), in causaal verband staan met de mishandeling op 24 mei 2020;
- NHI816 veroordeelt om aan [ eiser ]  te vergoeden alle door hem geleden en nog te lijden schade, kosten en interesten, nader op te maken bij staat, vermeerderd met de wettelijke rente;
- NH1816 veroordeelt in de buitengerechtelijke kosten van € 3.616,69, vermeerderd met de wettelijke rente, en
- NH1816 veroordeelt tot betaling van de proceskosten, inclusief de nakosten, vermeerderd met de wettelijke rente.

3.2.
Ter onderbouwing van zijn vorderingen stelt [ eiser ]  dat de door de deskundige vastgestelde beperkingen in causaal verband staan met de mishandeling op 24 mei 2020. NHI816 dient de schade die het gevolg is van de mishandeling daarom te vergoeden.

3.3.
NHI8 l6 voert verweer. NI-11816 verzoekt [ eiser ]  niet-ontvankelijk te verklaren, dan wel de vorderingen van [ eiser ]  af te wijzen. NI11816 vordert dat de rechtbank, bij vonnis, uitvoerbaar bij voorraad, veroordeelt in de (na)kosten van deze procedure.

3.4.
Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover nodig, nader ingegaan.

4.
De beoordeling


4.1.
De vraag die in deze zaak moet worden beantwoord is of causaal verband kan worden vastgesteld tussen de beperkingen van [ eiser ]  die blijken uit het deskundigenbericht en de mishandeling op 24 mei 2020. De rechtbank is van oordeel dat dit causaal verband niet kan worden vastgesteld. De rechtbank zal toelichten hoe het tot dit oordeel komt.

4.2.
Uit de bij het deskundigenrapport gevoegde beperkingentabel blijkt dat de deskundige heeft vastgesteld dat [ eiser ]  matig beperkt is in het gebruik van zijn nek, het hand- en vingergebruik, tillen en duwen en trekken en licht beperkt is in klimmen en klauteren, reiken, met de handen boven schouderhoogte werken en dragen. Bij het beoordelen van de vorderingen van [ eiser ]  gaat de rechtbank van deze beperkingen uit. [ eiser ]  vordert immers dat de rechtbank voor recht verklaart dat er causaal verband bestaat tussen deze door de deskundige vastgestelde beperkingen en de mishandeling op 24 mei 2020.

4.3.
Tussen partijen staat vast dat [ eiser ]  op 27 april 2020 iets zwaars heeft weggeduwd en daarbij schouderklachten aan de rechterzijde opliep. Voorafgaand aan de mishandeling op 24 mei 2020 kampte [ eiser ]  dus al met beperkingen aan zijn rechterschouder. De deskundige concludeert in zijn rapport dat aan dit feit niet kan worden voorbijgegaan. Naar aanleiding van deze rechterschouderklachten heeft [ eiser ]  zijn huisarts en vervolgens een fysiotherapeut bezocht. De fysiotherapeut heeft op 17 mei 2020 geschreven:"De echo van de rechter schouder toont mogelijk een ruptuur, danwel een partiële ruptuur van de supraspinatuspees ten gevolge van een acuut moment'.

4.4.
In het deskundigenbericht heeft de deskundige het letsel van [ eiser ]  na de mishandeling op 24 mei 2020 beoordeeld aan criteria van zowel de richtlijnen van de Nederlandse Orthopaedische Vereniging (hierna: de Richtlijnen) als de leidraad behorende bij de AMA-guides, 6e editie, die zijn opgesteld voor het vaststellen van een traumatische cuffruptuur (hierna: de Leidraad). Deze criteria houden in dat:
- het ongevalsmechanisme passend moet zijn,
- de klachten binnen 24 uur moeten voldoen aan klachten die passen bij een rotartorcuff4 ruptuur, vastgesteld door een arts of een fysiotherapeut, of binnen drie dagen en arts moet zijn bezocht vanwege schouderklachten, en
- bij aanvullend onderzoek zou er geen arthrose van het AC-gewricht vastgesteld mogen worden.

De deskundige wijst er in zijn rapport op dat in het proces-verbaal van de mishandeling geen melding wordt gemaakt van klachten aan de rechterschouder. Dit terwijl in het proces verbaal wel wordt beschreven dat wellicht het grootste trauma ter hoogte van de linkerschouder heeft plaatsgevonden omdat iemand met twee armen aan deze schouder heeft getrokken. Aan de eerste voorwaarde is daarom volgens de deskundige niet voldaan. Ook aan de tweede voorwaarde is volgens de deskundige niet voldaan omdat [ eiser ]  na negen dagen de huisarts heeft bezocht die toen stelde dat er sprake was van pijn van de rechterschouder die [ eiser ]  al had voor de mishandeling. Het was de deskundige niet bekend dat [ eiser ]  op de dag van de mishandeling een huisartsenpost heeft bezocht. Het verslag van dat bezoek heeft [ eiser ]  pas op bij het bericht van 13 februari 2024 overgelegd. De laatste voorwaarde acht de deskundige opmerkelijk en gaat daar in zijn deskundigenrapport verder aan voorbij.
De deskundige stelt dat de grootste onzekerheid vooral zit in de pre-existente afwijking op de echografie met betrekking tot de rotatorcuff aan de rechterzijde zonder duidelijke objectiveerbare informatie wat er is gebeurd met de rechterschouder op 24 mei 2020 en daarbij de delay in de presentatie. De deskundige kan niet uitsluiten dat het door de fysiotherapeut geconstateerde letsel is toegenomen in grootte, dat wil zeggen dat een partiële scheur totaal is geworden of dat een totale scheur groter is geworden in afmetingen. Samenvattend stelt de deskundige dat hij "de diagnose van een rotatorcuffscheur van de rechterschouder niet aannemelijk kan toedichten aan de mishandeling op 24.05.2020. Dit sluit niet uit dat er progressie zou kunnen zijn opgetreden ten opzichte van de aannemelijk aanwezige pre-existentie scheur, zoals deze werd beschreven op de echografie van de rechterschouder een week voorafgaand aan het trauma. Gezien de relatief jonge leeftijd en met de bevindingen van de MRI-scan is het aannemelijk dat één of beide van de traumata verantwoordelijk zijn voor de vastgestelde rotatorcuffscheur."

4.5.
Bij beantwoording van vraag 2c Zijn er op uw vakgebied klachten en afwijkingen die er ook zouden zijn geweest, of op enig moment ook hadden kunnen ontstaan, als het ongeval de onderzochte niet was overkomen? heeft de deskundige het volgende antwoord gegeven:
"( ... )
Op basis van de momenteel ter beschikking staande informatie lijkt de bijdrage van het initiële trauma, dat wil zeggen van 27.04.2020 groter dan de potentiële bijdrage van het 2e trauma van 24.05.2020.
( ... )
".

4.6.
De rechtbank begrijpt het deskundigenbericht als volgt.
De deskundige is van mening dat de beperkingen die [ eiser ]  ervaart eerder zijn veroorzaakt door het gebeurde op 27 april 2020 dan door de mishandeling op 24 mei 2020. De deskundige noemt de bijdrage van de mishandeling op 24 mei 2020 aan het letsel "potentieel", dus als mogelijk aanwezig. De deskundige wijst er in zijn deskundigenbericht op dat het hem niet duidelijk is wat er met de rechterschouder is gebeurd op 24 mei 2020 (daar is geen objectiveerbare informatie over beschikbaar). De klachten over het letsel van [ eiser ]  voldoen volgens de deskundige daarnaast niet aan de voorwaarden van de Richtlijnen en de Leidraad waar de deskundige aan gebonden is. Enerzijds niet omdat uit het proces-verbaal van aangifte niet blijkt dat [ eiser ]  op dat moment last had van zijn rechterschouder terwijl hij daarvoor wel al beperkingen aan zijn rechterschouder had. Anderzijds is niet voldaan aan de Richtlijnen en de Leidraad omdat [ eiser ]  pas na negen dagen zijn huisarts heeft bezocht. Deze huisarts stelde vervolgens vast dat de pijn die [ eiser ]  in zijn rechterschouder ervoer, er al was voor de mishandeling 24 mei 2020.

4.7.
lndien de rechtbank het deskundigenrapport juridisch uitlegt dan volgt, naar het oordeel van de rechtbank, uit de omstandigheden benoemd in het deskundigenbericht dat de kans dat er letsel aan de rechterschouder is veroorzaakt door de mishandeling op 24 mei 2020 zo klein is dat er geen causaal verband kan worden vastgesteld tussen het letsel aan de rechterschouder van [ eiser ]  en de mishandeling op 24 mei 2020.5 De rechtbank leest in het deskundigenbericht niet, zoals [ eiser ]  stelt, dat er in ieder geval een verslechtering van het schouderletsel dat op 27 april 2020 is ontstaan door de mishandeling op 24 mei 2020. De deskundige zegt enkel dat hij niet uitsluit dat er progressie zou kunnen zijn opgetreden ten opzichte van de aannemelijk aanwezig pre-existente scheur. De door de deskundige gebruikte woorden"niet uitsluiten" en"zou kunnen zijn opgetreden" leiden tot de conclusie dat niet is voldaan aan de eis van een redelijke mate van waarschijnlijkheid voor het bewijs van het causaal verband.

4.8.
[ eiser ]  stelt dat de deskundige heeft geprobeerd het juridische causaal verband vast te stellen van het letsel van [ eiser ]  en daarmee buiten zijn opdracht is getreden. Dit komt door het gebruik van de woorden "aannemelijk toedichten". Deze woorden gebruikt de deskundige in zijn samenvatting en conclusie. Daaraan voorafgaand heeft de deskundige echter gewezen op het feit dat hem niet duidelijk is wat er met de rechterschouder is gebeurd tijdens de mishandeling op 24 mei 2020 en dat het letsel aan de rechterschouder van [ eiser ]  niet voldoet aan de voorwaarden van de Richtlijnen en de Leidraad. Deze toelichting van de deskundige voorafgaand aan de woorden "aannemelijk toedichten" kan daarvan niet los worden gezien. Deze woorden zijn door de deskundige dan ook niet in hun juridische betekenis gebruikt, maar gebuikt na de afweging die de deskundige medisch gezien heeft gemaakt. [ eiser ]  stelt dat de deskundige de vraag had moeten beantwoorden hoe de schouderblessure van 27 april 2020 hersteld zou zijn in het geval de mishandeling op 24 mei 2020 niet zou hebben plaatsgevonden. De deskundige gaat echter al in op deze vraag waar hij in zijn deskundigenbericht zegt dat hij niet uitsluit dat er progressie zou kunnen zijn opgetreden ten opzichte van de aannemelijk aanwezig pre existente scheur.

4.9.
Namens [ eiser ]  is tijdens de mondelinge behandeling gesteld dat hij na de mishandeling naar de huisartsenpost in Veldhoven is gegaan. [ eiser ]  wijst in dat verband op productie 21 waar hij het verslag van de huisartsenpost heeft overgelegd. Uit dit verslag blijkt volgens [ eiser ]  dat er geen sprake van een delay in de presentatie van zijn beperkingen. Uit het verslag van de huisartsenpost blijkt echter slechts dat de rechterschouderklachten van [ eiser ]  ter sprake zijn gekomen. In dit verslag is immers opgenomen"maar re arm niet te testen door pre-existente pijn schouder re". De rechterschouder van [ eiser ]  kon dus niet worden beoordeeld vanwege de al aanwezige schouderklachten. Uit het verslag van de huisartsenpost blijkt niet, in tegenstelling tot wat namens [ eiser ]  naar voren wordt gebracht, dat de pijn die [ eiser ]  aan zijn rechterschouder ervoer erger was geworden na de mishandeling. Mevrouw  [ vrouw van eiser ] , de partner van [ eiser ] , stelt in haar verklaring overgelegd als productie 20 dat [ eiser ]  wel naar zijn eigen huisarts wilde maar dat het lastig was een afspraak te krijgen en hij pas op 2 juni 2020 (na het pinksterweekend) terecht kon. Dat doet echter aan het voorgaande niet af.

4.10.
[ eiser ]  doet ook een beroep op de brief van 2 februari 2023 van fysiotherapeute [ Y ]  (hierna: [ Y ] . In deze brief stelt [ Y ]  dat de volledige ruptuur in de rechterschouderpees van [ eiser ]  is ontstaan als gevolg van de mishandeling. Dit standpunt van [ Y ]  wijkt af van de door partijen gezamenlijk benoemde deskundige. Daar komt bij dat [ Y ]  van enkele uitgangspunten uit gaat die volgens de deskundige niet zonder meer vaststaan. Dit betreft bijvoorbeeld het feit dat er sprake is van partiële ruptuur na het trauma van 27 april 2020, terwijl uit de echo van de fysiotherapeut blijkt dat sprake is van een mogelijke (partiële) ruptuur, of het feit dat [ eiser ]  zich met zijn rechterhand aan de handrem heeft vastgegrepen. De brief van [ Y ]  kan er daarom niet toe leiden dat niet van de juistheid van het deskundigenbericht kan worden uitgegaan. Dit geldt ook voor de verklaringen van de partner, de moeder, de broer en de medewerker van [ eiser ]  die door hem zijn overgelegd. Uit deze verklaringen kan niet worden afgeleid welk letsel [ eiser ]  had voorafgaand en na de mishandeling.

4.11.
Omdat het causaal verband tussen de beperkingen van [ eiser ]  en de mishandeling niet kan worden vastgesteld zullen de vorderingen van [ eiser ]  door de rechtbank worden afgewezen.

4.12.
[ eiser ]  is in het ongelijk gesteld en moet daarom de proceskosten (inclusief nakosten) betalen. De proceskosten van NH1816 worden begroot op:
- griffierecht 2.837,00
- salaris advocaat 1.042,00 (2 punten x E 521,00)

- nakosten 178,00 (plus de verhoging

zoals vermeld in de beslissing)

_____________________
Totaal 4.057,00

5.
De beslissing

De rechtbank

5.1.
wijst de vorderingen van [ eiser ]  af,

5.2.
veroordeelt [ eiser ]  in de proceskosten van € 4.057,00, te betalen binnen veertien dagen na aanschrijving daartoe, te vermeerderen met € 92,00 plus de kosten van betekening als [ eiser ]  niet tijdig aan de veroordelingen voldoet en het vonnis daarna wordt betekend,

5.3. verklaart dit vonnis uitvoerbaar bij voorraad.

Dit vonnis is gewezen door mr. J.S. Reid en in het openbaar uitgesproken op 20 maart 2024.

MKG/JR

Met dank aan dhr. mr. J.F. Roth, SAP Letselschade Advocaten voor het inzenden van deze uitspraak.

Citeerwijze: www.letselschademagazine.nl/2024/RBNHO-200324


1 Een ruptuur houdt in dat weefsel is verscheurd of ingescheurd.
2 De supraspinatusspier is een spier die je rondom je schouder kunt vinden, de supraspinatuspees zit aan deze spier vast.
3 Als een schouderpees volledig is ingescheurd, spreekt men van een full thickness.
4 De rotator cuff (rotatoren manchet) bestaat uit de vier dieper liggende schouderspieren waarvan de pezen als een manchet rondom de schouderkop zitten.
5 Zie in dit verband ECLI:NL:HR:2006:AU6092.