RBDHA-170725
- Meer over dit onderwerp:
Citeerwijze: www.letselschademagazine.nl/2025/RBDHA-170725
VONNIS
RECHTBANK DEN HAAG
Civiel recht
Kantonrechter
Zittingsplaats 's-Gravenhage
dn/c
Zaaknummer: 11091233 \RL EXPL 24-8973
Vonnis van 17 juli 2025
in de zaak van
[EISER],
wonende te [woonplaats],
eisende partij,
hierna te noemen: [eiser],
gemachtigde: mr. A.H.H. Fuchs,
(toevoeging verleend onder kenmerk 3LW1937)
tegen
STICHTING IPSE DE BRUGGEN,
gevestigd te Alphen aan den Rijn en mede kantoorhoudende Zoetermeer, gedaagde partij,
hierna te noemen: Ipse de Bruggen,
gemachtigde: mr. M.L. Jinkes de Jong.
1. De procedure
1.1. Het verloop van de procedure blijkt uit:
-
de dagvaarding met producties, van 23 april 2024;
-
de conclusie van antwoord met producties, ingekomen op 17 juli 2024;
-
de brieven waarin een mondelinge behandeling (nader) is bepaald;
-
de spreekaantekeningen zijdens [eiser];
-
de zittingsaantekeningen van de griffier.
1.2. Op 7 januari 2025 heeft de mondelinge behandeling plaatsgevonden. Bij die gelegenheid is [eiser] in persoon verschenen bijgestaan door zijn gemachtigde voornoemd. Namens Ipse de Bruggen is verschenen [zorgmanager van gedaagde] en [jurist van gedaagde] bijgestaan door de gemachtigde voornoemd. Als toehoorder is namens Centramed verschenen [vertegenwoordiger verzekeraar]. Na het houden van de mondelinge behandeling is een datum voor vonnis bepaald.
2. De feiten
2.1. Op 1 juli 2021 is [eiser] ([geboortedatum] 1994) bij Ipse de Bruggen aangenomen als leerling voor 28 uur per week. Het was de bedoeling dat [eiser] in september 2022 zou beginnen met de BBL-opleiding. Dat is toen niet doorgegaan. In februari 2022 is [eiser] gestart met de tweejarige BBL-opleiding MZ en VIG-niveau 3 aan het ROC Mondriaan. De arbeidsovereenkomst met Ipse de Bruggen is voor bepaalde tijd aangegaan, meer in het bijzonder voor de duur van de opleiding, en eindigde op 1 juli 2023. De arbeidsovereenkomst is nooit aangepast aan de nieuwe duur van de opleiding(stijd) tot februari 2024 .
2.2. In het kader van deze opleiding is [eiser] ingezet op de afdeling Acacia woning 4 van Ipse de Bruggen. Er woonden op dat moment 9 cliënten in woning 4. De woning maakt onderdeel uit van 6 aan elkaar grenzende woningen, het Acacia gebouw. Het Acacia gebouw maakt weer onderdeel uit van een complex met nog eens 12 zogenaamde ABC woningen. In al deze woningen zijn altijd collega's van Ipse de Bruggen aan het werk. Alle collega's staan in onderling contact met elkaar door middel van piepers. Ook dragen alle medewerkers een portofoon.
2.3. De cliënten die verblijven in de Acacia woning, zijn cliënten van de doelgroep Moeilijk verstaanbaar gedrag. Deze cliënten voelen zich veilig als de dag voorspelbaar verloopt, als zaken anders lopen dan ze gewend zijn, kan dit tot uiting komen in verbaal en fysieke agressie.
2.4. Op 21 juni 2022 tijdens de ochtenddienst is [eiser] een arbeidsongeval overkomen.
2.5. Één van de cliënten in de woning werd tijdens de ochtenddienst onrustig. [Eiser] heeft de cliënte, die zich agressief gedroeg door andere cliënten te slaan en te schoppen, begeleid naar haar slaapkamer. [Eiser] liep achterwaarts de slaapkamer van cliënte in. Cliënte volgde hem en maakte slaande bewegingen. Om de slaapkamer weer te verlaten en de deur te sluiten, is [eiser] over het bed gelopen om cliënte te ontwijken. Bij de sprong van het bed is hij ten val gekomen (hierna: het ongeval). [Eiser] heeft als gevolg van het ongeval twee enkelbanden gescheurd.
2.6. [Eiser] heeft Ipse de Bruggen op 9 februari 2023 aansprakelijk gesteld voor de gevolgen van het hem overkomen ongeval. De aansprakelijkheidsstelling is door Ipse de Bruggen doorgeleid aan haar verzekeraar, Centramed.
2.7. Bij brieven van 11 juli 2023 en 18 december 2023 heeft Centramed namens Ipse de Bruggen de aansprakelijkheid voor het ontstaan van het ongeval afgewezen.
3. Het geschil
3.1. [Eiser] vordert een verklaring voor recht dat Ipse de Bruggen aansprakelijk is voor de gevolgen van het ongeval en dat Ipse de Bruggen gehouden is over te gaan tot vergoeding van de door het ongeval veroorzaakte materiële en immateriële schade, met veroordeling van Ipse de Bruggen in de proceskosten.
3.2. Door onderbezetting was adequate begeleiding van de cliënten die dag niet mogelijk, waardoor zij onrustig waren en elkaar aanvielen. De bezetting had moeten bestaan uit twee gekwalificeerde uitzendkrachten en [eiser] als leerling. Omdat die dag maar één uitzendkracht aanwezig was, die onbekend was met de woning en de cliënten, had [eiser] als leerling de eindverantwoordelijkheid. [Eiser] is hierdoor in de positie gebracht dat hij letsel heeft opgelopen. Ipse de Bruggen heeft niet voldaan aan haar zorgplicht en is op grond van artikel 7:658 BW aansprakelijk voor de gevolgen van het ongeval en daarom dient zij zijn de materiële en immateriële schade te vergoeden.
De werkzaamheden die [eiser] daardoor moest uitvoeren die dag behoorden niet allemaal tot het takenpakket van Begeleider A. Ook daar wreekte zich de onderbezetting, aldus [eiser]. Op het moment dat [eiser] werd aangevallen door de cliënte, was er geen mogelijkheid de pieper te gebruiken. Hij stond er alleen voor en zijn pieper bleek hij te zijn verloren op enig moment. De uitzendkracht was in zijn eentje de andere onrustige cliënten aan het begeleiden en had daardoor ook geen mogelijkheid de portofoon te gebruiken. Door het letsel en de beperkingen die [eiser] ervan ervaarde, kon hij bepaalde werkzaamheden niet uitvoeren die verplicht waren in het kader van zijn BBL-opleiding. Ook bleek de herstelduur langer dan zijn dienstverband bij Ipse de Bruggen. [Eiser] heeft daardoor zijn opleiding toen niet kunnen afmaken.
3.3. Ipse de Bruggen voert verweer. Volgens Ipse de Bruggen is zij niet aansprakelijk, omdat de schade is ontstaan door een situatie die zij niet heeft kunnen voorzien, terwijl [eiser] wel over adequate tools beschikte om zijn werkzaamheden uit te kunnen voeren. Op de standpunten van partijen wordt hierna, voor zover relevant, ingegaan.
4. De beoordeling
Juridisch kader
4.1. Vaststaat dat [eiser] in de uitoefening van zijn werkzaamheden schade heeft geleden. Deze aansprakelijkheidsprocedure gaat over de vraag of Ipse de Bruggen voldaan heeft aan haar zorgplicht uit artikel 7:658 BW. Bij de beoordeling wordt het volgende vooropgesteld.
4.2. Met de in artikel 7:658 BW neergelegde zorgplicht van de werkgever is niet beoogd een absolute waarborg te scheppen voor de bescherming van de werknemer tegen het gevaar van arbeidsongevallen, ook niet ten aanzien van werknemers van wie de werkzaamheden bijzondere risico's van ongevallen meebrengen. De zorgplicht houdt dan ook geen risicoaansprakelijkheid van de werkgever in. Gelet op de ruime strekking van de zorgplicht kan echter niet snel worden aangenomen dat de werkgever daaraan heeft voldaan en dus niet aansprakelijk is voor door de werknemer in de uitoefening van zijn werkzaamheden geleden schade (vgl. HR 12 december 2008, LJN BD3129, NJ 2009/332). De zorgplicht van artikel 7:658 BW vergt immers een hoog veiligheidsniveau van de werkruimte, werktuigen en gereedschappen alsmede van de organisatie van de werkzaamheden en vereist dat de werkgever het op de omstandigheden van het geval toegesneden toezicht houdt op behoorlijke naleving van de door hem gegeven instructies (vgl. HR 11 april 2008, LJN BC9225, NJ 2008/465).
4.3. Indien de werkgever ter onderbouwing van zijn verweer, dat hij de verplichtingen van artikel 7:7658, eerste lid, BW is nagekomen, voldoende concrete feitelijke gegevens aanvoert, zal van de werknemer mogen worden verlangd dat hij zijn betwisting van dat verweer voldoende concreet motiveert. Aan die motivering mogen echter niet zodanig hoge eisen mogen worden gesteld dat in betekenende mate afbreuk wordt gedaan aan de strekking van artikel 7:658, tweede lid, BW, dat de werknemer door verlichting van zijn processuele positie juist bescherming biedt tegen de risico's van schade in de uitoefening van zijn werkzaamheden (vgl. HR 25 mei 2007, LJN BA3017, NJ 2008/463).
[Eiser] heeft schade geleden in de uitoefening van zijn werkzaamheden
4.4. Niet in geschil is dat [eiser] op 21 juni 2022 tijdens de uitvoering van zijn werkzaamheden is gevallen en als gevolg van die val twee enkelbanden heeft gescheurd.
4.5. Het staat daarmee vast dat sprake is van schade van een werknemer opgelopen in de uitoefening van diens werkzaamheden. Op grond van lid 2 van art. 7:658 BW is daarmee (schuld)aansprakelijkheid van Ipse de Bruggen gegeven, tenzij Ipse de Bruggen aantoont dat zij haar zorgplicht ter voorkoming van zulke schade is nagekomen, of de schade in belangrijke mate het gevolg is van opzet of bewuste roekeloosheid van de werknemer.
Ipse de Bruggen heeft haar zorgplicht geschonden
4.6. Gelet op het juridische kader dient Ipse de Bruggen als werkgever te stellen en zonodig te bewijzen, kort gezegd, dat zij al die maatregelen heeft genomen en al die aanwijzingen heeft gegeven die redelijkerwijs nodig waren om de schade te voorkomen. De kantonrechter is van mening dat Ipse de Bruggen daarin niet is geslaagd. Daarvoor is het volgende redengevend.
4.7. Als niet betwist staat het volgende vast. Op de dag van het ongeval draaide [eiser] tezamen met één uitzendkracht de ochtenddienst (7:00 tot 15:00 uur) van de woning Acacia 4, omdat de andere uitzendkracht wegens ziekte niet was verschenen. [Eiser] heeft in eerste instantie via de whatsappgroep van begeleiders een bericht gestuurd met het verzoek of iemand kon komen werken in woning 4. Omdat niemand kon, heeft [eiser] vervolgens via de roosteraar verzocht iemand anders te sturen. Dat was niet mogelijk. Als derde actie heeft [eiser] de collega's van het Acacia gebouw gebeld om te komen helpen. Rond 09:30 uur zou een derde collega naar woning 4 komen. Er moest dus gestart worden met twee in plaats van drie begeleiders op de woning. Ipse de Bruggen heeft erkend dat de reguliere bezetting op de woning uit drie personeelsleden bestaat. Daarmee staat vast dat er die dag sprake was van een tekort aan personeel.
4.8. Als niet betwist staat tevens dat Acacia 4, met cliënten die behoren tot de doelgroep moeilijk verstaanbaar gedrag, bekend stond als een lastige groep met veel agressieve cliënten. Deze cliënten voelen zich snel veilig wanneer de dag voorspelbaar is, als zaken anders lopen dan ze gewend zijn, kan dit tot uiting komen in verbaal en fysieke agressie. Elke client in Acacia 4 heeft een individueel bepaald dagprogramma en voor één cliënte is een-op-één begeleiding nodig. Voor deze specifieke cliënte hebben de medewerkers van Ipse de Bruggen, waaronder ook [eiser] een speciale training gevolgd ten behoeve van haar veiligheid en die van de medewerkers.
4.9. Ipse de Bruggen heeft in het kader van haar zorgplicht allereerst aangevoerd dat zij als werkgever van personeel dat werkzaam is in een instelling waar agressie een reëel gevaar is, zich bewust is van dat gevaar en daarom zorgt voor instructie en opleiding van personeel. Zij werkt uitsluitend met ervaren en gediplomeerde uitzendkrachten, waarbij wordt opgemerkt dat het in beginsel niet wenselijk is dat uitzendkrachten ingrijpen bij escalaties. Verder heeft zij de algemene en bijzondere risico's die haar werknemers tijdens de werkzaamheden kunnen ondervinden, ondervangen door een alarmsysteem (pieper en/of portofoon). Als sprake is van een dreigende situatie kan de betreffende medewerker via de pieper en/of portofoon om hulp vragen. Een medewerker van een andere Acacia woning is dan binnen een minuut ter plaatse. Daarnaast hanteert zij een Protocol Omgaan met agressie. In het protocol is beleid beschreven om agressie zoveel mogelijk te voorkomen, te herkennen als het zich voordoet en te zorgen voor manieren on te de-escaleren. Het verplicht volgen van zogenaamde PAT-trainingen is daar een onderdeel van evenals het opstellen van signaleringsplannen en fixatieprotocollen voor specifieke cliënten. In het signaleringsplan is onder meer beschreven dat wanneer een cliënt onrustig gedrag vertoont richting begeleiders of mede cliënten, de client bij de arm genomen kan worden en naar een andere ruimte kan worden begeleid.
4.10. Ipse de Bruggen stelt zich, kort gezegd, op het standpunt dat zij hiermee voldoende heeft gezorgd voor adequate werkomstandigheden. [Eiser] heeft desondanks geen gebruik gemaakt van de portofoon of pieper. Ook wordt negens in de instructie vermeld dat bij het begeleiden van cliënten in geval van escalatie op bedden moet worden gesprongen. [Eiser] heeft daar zelf voor gekozen. Dat [eiser] daarbij ten val is gekomen, kan haar dan ook niet worden aangerekend, aldus Ipse de Bruggen.
4.11. De kantonechter overweegt dat niet valt in te zien, dat de omstandigheid dat [eiser] was geïnstrueerd om in geval van een dreigende situatie via de pieper en/of de portofoon om hulp te vragen, afdoet aan de zorgplicht van Ipse de Bruggen om voor voldoende gekwalificeerd personeel te zorgen. Dat heeft Ipse de Bruggen namelijk niet gedaan. Naast het personeelstekort die dag was [eiser] noch de andere uitzendkracht gekwalificeerd om de verantwoordelijkheid voor de groep te dragen. Ipse de Bruggen heeft immers zelf aangevoerd dat uitzendkrachten in beginsel niet ingrijpen bij escalaties en [eiser] was nog in opleiding. Dat [eiser] geen taken heeft moeten vervullen die dag die niet bij zijn functie en opleidingsniveau horen, heeft Ipse de Bruggen onvoldoende onderbouwd. Bovendien heeft Ipse de Bruggen, gelet op de betwisting door [eiser], niet voldoende onderbouwd dat de aanwezige uitzendkracht gediplomeerd was. Ook heeft zij niet gemotiveerd weersproken dat deze uitzendkracht voor het eerst in Acacia 4 werkzaam was, alles uitgelegd moest krijgen en slechts eenvoudige taken kon doen. Dat [eiser] over meer ervaring in de zorg beschikte, doet niets af aan het feit dat hij (nog) niet over een diploma beschikte en dus niet gekwalificeerd was. Voor zover Ipse de Bruggen stelt dat dat sprake was van een overmachtssituatie, ontslaat dit haar evenmin van haar zorgplicht. Het is aan de werkgever om te allen tijde zorg te dragen voor voldoende gekwalificeerd personeel. Dit klemt te meer nu sprake is van een gevaarlijke werkomgeving.
4.12. Ook de omstandigheid dat [eiser] voldoende was geïnstrueerd hoe te handelen ingeval van een escalatie, is in de gegeven omstandigheden niet voldoende. De dag startte met het onverwachte personeelstekort. [Eiser] heeft getracht dit op te lossen, maar vond geen gehoor.
Omdat de wel aanwezige uitzendkracht voor het eerst in Acacia 4 werkzaam was, is het, anders dan Ipse de Bruggen heeft aangevoerd, niet onbegrijpelijk dat [eiser] eerst het een en ander heeft moeten uitleggen. Door deze afwijkende gang van zaken verliep de start van de dag voor de cliënten die dag anders. Het is aannemelijk dat juist dit één van de bewoners onrustig heeft gemaakt. Indien de aanleiding van het ongeval vervolgens is geweest dat [eiser] de cliënte in kwestie niet volgens de voorgeschreven instructies naar een andere ruimte heeft begeleid, kan dit [eiser] in ieder geval niet worden aangerekend. Ipse de Bruggen mocht onder deze omstandigheden niet verwachten dat een niet gekwalificeerde werknemer, die er op dat moment feitelijk 'alleen' voorstaat de voorgeschreven instructies naleeft en de nodige voorzichtigheid in acht neemt ter voorkoming van ongevallen.
4.13. Nu het hier gaat om een ongeval dat voortvloeit uit een gevaarzettende situatie die rechtstreeks verband houdt met en inherent is aan de uitoefening van de werkzaamheden van [eiser] waaraan hij zich niet kon onttrekken, mogen aan de stelplicht van Ipse de Bruggen hoge eisen worden gesteld (HR 11 november 2011, ECLI:NL:HR:2011:BR5223, NJ 2011/598). De conclusie is dat Ipse de Bruggen hieraan niet heeft voldaan.
conclusie
4.14. De slotsom is dat Ipse de Bruggen de op haar rustende zorgplicht heeft geschonden. De vordering van [eiser] om voor recht te verklaren dat Ipse de Bruggen aansprakelijk is voor het hem overkomen arbeidsongeval zal worden toegewezen. De overige vorderingen treffen hetzelfde lot, omdat die geënt zijn op de veronderstelling dat Ipse de Bruggen aansprakelijk is hetgeen niet in rechte is vastgesteld.
proceskosten
4.15. Ipse de Bruggen is in het ongelijk gesteld en moet daarom de proceskosten (inclusief nakosten) betalen. Omdat [eiser] heeft geprocedeerd op basis van een toevoeging, zal Stichting Ipse de Bruggen niet worden veroordeeld tot betaling van de explootkosten en betekeningskosten. De proceskosten van [eiser] worden begroot op:
- griffierecht |
€ |
87,00 |
|
---|---|---|---|
- salaris gemachtigde |
€ |
542,00 |
(2 punten x € 271,00) |
- nakosten |
€ |
135,00 |
(plus de kosten van betekening zoals vermeld in de beslissing) |
Totaal |
€ |
764,00 |
|
5. De beslissing
De kantonrechter
5.1. verklaart voor recht dat Ipse de Bruggen aansprakelijk is voor de gevolgen van het ongeval van 21 juni 2022, zoals hiervoor omgeschreven en gehouden is de hierdoor veroorzaakte materiele en immateriële schade aan [eiser] te vergoeden;
5.2. veroordeelt Ipse de Bruggen in de proceskosten van € 764,00, te betalen binnen veertien dagen na aanschrijving daartoe;
5.3. verklaart de veroordeling in dit vonnis uitvoerbaar bij voorraad.
Dit vonnis is gewezen door mr. D. Nobel en in het openbaar uitgesproken op 17 juli 2025.
Met dank aan Mr. Arnout Fuchs, Haagrecht Advocaten voor het inzenden van deze uitspraak. (met titulatuur)
Citeerwijze: www.letselschademagazine.nl/2025/RBDHA-170725