Overslaan en naar de inhoud gaan

Hof A.dam 061207 whiplash; eisen aan oorzakelijk verband; Hof vernietigt oordeel rb

Hof A.dam 061207 whiplash; Hof vernietigd oordeel rb dat aan bewijs oorzakelijk verband niet al te hoge eisen mogen worden gesteld, in die zin dat het ontbreken van een specifieke, medisch aantoonbare verklaring voor de klachten niet in de weg hoeft te staan aan het oordeel dat het bewijs van het oorzakelijk verband is geleverd.
2.3 Op 12 juli 1995 reed (benadeelde) als bestuurder van een personenauto, merk Ford, kenteken XJ-17-KH, over de Kromwijkdreef te Amsterdam waarna hij linksaf de Loosdrechtdreef is opgereden. Hij heeft zijn Ford op de linkerbaan van de Loosdrechtdreef tot stilstand gebracht ten einde verkeer van rechts voorrang te verlenen. (veroorzaker), die verzekerd was bij London, reed als bestuurder met een personenauto, merk Volvo, kenteken (XX-XX-XX), achter (benadeelde). (veroorzaker) heeft zijn Volvo niet tijdig tot stilstand gebracht en is daarmee tegen de Ford van (benadeelde) gebotst.

2.4 London heeft bij brief van 4 juni 1996 aansprakelijkheid voor de gevolgen van het ongeval erkend. Zij heeft aan (benadeelde)voorschotten tot een bedrag € 18.773,42 betaald, mede op grond van het tussen partijen gewezen kortgedingvonnis van de president van rechtbank van 19 april 2001 waarbij aan (benadeelde)ten laste van London een voorschot van ƒ 15.000,-- is toegekend ten behoeve van de kosten van arbeidskundige reïntegratie. Dat vonnis is bij het arrest van de vierde kamer van dit hof van 4 april 2002 bekrachtigd.

2.5 Prof.dr. J.A.N. Verhaar heeft op 21 oktober 2003 als voorlopig deskundigenbericht een orthopaedische expertise uitgebracht met als conclusie -kort en zakelijk weergegeven- dat de lage rugklachten van (benadeelde)onvoldoende trauma gerelateerd zijn, maar dat dit anders is ten aanzien van de nekklachten. De hevigheid en intensiteit van deze klachten, de relatie in de tijd en de ernst van het ongevalsmechanisme ondersteunen volgens Verhaar de classificerende diagnose whiplash-letsel. Verhaar kent aan (benadeelde)5% blijvende invaliditeit van de gehele mens toe.

2.6 Stellend dat hij als gevolg van het ongeval lijdt aan een post whiplash-syndroom vordert (benadeelde)in deze zaak –kort gezegd- veroordeling van London tot betaling van € 170.616,43 als vergoeding voor schade als gevolg van
(i) verlies aan verdienvermogen,
(ii) diverse kosten zoals voor huishoudelijke hulp;
(iii) geleden smart en gederfde levensvreugd, en
(iv) buitengerechtelijke kosten.

2.7 In rov 4.4 heeft de rechtbank overwogen dat bij de beoordeling van de causaliteitsvraag, aan het bewijs van het oorzakelijk verband tussen het ongeval en -naar het hof aanneemt- de gestelde letselschade niet al te hoge eisen mogen worden gesteld, in die zin dat het ontbreken van een specifieke, medisch aantoonbare verklaring voor de klachten niet in de weg hoeft te staan aan het oordeel dat het bewijs van het oorzakelijk verband is geleverd.

2.8 Grief I is gericht tegen deze overweging van de rechtbank.

2.9 De grief treft doel. Naar luid van art. 150 Rv draagt de partij die zich beroept op de rechtsgevolgen van door haar gestelde feiten de bewijslast daarvan. Het gaat in dit geval niet om de vraag of London -die aansprakelijkheid heeft erkend- aansprakelijk is voor de gevolgen van de botsing, maar om de vraag of er een condicio sine qua non-verband is tussen de botsing en de door (benadeelde) gestelde letselschade. De oorzaak en de omvang van die schade zal door (benadeelde) moeten worden aangetoond, nu deze door London gemotiveerd is betwist. Niet aanvaard kan worden dat dit in een geval als het onderhavige, waar (benadeelde)stelt dat hij als gevolg van de botsing lijdt aan een post whiplash-syndroom, anders zou zijn. Ook dan zal hij moeten aantonen dat het gaat om reële klachten die het gevolg zijn van de botsing en die dus -gelet op het verweer van London- niet preëxistent waren.

2.10 Met grief II komt London op tegen de overweging van de rechtbank (rov 4.6) -zakelijk weergegeven- dat voor het vaststellen van het causaal verband niet doorslaggevend is met welke snelheid de Volvo tegen de Ford is gebotst, zodat zij daarom niet de aanbeveling van Verhaar zal volgen nader onderzoek te doen naar de ernst van het trauma, terwijl zij evenmin London zal volgen in haar betoog dat de vordering moet worden afgewezen omdat aannemelijk is te achten dat de snelheid van de Volvo kort voor de botsing veel lager was dan 70/80 km/u.

2.11 Een van de bewijsmiddelen waarmee (benadeelde) wil aantonen dat zijn klachten het gevolg zijn van de botsing is het rapport van Verhaar, Deze heeft opgemerkt: "Indien een auto van achteren met de door [(benadeelde) opgegeven snelheid van 80 km/u wordt aangereden is een whiplash-trauma niet ondenkbeeldig.” (benadeelde)stelt in zijn inleidende dagvaarding niet meer dan dat hij "met een behoorlijke snelheid van achteren is aangereden". London betwist dat en heeft ter onderbouwing daarvan een verklaring van (veroorzaker) overgelegd die inhoudt dat hij 25/30 km/u reed. Andere bewijsmiddelen ten aanzien van de snelheid ontbreken. Vooralsnog staat derhalve niet meer vast tussen partijen dan dat de Volvo kort voor de botsing 30 km/u reed.

Voorts heeft (benadeelde) een TNO-rapport in het geding gebracht dat onder meer als conclusie inhoudt dat -kort gezegd- het hanteren van een ondergrens voor een snelheidsverandering (delta v} , waaronder (blijvende) whiplashklachten uitgesloten zouden zijn, niet verdedigbaar is.

2.12 De tweede grief kan niet slagen, omdat de rechtbank nog niet is toegekomen aan de bewijslevering zoals hiervoor bedoeld. Indien zij het rapport van Verhaar daarvoor van belang acht dan ligt het voor de hand om hetzij (benadeelde) te laten bewijzen dat de snelheid van de Volvo inderdaad 80 km/u bedroeg zoals hij tegen Verhaar heeft gezegd, of -in het geval deze dat niet bewijst- aan Verhaar de vraag voor te leggen of zijn conclusies ook stand houden indien moet worden uitgegaan van een aanmerkelijk lagere botssnelheid dan hij heeft aangenomen. Bij deze stand van zaken was er, anders dan London betoogt, geen grond voor de rechtbank om de vordering van (benadeelde)dadelijk af te wijzen.

3. Slotsom en kosten
De grieven slagen gedeeltelijk. Het vonnis waarvan beroep kan daardoor niet in stand blijven voor zover het hof tot een ander oordeel is gekomen dan de rechtbank. Het hof zal de proceskosten compenseren als hierna te bepalen. De zaak zal worden teruggewezen
Piv-site