Overslaan en naar de inhoud gaan

RBROT 150722 niet bewezen dat zorgmedewerker slachtoffer is van vechtende ouderen; causaal verband met psychische klachten onvoldoende aannemelijk

RBROT 150722 niet bewezen dat zorgmedewerker slachtoffer is van vechtende ouderen; causaal verband met psychische klachten onvoldoende aannemelijk

in vervolg op
RBROT 130821 zorgmedewerker stelt aangevallen te zijn door agressieve bejaarde; bewijsopdracht wn-er dat zij schade heeft geleden in uitoefening van werkzaamheden

2.
De verdere beoordeling
Kern van de zaak

2.1.
[persoon A] stelt zich in deze procedure op het standpunt dat zij schade heeft geleden in de uitoefening van haar werkzaamheden bij Argos op 19 oktober 2019. In het tussenvonnis heeft de kantonrechter geoordeeld dat deze stelling niet vast staat en is [persoon A] toegelaten daarvan bewijs te leveren. [persoon A] heeft vervolgens enkele stukken in het geding gebracht en heeft zichzelf en haar moeder laten horen als getuige. Argos heeft daarop afgezien van het leveren van tegenbewijs. Ten aanzien van de bewijslevering door [persoon A] wordt het volgende overwogen.

Schade

2.2.
Hoewel [persoon A] tot op heden geen enkele cijfermatige onderbouwing heeft gegeven van het door haar gevorderde voorschot, acht de kantonrechter bewezen dat zij schade heeft geleden. Uit de getuigenverklaringen en rapportages volgt namelijk consequent dat [persoon A] kampt met ernstige psychische problematiek. Dit is ook niet zozeer ter discussie gesteld door Argos. De centrale vraag in dit stadium van de procedure is of ook bewezen is dat [persoon A] deze schade heeft geleden in de uitoefening van haar werkzaamheden. De kantonrechter oordeelt dat [persoon A] niet geslaagd is in het bewijs van haar stelling dat dit het geval is, omdat (1) onvoldoende duidelijk is wat is voorgevallen op 19 oktober 2019 en (2) onvoldoende duidelijk is dat de psychische problemen een gevolg kunnen zijn van dit voorval.

Voorval 19 oktober 2019

2.3.
De kantonrechter acht bewezen dat op 19 oktober 2019 twee bewoners van DrieMaasHave een handgemeen hebben gehad. Dit volgt namelijk zowel uit de rapportage in Caress, als de MIC, de rapportages van de huisarts, CED en Mentaalbeter en de brieven van de gemachtigden van [persoon A] (zie de vaststaande feiten in het tussenvonnis). De (partij)getuigenverklaring van [persoon A] steunt deze stelling. Argos heeft dit weliswaar genuanceerd door te stellen dat de door [persoon A] geschetste gang van zaken niet voor de hand ligt, echter staat vast dat geen van de medewerkers aanwezig was tijdens het incident. De stellingen van Argos berusten in dit opzicht slechts op speculaties over mogelijke alternatieve scenario’s. Argos heeft bovendien geen tegenbewijs geleverd.

2.4.
[persoon A] heeft haar stelling dat zij schade heeft geleden echter niet zozeer gebaseerd op de omstandigheid dat zij vechtende bewoners heeft waargenomen, maar op de stelling dat de agressie van beide bewoners zich ook op haar heeft gericht. Dat hiervan sprake is geweest acht de kantonrechter niet bewezen. Zoals in het tussenvonnis is geconstateerd heeft [persoon A] op dit punt bij verschillende gelegenheden inconsistente verklaringen afgelegd, over het geweld dat haar zou zijn overkomen. Aanvankelijk verklaarde zij te zijn gevallen en gebeten. Uiteindelijk heeft zij verklaard dat zij aan haar haren getrokken, op de grond geduwd, gekrabd en gebeten werd. Het laatste heeft zij herhaald in haar getuigenverklaring. De partijgetuigenverklaring kan echter slechts dienen als bewijs in het voordeel van [persoon A] , als het strekt tot aanvulling van onvolledig bewijs (artikel 164 lid 2 Rv). Hiervan is alleen sprake als er aanvullende bewijzen voorhanden zijn die zodanig sterk zijn en zodanig essentiële punten betreffen dat zij de partijgetuigenverklaring voldoende geloofwaardig maken (HR 31 maart 1995, ECLI:NL:HR:1995:ZC1688, r.o. 3.4). De kantonrechter oordeelt dat de tegenstrijdige verklaringen niet kunnen worden aangemerkt als dergelijke sterke aanvullende bewijzen. De conclusie is dat niet vast komt te staan dat de agressie van de bewoners zich tegen [persoon A] heeft gericht. De kantonrechter begrijpt dat [persoon A] stelt dat zij psychische schade heeft geleden doordat de agressie zich tegen haar heeft gericht. Omdat dit niet vaststaat, staat ook niet vast dat [persoon A] schade heeft geleden in de uitoefening van haar werkzaamheden. In zoverre is [persoon A] dus niet geslaagd in de bewijslevering.

Causaal verband

2.5.
Zelfs als zou worden geoordeeld dat de door [persoon A] geschetste gang van zaken van het incident van 19 oktober 2019 vast staat, dan nog is zij niet geslaagd in de bewijslevering, omdat het onvoldoende aannemelijk is dat de psychische klachten van [persoon A] hierdoor kunnen zijn veroorzaakt. [persoon A] heeft twee rapportages van de huisarts en een rapportage van Mentaalbeter overgelegd (productie 3 bij brief 27 mei 2021). Deze rapportages zijn echter slechts een weergave van de door [persoon A] aangedragen klachten en de door haar aangedragen oorzaak daarvan en dus geen verklaring van een deskundige. Als productie 1 bij haar akte uitlating heeft [persoon A] een onderzoeksrapportage van GZ Psycholoog [persoon B] overgelegd. Ook daarin wordt gerapporteerd dat sprake is van complexe en uitgebreide psychische problematiek, op verschillende vlakken en dat [persoon A] heeft verklaard dat deze klachten (deels) veroorzaakt zijn door het voorval op 19 oktober 2019. In deze rapportage heeft de psycholoog echter evenmin een zelfstandig oordeel gegeven over de vraag in hoeverre deze problematiek daadwerkelijk daardoor kan zijn veroorzaakt.

2.6.
Dit klemt te meer nu in de rapportage van de huisarts en van Mentaalbeter is genoteerd dat [persoon A] heeft gemeld dat ‘al bestaande angstklachten door nare ervaringen tijdens haar opleiding, zijn verergerd door een ingrijpende gebeurtenis op werk’. Het had op de weg van [persoon A] gelegen om onderbouwd te stellen hoe deze oorzaken zich tot elkaar verhouden en in welke mate de klachten door beide omstandigheden zijn veroorzaakt. Verder volgt uit de rapportage van de GZ Psycholoog dat [persoon A] naast traumatische klachten kampt met agorafobie, depressie, buitensporige angst en suïcidale klachten. Daarbij is niet gespecificeerd waardoor deze klachten zijn veroorzaakt en welke rol het voorval van 19 oktober 2019 hierbij speelt.

2.7.
De door [persoon A] aangedragen omstandigheid dat Argos in een richtlijn schrijft over mogelijke nadelige psychische gevolgen van schokkende gebeurtenissen, waaronder geweldsincidenten, vindt de kantonrechter van onvoldoende belang. Dit betreft slechts een algemene richtlijn, die niet is toegespitst op het voorval van 19 oktober 2019 en evenmin op de persoonlijke situatie en voorgeschiedenis van [persoon A] .

2.8.
Kortom, weliswaar wordt het voorval van oktober 2019 in de diverse medische en psychische rapportages genoemd, echter is daarin niet door een deskundige verklaard of, en zo ja in welke mate, de psychische schade van [persoon A] daarvan medisch/psychisch gezien een gevolg kan zijn. Daarom acht de kantonrechter het causaal verband tussen de schade van [persoon A] en de gebeurtenissen op 19 oktober 2019 niet bewezen. Ook in zoverre is [persoon A] niet geslaagd in de bewijslevering.

2.9.
Zoals overwogen in r.o. 2.3 acht de kantonrechter wel bewezen dat [persoon A] het geweldsincident heeft waargenomen op 19 oktober 2019. Voor zover [persoon A] heeft bedoeld dat zij ook door het enkele waarnemen van het geweld psychische schade heeft geleden, kan haar vordering evenmin worden toegewezen. Ook op dit punt volgt een mogelijk causaal verband namelijk niet uit de overgelegde medische rapportages.

Fysieke klachten

2.10.
Ten slotte heeft [persoon A] ook nog terloops genoemd dat zij fysieke klachten aan haar heup heeft overgehouden doordat zij door een van de vechtende ouderen op de grond is gegooid. Dat dit is gebeurd staat niet vast. Echter, mocht dat wel vast staan, dan heeft [persoon A] op dit punt onvoldoende gesteld. Zij heeft namelijk niet gesteld wat de aard is van deze klachten en in hoeverre zij hierdoor schade heeft geleden. Bovendien is ook op dit punt geen medische verklaring overgelegd waaruit volgt dat de door [persoon A] ervaren klachten kunnen zijn veroorzaakt door de vermeende val.

Conclusie

2.11.
Het voorgaande leidt tot de slotsom dat het verstekvonnis wordt vernietigd en dat opnieuw rechtdoende de vorderingen van [persoon A] worden afgewezen. ECLI:NL:RBROT:2022:6088