Overslaan en naar de inhoud gaan

RBMNE 121125

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND

Civiel recht

Zittingsplaats Utrecht

Zaaknummer / rekestnummer: C/16/592896 / HA RK 25-82

Beschikking van 12 november 2025

in de zaak van

[Verzoeker], te Harderwijk, verzoekende partij, hierna te noemen: [Verzoeker], advocaten: mr. J.C. Braanker en mr. C.C.J. de Koning,

tegen

A.S.R. SCHADEVERZEKERING N.V., te Utrecht, verwerende partij, hierna te noemen: a.s.r., advocaat: mr. P. Oskam.

1. De verdere procedure

1.1. Tijdens de mondelinge behandeling van 21 augustus 2025 heeft de rechtbank op de zitting in aanwezigheid van partijen mondeling uitspraak gedaan. Hiervan is een procesverbaal opgemaakt. [Verzoeker] is opgedragen om feiten en omstandigheden te bewijzen waaruit kan worden afgeleid dat hij ten tijde van het ongeval van 16 augustus 2023 in de auto zat. [Verzoeker] heeft aangekondigd dat hijzelf en [Bestuurder van de andere auto], de chauffeur van de andere auto die bij de aanrijding betrokken was, wil laten horen als getuige. a.s.r. wilde geen andere getuigen oproepen. Daarop heeft de rechtbank, in overleg met partijen, bepaald dat het getuigenverhoor op 13 oktober 2025 zal worden gehouden.

1.2. Op 2 oktober 2025 heeft [Verzoeker] een akte overlegging aanvullende producties overgelegd met daarbij producties 16 tot en met 18.

1.3. Tijdens het getuigenverhoor van 13 oktober 2025 zijn [Verzoeker] en [Bestuurder van de andere auto] gehoord. Van deze getuigenverhoren is proces-verbaal opgemaakt. Aansluitend op dit getuigenverhoor heeft de voortgezette mondelinge behandeling plaatsgevonden. De griffier heeft aantekeningen bijgehouden van wat er is besproken. Gelet op het karakter van een deelgeschilprocedure is, in overleg met partijen, besloten dat partijen afzien van het nemen van een conclusie na enquête.

1.4. De beschikking is bepaald op vandaag. 

2. De kern van de zaak

2.1. Op 16 augustus 2023 hebben [Verzoeker] en [Bestuurder van de andere auto] een auto-ongeluk gehad, waarbij [Bestuurder van de andere auto] langs de gehele zijkant van de auto van [Verzoeker] is geschampt, dan wel aangereden. [Verzoeker] heeft bewezen dat hij ten tijde van deze aanrijding in deze auto zat. Daardoor is a.s.r., als verzekeraar van de eigenaar van de auto van [Bestuurder van de andere auto], aansprakelijk voor de letselschade die [Verzoeker] door deze aanrijding heeft geleden. Dit betekent dat het verzoek van [Verzoeker] zal worden toegewezen.

3. De verdere beoordeling

De beslissing in deze deelgeschilprocedure kan bijdragen aan een oplossing

3.1. [Verzoeker] heeft zich tot de rechtbank gewend met een verzoek als bedoeld in artikel 1019w Rv. In dit artikel is de mogelijkheid van een deelgeschilprocedure opgenomen. De rechtbank moet beoordelen of er sprake is van schade die wordt geleden door dood of letsel. Ook moet de rechtbank beoordelen of er sprake is van een geschil over een deel van wat partijen verdeeld houdt.

3.2. De deelgeschilprocedure biedt betrokkenen bij een geschil over schade als gevolg van dood of letsel een eenvoudige en snelle toegang tot de rechter, om de totstandkoming van een minnelijke regeling te bevorderen. Daarom moet de rechtbank eerst beoordelen of de verzochte beslissing kan bijdragen aan de totstandkoming van een vaststellingsovereenkomst. Als dit niet zo is, dan moet het verzoek worden afgewezen (artikel 1019z Rv).

3.3. In dit geval verschillen partijen - kort gezegd - van mening over de vraag of [Verzoeker] ten tijde van de aanrijding in de auto zat en of hij letselschade kan hebben geleden als gevolg van de aanrijding. De rechtbank stelt voorop dat een deelgeschilprocedure in beginsel is bedoeld voor een snelle en efficiënte afdoening. Een deelgeschilprocedure leent zich daarom in beginsel niet voor nadere bewijslevering, waaronder het horen van getuigen.

3.4. De rechtbank heeft in deze procedure echter aanleiding gezien om - in afwijking van bovenstaande en na overleg met partijen - [Verzoeker] en [Bestuurder van de andere auto] te horen als getuige. Partijen verschillen immers van mening over de toedracht. Zonder opheldering hierover, kunnen partijen niet verder in hun onderhandelingen. Met een oordeel hierover kan de ontstane impasse tussen partijen worden doorbroken en kunnen de onderhandelingen worden voortgezet. De rechtbank zal de zaak daarom inhoudelijk behandelen. Bewijswaardering: wat is er gebeurd? [Verzoeker] zat ten tijde van de aanrijding in de auto

3.5. [Verzoeker] heeft tijdens het getuigenverhoor onder ede verklaard dat hij ten tijde van de aanrijding in de auto zat. [Bestuurder van de andere auto] heeft tijdens het getuigenverhoor onder ede verklaard dat hij [Verzoeker] direct na de aanrijding buiten de bus heeft zien staan bellen. De rechtbank hecht meer waarde aan de verklaring van [Verzoeker]. Daarom oordeelt de rechtbank dat de [Verzoeker] voldoende heeft onderbouwd dat hij op het moment van de aanrijding in de auto zat. Dit oordeel wordt hieronder toegelicht.

Geen beperkte bewijskracht voor de getuigenverklaring van [Verzoeker]

3.6. [Verzoeker] is een partijgetuige. Met de inwerkingtreding van de Wet vereenvoudiging en modernisering bewijsrecht per 1 januari 2025, is de beperkte bewijskracht van een partijgetuigenverklaring afgeschaft. Aan de partijgetuigenverklaring van [Verzoeker] komt daarom vrije bewijskracht toe net als aan de verklaring van [Bestuurder van de andere auto], die als gewone getuige wordt gezien. De rechtbank ziet geen reden om af te wijken van deze nieuwe regeling en zal geen beperkte bewijskracht toekennen aan de verklaring van [Verzoeker].

3.7. De lezingen van partijen over het auto-ongeval verschillen wezenlijk van elkaar. Dat betekent echter niet dat [Verzoeker] of [Bestuurder van de andere auto] bewust of onbewust niet de waarheid spreekt. Zoals ook tijdens de mondelinge behandeling met partijen besproken, komt het geregeld voor dat betrokkenen bij een ingrijpende gebeurtenis (zoals bij een verkeersongeval) deze gebeurtenis verschillend waarnemen en daarover anders verklaren. De rechtbank zal de verklaringen van partijen dan ook in samenhang moeten zien met de overige beschikbare bewijsmiddelen, zoals de overgelegde rapporten en de medische informatie. Op deze wijze beoordeelt de rechtbank welke van de verklaringen ook steun vindt in het overige bewijsmateriaal.

3.8. De verklaring van [Verzoeker] vindt steun in de door hem overgelegde stukken. Dit geldt niet voor de verklaring van [Bestuurder van de andere auto]. Daarom zijn, met de door [Verzoeker] onder ede afgelegde verklaring en de door hem overgelegde stukken, voldoende feiten en omstandigheden komen vast te staan waaruit kan worden afgeleid dat hij ten tijde van het ongeval van 16 augustus 2023 in de auto zat.

De verklaring van de weginspecteur

3.9. Direct na het ongeval heeft [Verzoeker] aan de weginspecteur, [Weginspecteur], verklaard dat hij ten tijde van het auto-ongeval in de auto zat. Dit blijkt uit de e-mail van 7 mei 2024 van [Weginspecteur] aan Rijkswaterstaat waarin hij schrijft: "Toen heb met de bestuurder gesproken en gevraagd wat er gebeurd was. Hij verklaarde dat hij net wilde uitstappen toen op dat moment zijn auto werd aangereden, zie foto 's. Ik zei dat zijn tijd nog niet gekomen was en hij geen moment eerder had moeten uitstappen. want dan hadden we een ander incident gehad. De bestuurder was erg aangedaan, en telefoneerde wat. Ik heb hem getracht te kalmeren.” De rechtbank hecht waarde aan de omstandigheid dat [Verzoeker], zoals blijkt uit de brief van de weginspecteur, direct na het ongeval deze verklaring heeft afgelegd. Verklaringen die direct na een gebeurtenis zijn afgelegd, zijn over het algemeen betrouwbaarder dan verklaringen die pas veel later worden afgelegd. De rechtbank neemt dit tot uitgangspunt, omdat de verklaring van [Verzoeker] steun vindt in andere verklaringen en bewijsmiddelen, zoals hierna zal worden besproken.

Het huisartsjournaal

3 .10. Ook blijkt uit het door [Verzoeker] bij verzoekschrift overgelegde huisartsjournaal dat [Verzoeker] zich op de dag van de aanrijding om 13:45 uur bij de huisarts heeft gemeld en daar heeft verklaard dat hij een auto-ongeval heeft gehad en daardoor lichamelijk klachten had. De huisarts schrijft daarover: "Vanmorgen rond 8 uur aanrijding. Was onderweg naar werk met de auto (busje). Lampje op dashboard ging branden en auto verloor vermogen. Daarom op vluchtstrook gaan staan. Toen hij stil stond schampte andere auto met ongeveer 100km/u de zijkant van de bus. Had gordel om airbag is niet afgegaan. Merkte eerst niets. Vooral erg geschrokken. Had op punt gestaan uit te stappen maar net besloten om er via de bijrijderskant uit te gaan. Wat als hij wel aan die kant was uitgestapt In loop van de ochtend wel pijn in nek, rug, linker arm. Zit vast. Net PCM genomen. "en: "Dhr heeft net een ongeval gehad op snelweg, bus gaf storing, ging naar vluchtstrook was bezig met afdoen van gordel toen andere auto hem schampte aan de zijkant. Was flinke klap. behoorlijk geschrokken. Kreeg later in sleepauto pijnklachten van rug en nek. Geen problemen met ademhaling, geen zichtbare verwondingen. Vast pcm geadviseerd" De huisarts heeft [Verzoeker] vervolgens lichamelijk onderzocht en vastgesteld: "Normale ROM nek. Palpatie nek gevoelig, re schouder en borstkas gevoelig, evenals bovenarm. Hypertonie spieren. ". In het huisartsjournaal, voorafgaande aan 16 augustus 2023, staan geen andere, eerdere oorzaken vermeld van deze lichamelijke klachten dan het auto-ongeval van [Verzoeker] eerder op die dag. Dat deze lichamelijke klachten een andere oorzaak hebben, is ook niet door a.s.r. aangevoerd. Voor zover a.s.r. dat wel beoogd heeft te doen, oordeelt de rechtbank dat dat verweer niet slaagt: het blijkt uit geen enkel stuk. Het medisch traject

3.11. Na dit bezoek aan de huisarts is [Verzoeker] een langdurig medisch traject gestart vanwege nek-, arm-, schouder- en PTSS-klachten. Zo is hij bij een fysiotherapeut geweest, bij de pijnpoli, bij een psycholoog en is hij een revalidatiebehandeling gestart. Ook heeft hij diverse pijnmedicatie gekregen. [Verzoeker] heeft hiervan medische verslagen in het geding gebracht.

3.12. V, waarnemend pijnspecialist in het St Jansdal Ziekenhuis, schrijft in een verslag van 9 juli 2024: "Lichamelijk onderzoek intake: nekbewegingen in essentie ongestoord Drukpijn processie spinosi cervicaal, drukpijn paravertebraal links, myofasciale hypertonie met triggerpoints trapezius links" K, anesthesioloog - pijnspecialist bij het St Jansdal Ziekenhuis schrijft op 22 oktober 2024 in haar verslag onder huidige pijndiagnose: "Cervicobrachialgie na auto ongeval, DD whiplash-achtig beeld of bij plexusletsel. Op MRI geen afwijkingen te zien. Nooit bij een neuroloog geweest." Onder anamnese schrijft zij: "Hij merkt niet veel van het verhogen van de duloxetine, de clonazepam helpt hem wel, dat helpt hem ontspannen. Neuroloog ziet wel een indicatie voor verwijzing, daar krijgt hij een oproep voor. " K concludeert vervolgens: "Cervicobrachialgie na auto ongeval, DD whiplash-achtig beeld of bij plexusletsel. Op MRI geen afwijkingen te zien,.

3.13. De verklaring van [Verzoeker], dat hij ten tijde van de aanrijding in zijn auto zat, vindt naar het oordeel van de rechtbank steun in de hiervoor genoemde medische stukken. Uit het medisch dossier van [Verzoeker] staat immers vermeld dat [Verzoeker] zich kort na het ongeval met lichamelijke klachten heeft gemeld bij de huisarts en heeft aangegeven dat hij voorafgaand aan die klachten betrokken is geraakt bij een auto-ongeval. Daarna is hij voor deze en voor psychische klachten een vervolgtraject gestart bij diverse artsen en therapeuten. Het verweer van a.s.r. dat de artsen zich hebben gebaseerd op de informatie die zij van [Verzoeker] hebben gekregen en deze stukken daarom iedere bewijskracht missen, treft geen doel. De artsen hebben zich immers niet alleen gebaseerd op de verklaringen van [Verzoeker], maar ook (mede) op het verrichten van lichamelijk onderzoek, zoals uit hun brieven blijkt. Bovendien heeft [Verzoeker] het huisartsjournaal van de jaren 2022, 2023 en een gedeelte van 2021 in deze procedure overgelegd. Hieruit volgt niet dat [Verzoeker] soortgelijke klachten had van voor het auto-ongeval of dat er een andere medische oorzaak gevonden kan worden voor zijn klachten. Het verweer van a.s.r. dat het beeld vollediger zou zijn als [Verzoeker] het huisartsjournaal over de vijf jaar voorafgaand aan het ongeval had overgelegd, doet daar niets aan af. Vaststaat immers dat [Verzoeker] zich in de 2,5 jaar voor het auto-ongeval niet bij de huisarts heeft gemeld met soortgelijke klachten.

Het medisch advies

3.14. Daarnaast vindt de verklaring van [Verzoeker] steun in het medisch advies van N.A.C. van den Boom, medisch adviseur. Van den Boom noteert in haar advies van 20 april 2025: "(. .. ) Op basis van de beschikbare documenten lijkt er een consistent en samenhangend beeld te zijn van de klachten die betrokkene ervaart door het ongeval. De klachten zijn goed gedocumenteerd door diverse medische specialisten. Er is sprake van een complex klachtenpatroon met zowel fysieke als psychische componenten, waaronder posttraumatische stressstoornis en cervicobrachialgie. (...) ". Het verweer van a.s.r. dat dit medisch advies niet onafhankelijk en objectief is, omdat het gekleurd is door de door [Verzoeker] gegeven onjuiste voorstelling van zaken over de toedracht, wordt gepasseerd. Van den Boom heeft zich immers niet alleen gebaseerd op de verklaringen van [Verzoeker], maar ook op de onderliggende medische stukken - die de rechtbank hiervoor heeft besproken. Het schadeformulier maakt het oordeel van de rechtbank niet anders 3.15. [Verzoeker] en [Bestuurder van de andere auto] hebben drie dagen na het ongeval een schadeformulier ingevuld en ondertekend (productie 8 van het verzoekschrift). Hieronder staat een afbeelding van het vakje: "Gewonde(n), ook licht gew.", waarbij het vakje 'nee' is aangekruist, aan de rechterkant van dit vakje 'ja' is geschreven en vervolgens 'nee' is bijgeschreven. Het vakje "ja" is niet aangekruist.

3.16. Volgens a.s.r. kan hieruit worden afgeleid dat uiteindelijk 'nee' is aangekruist en opgeschreven bij de vraag of er sprake was van gewonden en de eerder opgeschreven 'ja' is doorgestreept. Door dit formulier te ondertekenen, heeft [Verzoeker] ingestemd met de weergave op het formulier en moet daarvan worden uitgegaan. De rechtbank heeft hierover aan zowel [Verzoeker] als aan [Bestuurder van de andere auto] vragen gesteld tijdens het getuigenverhoor. [Verzoeker] heeft daarover verklaard dat: "Bij het invullen, heeft de chauffeur van de andere bus, [Bestuurder van de andere auto], zonder overleg met mij het blokje 'wel of geen letsel' doorgestreept. Ik was het daar niet mee eens. Ik heb toen met de hand erbij geschreven 'ja', waarmee ik bedoelde dat ik wel letsel had en ook het woordje 'nee', waarmee ik bedoelde dat het niet zo was dat ik geen letsel had. Ik heb die blokjes zeg maar zo omgedraaid. Toen dat zo gegaan was en de andere gegevens door ons waren ingevuld, hebben we het schadeformulier ondertekend. ". [Bestuurder van de andere auto] heeft daarover verklaard dat: "Het streepje door het blokje nee heb ik gezet. [Verzoeker], zo heet de chauffeur van de Ford, heeft daarop het woordje 'ja' ingevuld. Toen zei ik hem: ''waarom doe je dat nu, je hebt toch niets?". Daarna heeft hij het woordje 'nee' ingevuld. Hij heeft zichzelf op die manier als het ware gecorrigeerd. Het verbaasde mij namelijk omdat er niets was gebeurd. Hij heeft 'ja' opgeschreven en later ook 'nee'. Dat is niet mijn handschrift. Die woorden heeft hij geschreven. We hadden alles netjes en in goede harmonie ingevuld, alleen toen we bij het letsel kwamen, ging het wat raar. Ik heb hem aangesproken op dat 'ja', namelijk dat dat niet klopte. Hij heeft dat toen gecorrigeerd met zijn eigen handschrift. "

3.17. De rechtbank is van oordeel dat hieruit kan worden afgeleid dat [Verzoeker] en [Bestuurder van de andere auto] het, nadat [Bestuurder van de andere auto] het vakje 'nee' had aangevinkt, hebben gehad over de vraag of [Verzoeker] ten tijde van het ongeval in de auto zat, zij een andere mening hadden en zij dit formulier op basis van hun eigen beleving hebben ingevuld. Niet uit het streepje bij 'nee' en ook niet uit de bijgeschreven tekst kan - anders dan a.s.r. meent - worden afgeleid dat [Verzoeker] ten tijde van het ongeval niet in de auto zat. [Verzoeker] heeft daarover immers verklaard dat hij heeft beoogd duidelijk te maken dat er wel sprake was van letsel, door bij het aanvankelijk aangevinkte hokje 'ja' te zetten en bij het lege hokje 'nee'. Hiermee heeft [Verzoeker] verklaard waarom dit vakje zo is ingevuld. De verklaring van [Bestuurder van de andere auto] van het handgeschreven 'nee' van [Verzoeker] komt ook niet overeen met het bezoek van [Verzoeker] aan zijn huisarts op de dag van de aanrijding, wat enkele dagen voorafgaand aan het invullen van dit formulier heeft plaatsgehad. Deze omstandigheid versterkt het zojuist gegeven oordeel. Uit de verklaringen van [Bestuurder van de andere auto] en van [Verzoeker] volgt dat betrokkenen niet eerst hadden overlegd over het invullen van dit deel van het schadeformulier voordat [Bestuurder van de andere auto] het hokje bij 'nee' ging invullen. Dat maakt een correctie door [Verzoeker] alleen al daarom moeilijker uit te leggen. De rechtbank ziet er eerder een misverstand in dan een leugen, mede en opnieuw gelet op de omstandigheid dat [Verzoeker] op de dag van het ongeval naar zijn huisarts is gegaan.

Het rapport van Dekra en de overgelegde foto’s en filmpjes veranderen niets aan het oordeel van de rechtbank

3.18. a.s.r. heeft aangevoerd dat op basis van het rapport van Dekra en de overgelegde foto's en filmpjes geen bewijs is geleverd dat [Verzoeker] ten tijde van de aanrijding in de auto zat.

3 .19. Op 7 november 2024 heeft A.C. Verhagen namens Dekra een rapport van onderzoek opgesteld over het auto-ongeval. Hij concludeert als volgt: "( ..) Of [Verzoeker] daadwerkelijk in de bus heeft gezeten tijdens de aanrijding, is uit mijn onderzoek niet vast komen te staan. Partijen hebben een tegenovergestelde lezing en er zijn geen getuigen. De uitleg van Rijkswaterstaat heeft geen toegevoegde waarde voor het onderzoeksresultaat; de weginspecteur bevestigt de uitleg van [Verzoeker] op basis van een verklaring van [Verzoeker]. De weginspecteur is geen getuige geweest van de gebeurtenis. Wel staat vast dat de gevolgschade een schampschade is en, al zou [Verzoeker] in de bus hebben gezeten (een voorwaartse beweging langs de auto), een letselschade daardoor niet direct aannemelijk is." Uit dit rapport kan inderdaad niet worden afgeleid dat [Verzoeker] daadwerkelijk in de bus heeft gezeten tijdens de aanrijding. Verhagen laat dat immers in het midden. Zoals Verhagen terecht opmerkt, hebben partijen daar een tegenovergestelde lezing over en zijn er geen verdere getuigen. De conclusie van Verhagen dat, als [Verzoeker] wel in de auto zou hebben gezeten, een letselschade niet direct aannemelijk is (omdat de gevolgschade een schampschade is), wordt door [Verzoeker] gemotiveerd betwist en is door Verhagen in zijn rapport niet onderbouwd, zodat de rechtbank daaraan voorbij zal gaan. Bovendien is dit een medisch oordeel en niet is gesteld of gebleken dat dit tot de expertise van Verhagen behoort. Dit rapport doet niets af aan het oordeel van de rechtbank dat de verklaring van [Verzoeker] dat hij ten tijde van het ongeval in de auto zat, wel steun vindt in de hiervoor genoemde stukken.

3.20. De door a.s.r. overgelegde foto’s en filmpjes zijn gemaakt na het auto-ongeval. Dat [Verzoeker] op deze foto's en op deze filmpjes niet meer in zijn auto zat, betekent daarom niet dat hij ten tijde van het ongeval ook niet in zijn auto zat. Deze filmpjes en foto's zijn daarom niet van betekenis voor de bewijswaardering.

Conclusie

3.21. De conclusie is dat er voldoende feiten en omstandigheden zijn komen vast te staan die de conclusie rechtvaardigen dat [Verzoeker] ten tijde van het auto-ongeval in de auto zat. Het verzoek van [Verzoeker] zal daarom worden toegewezen zoals hierna onder het dictum is vermeld.

Geen oordeel over de hoogte van de door [Verzoeker] geleden letselschade

3.22. [Verzoeker] heeft in deze deelgeschilprocedure bewezen dat hij ten tijde van het ongeval van 16 augustus 2023 in de auto zat. Uit de door [Verzoeker] overgelegde medische informatie volgt dat hij door dit ongeval letselschade heeft geleden. [Verzoeker] heeft geen verzoek ingediend om de hoogte van de door [Verzoeker] geleden letselschade vast te stellen, zodat de rechtbank zich daar niet over uit zal laten.

a.s.r. moet de kosten van het deelgeschil betalen, deze worden begroot op € 7.031,31

3.23. De rechtbank moet de kosten van deze deelgeschilprocedure begroten. Dit staat in artikel 1019aa lid 1 Rv. Hoe de kosten moeten worden begroot, staat in artikel 6:96 lid 2 BW. Hieruit volgt dat de rechtbank bij de begroting van de kosten de zogenoemde dubbele redelijkheidstoets moet gebruiken; zowel het inroepen van de rechtsbijstand als de daarvoor gemaakte kosten moeten redelijk zijn.

3.24. De kosten voor dit deelgeschil bedragen volgens [Verzoeker] € 9.424,69 inclusief btw, te vermeerderen met het griffierecht. [Verzoeker] komt tot dit bedrag door uit te gaan van 23,8 bestede uren tegen een uurtarief van € 255,00 van mr. Braanker en een uurtarief van € 320,00 van mr. De Koning exclusief BTW.

3.25. a.s.r. voert aan dat het uurtarief van € 255,00 van mr. Braanker te hoog is, omdat zij pas sinds 30 augustus 2024 is beëdigd als advocaat. Volgens a.s.r. is een uurtarief van maximaal € 183,50 exclusief BTW gerechtvaardigd. a.s.r. vindt ook het uurtarief van mr. De Koning van € 320,00 te hoog. Zij acht een uurtarief in de bandbreedte van € 215,00 tot € 250,00 passend. A.s.r. voert daarnaast aan dat 4 uur voor het beoordelen van het verweerschrift bovenmatig is. A.s.r. verzoekt de rechtbank om dit te matigen tot 2 uur.

3.26. De rechtbank is van oordeel dat een uurtarief van € 255,00 van mr. Braanker niet onredelijk is, gelet op de inhoud van de zaak. De rechtbank zal het uurtarief van mr. De Koning matigen tot € 300,00 exclusief btw. Gezien de aard van het deelgeschil, de complexiteit ervan en het verweer van a.s.r. vindt de rechtbank het aantal uren dat [Verzoeker] in rekening heeft gebracht voor het beoordelen van het verweerschrift te hoog. De rechtbank zal het aantal uren daarom matigen tot 21,8 uur. Daarmee worden de kosten begroot op 16,2 uur x € 255,00 = € 4.131,00 aan kosten van mr. Braanker en 5,6 uur x € 300,00 = € 1.680,00 aan kosten van mr. De Koning. Samen is dit € 5.811,00, te vermeerderen met 21% btw = € 7.031,31 en het door [Verzoeker] betaalde griffierecht van € 331,00. a.s.r. zal tot betaling daarvan aan [Verzoeker] worden veroordeeld.

4. De beslissing

De rechtbank

4.1. verklaart voor recht dat [Verzoeker] letsel heeft opgelopen als gevolg van het ongeval dat op 16 augustus 2023 heeft plaatsgevonden en dat a.s.r. gehouden is de daaruit voortvloeiende materiële en immateriële schade te vergoeden, te vermeerderen met de daarover verschuldigde wettelijke rente;

4.2. begroot de kosten van dit deelgeschil op € 7.031,31 inclusief btw te vermeerderen met het door [Verzoeker] betaalde griffierecht van € 331,00 en veroordeelt a.s.r. tot betaling daarvan aan [Verzoeker];

4.3. wijst het meer of anders verzochte af.

Deze beschikking is gegeven door mr. A.S. Penders en door mr. R.J. Verschoof in het openbaar uitgesproken op 12 november 2025.

Met dank aan mr. C.C.J. de Koning en mr. J.C. Braanker, Slot Letselschade, voor het inzenden van deze uitspraak.

Citeerwijze: 
www.letselschademagazine.nl/2025/RBMNE-121125