Overslaan en naar de inhoud gaan

Rb Amsterdam 160311 causaliteitsonzekerheid m.b.t. psychische decompensatie dient niet geheel en onverkort in het nadeel van betrokkene te werken

Rb Amsterdam 160311 causaliteitsonzekerheid m.b.t. psychische decompensatie dient niet geheel en onverkort in het nadeel van betrokkene te werken
2.  De feiten
2.1.  [A] (geboren op --) is op 28 februari 2006 als bestuurder van een auto voor een stoplicht bij de afslag Bos en Lommer bij de A10 te Amsterdam achterop aangereden door een bedrijfsauto, eigendom van Valuta Speelautomaten B.V.

2.2.  London Verzekeringen N.V. is de WAM-verzekeraar van Valuta Speelautomaten B.V. London Verzekeringen N.V. heeft aansprakelijkheid voor het ongeval erkend.

2.3.  Tussen London c.s. en [A] is afgesproken dat medische expertise zou worden ingewonnen bij dr. [B], neuroloog/psychiater, om de ongevalsgevolgen in kaart te brengen. Dr. [B] heeft op 2 februari 2007 rapport uitgebracht.

2.4.  Dr. [C] heeft op verzoek van [A] psychiatrische onderzoek bij hem verricht en heeft daarover op 7 februari 2008 rapport uitgebracht.

2.5.  London c.s. heeft de rechtbank verzocht om een voorlopig deskundigenbericht. Bij beschikking van 14 augustus 2008 is prof. dr. M. Kuilman, psychiater, door de rechtbank als deskundige benoemd. Prof. dr. Kuilman heeft op 1 november 2009 gerapporteerd.

2.6.  [A] heeft in vier kort gedingprocedures gevorderd London c.s. bij wijze van voorlopige voorziening te veroordelen tot betaling van voorschotten op de schade die hij stelt te lijden als gevolg van het ongeval. Mede op grond van de in die kort gedingprocedures uitgesproken betalingsveroordelingen heeft London c.s. in totaal € 65.001,72 aan [A] betaald.

3.  De vordering in conventie
3.1.  London c.s. vordert bij vonnis, voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad, [A] te veroordelen tot terugbetaling van de reeds door London Verzekeringen N.V. aan [A] betaalde voorschotten ad € 65.001,72, althans een door de rechtbank in goede justitie te bepalen bedrag, met veroordeling van [A] in de kosten van de procedure.

3.2.  London c.s. stelt daartoe – zakelijk weergegeven – het volgende. London c.s. bestrijdt dat [A] als gevolg van het ongeval letsel heeft opgelopen. Uit de medische informatie blijkt niet dat er ongevalsletsel is, en zo ja welk letsel. De door [A] aangevoerde ernstige klachten kunnen niet worden verklaard door de ernst van het ongeval. De voorschotten van € 65.001,72 zijn onverschuldigd aan [A] betaald en hij is gehouden tot terugbetaling daarvan. Aldus London c.s.

3.3.  [A] voert verweer. Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan.

4.  De vordering in reconventie
4.1.  [A] vordert London c.s. bij vonnis, voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad, te veroordelen tot betaling aan hem van:
- € 500.439,14;
- de kosten van fysiotherapie vanaf 1 januari 2008 tot en met 1 juli 2009;
- de kosten van de door [A] ingeschakelde deskundige, waarmee met name te denken valt aan Groot Expertise en de medisch adviseur;
- de kosten van rechtsbijstand, voor zover deze niet betrekking hebben op één van de gevoerde procedures;
- de wettelijke rente over € 380.439,14 vanaf 23 mei 2008, zijnde de datum van dagvaarding in een gevoerd kort geding;
- de wettelijke rente over de overige schadeposten vanaf de datum van het instellen van de eis in reconventie, 31 maart 2010, tot aan de dag der algehele voldoening;

en verder:

vooruitlopend op een veroordeling ter zake de vergoeding van de schade één of meer medisch deskundige(n) te benoemen, die zich een mening moet(en) vormen over de vraag welke lichamelijke en geestelijke klachten [A] ondervindt en of dat deze geheel of ten dele toegeschreven kunnen worden aan het ongeval van 28 februari 2006;

alsmede:

London c.s. te veroordelen in de in deze procedure niet aan de orde gekomen schadeposten, waaronder de toekomstige schade, in materiële en immateriële zin, aan [A] te voldoen, nader op te maken bij staat en te vereffenen volgens de wet;

en London c.s. te veroordelen in de kosten van de procedure.

4.2.  [A] stelt daartoe – zakelijk weergegeven – het volgende. Hij heeft als gevolg van het ongeval whiplashletsel en ernstig blijvend hersenletsel. [A] is daardoor niet meer in staat om loonvormende arbeid te verrichten. Tot aan het ongeval verrichtte hij probleemloos zijn werk als kapper in de door hem geëxploiteerde kapperszaak en verrichtte hij werkzaamheden als beheerder van een aantal gokkasten. Als gevolg van het letsel behoeft [A] zeer intensieve dagelijkse (ver)zorg(ing) en begeleiding. [A] vordert vergoeding van geleden en nog te lijden schade wegens verlies van arbeidsvermogen, verzorgings- en opvangkosten, kosten van deskundigen, fysiotherapie en medisch advies.

4.3.  London c.s. voert verweer. Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan.

5.  De beoordeling

in conventie en in reconventie
5.1.  Het geschil spitst zich vooralsnog toe op de vraag of [A] letsel heeft en of dat letsel als ongevalsgerelateerd is aan te merken. Ten einde daarover duidelijkheid te verkrijgen zijn de hiervoor genoemde rapportages van dr. [B], dr. [C] en dr. Kuilman vervaardigd.

5.2.  Partijen strijden over de bruikbaarheid van die rapportages. Volgens [A] is het rapport van dr. [B] niet bruikbaar omdat daaraan geen deugdelijk onderzoek ten grondslag ligt. Het rapport is tot stand gekomen op basis van een gesprek over [A] dat een medewerkster van dr. [B] gedurende één uur heeft gevoerd met de heer [D]. De heer [D] is een vriend van [A] die hem de dag van het onderzoek begeleidde. [A] zelf is zeer summier door dr. [B] onderzocht. Aldus [A]. London c.s. voert aan dat de rapportage van dr. [C] niet bruikbaar is omdat het op eenzijdig verzoek van [A] is vervaardigd en London c.s. op geen enkele wijze betrokken is geweest bij de totstandkoming van de rapportage van dr. [C].

5.3.  Met betrekking tot de rapportage van dr. Kuilman heeft te gelden dat deze in het onderhavige geval op grond van artikel 207 lid 1 Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering dezelfde bewijskracht heeft als die, welke op de gewone wijze in een aanhangig geding heeft plaatsgehad.

5.4.  Uit de rapportage van dr. Kuilman en de aan hem ter beschikking gestelde stukken blijkt het volgende. [A] is geboren in Irak en is met zijn ouders naar Israel geëmigreerd. Hij huwde met een Nederlandse echtgenote en kocht in 1980 een kapsalon in Amsterdam. In de periode 2000 – 2003 is hij getroffen door twee hartinfarcten en is hij tweemaal slachtoffer geweest van roofovervallen op zijn kapperszaak. Hij is in 2004 gescheiden van zijn echtgenote. Met haar en de twee dochters die uit het huwelijk zijn geboren heeft [A] sedertdien geen contact. [A] stond enkele jaren onder behandeling van een psychiater toen het ongeval hem in februari 2006 overkwam.

Het rapport van dr. Kuilman houdt verder – onder meer en voorzover hier van belang – het volgende in:

(...; met uitgebreide citaten uit rapportage Kuilman)


5.5.   In het rapport van dr. Kuilman is geen bevestiging te vinden voor de stelling van [A] dat hij als gevolg van het ongeval hersenletsel heeft en dat zijn klachten en beperkingen daar het gevolg van zijn. Blijkens het rapport kan op grond van anamnese, beschikbare informatie uit het medisch dossier, aard van de klachten en het ziektebeloop geen sprake zijn geweest van een ongevalsgerelateerde hersenbeschadiging. Dr. Kuilman komt tot de conclusie dat er hoogst waarschijnlijk sprake is geweest van een hersenschudding en dat duidelijke aanwijzingen voor een ernstiger of andersoortig posttraumatisch hersenletsel ontbreken. Het eenzijdig in opdracht van [A] opgestelde rapport van dr. [C] en de andersluidende veronderstellingen van behandelaars van [A] leggen tegenover het rapport van dr. Kuilman onvoldoende gewicht in de schaal. De stelling van [A] dat het ongeval hersenletsel tot gevolg heeft gehad en dat zijn klachten en beperkingen daaruit voortkomen, is niet gegrond.

5.6.   Weliswaar kan dus niet uitgegaan worden van hersenletsel, maar London c.s. bestrijdt – terecht – niet dat bij [A] sprake is van ernstige psychische problemen. Dr. Kuilman rapporteert dat aannemelijk is dat [A] toen het ongeval hem trof, in een kwetsbare positie verkeerde, bij een anamnese met twee roofovervallen, twee hartinfarcten en een echtscheiding. [A] had zich in verband daarmee ook onder behandeling gesteld van een psychiater. Blijkens het rapport van dr. Kuilman zijn er aanwijzingen dat [A] zich vóór het ongeval met een geforceerde ontkenning van zijn problemen en beperkingen krampachtig probeerde staande te houden. De kwalificatie door de behandelend psychiater van de psychische toestand van [A] vóór het ongeval als “marginaal” wordt door dr. Kuilman als gerechtvaardigd aangemerkt. Dr. Kuilman acht het niet uitgesloten dat [A] zich in die marginale psychische toestand tot aan het ongeval desondanks staande wist te houden dankzij het feit dat hij zijn werk nog kon doen – de rechtbank laat hier in het midden in welke mate [A] zijn werk nog verrichtte – en aldus iets had waar hij zich aan kon vastklampen. Uit het rapport van dr. Kuilman blijkt naar het oordeel van de rechtbank afdoende dat reeds vóór het ongeval sprake was van psychische problematiek. Het beeld dat [A] schetst van zijn situatie vóór het ongeval, namelijk dat hij toen tot alles in staat was en dat hij geheel probleemloos door het leven ging, spoort niet met de bevindingen en conclusies van dr. Kuilman en wordt terzijde gesteld.

5.7.  De reeds vóór het ongeval aanwezige marginale psychische toestand van [A] is na het ongeval verslechterd. London c.s. voert aan dat die huidige problematiek van [A] vanwege de marginale psychische toestand vóór het ongeval als pre-existent moet worden aangemerkt. Volgens London c.s. bestaat er geen causaal verband tussen de huidige psychische problematiek van [A] en het ongeval.

5.8.  London c.s. voert daartoe aan dat volgens dr. Kuilman geenszins vaststaat dat het ongeval en de gevolgen ervan aanleiding zijn geweest tot de huidige psychologische toestand van [A]. Verder schrijft dr. Kuilman in zijn rapport dat het ongeval niet, maar andere factoren en omstandigheden wél verantwoordelijk zijn voor de psychische decompensatie van [A]. Ook daaraan ontleent London c.s. argument voor haar standpunt dat de psychische problematiek van [A] niet in causaal verband staat tot het ongeval. London c.s. gaat er evenwel aan voorbij dat dr. Kuilman aan het een en ander nadere invulling en nuancering heeft gegeven. De andere factoren en omstandigheden die wél verantwoordelijk zijn voor de psychische decompensatie van [A] zijn er blijkens het rapport namelijk in gelegen dat het ongeval en de zich eruit ontwikkelende klachten, symptomen en beperkingen een ernstige bedreiging kunnen zijn geweest voor de bestaanszekerheid van [A] en aldus de reactiebasis hebben gevormd voor de verregaande regressie en somatisering. Met andere woorden: [A] balanceerde waarschijnlijk al op de rand, maar hield zich tot op zekere hoogte nog staande en het ongeval kan [A] volgens dr. Kuilman van de rand hebben doen vallen. In zoverre kan er volgens het rapport van dr. Kuilman dus sprake zijn van causaal verband tussen het ongeval en de psychische decompensatie van [A].

5.9.   Naast de mogelijkheid dat de psychische decompensatie van [A] door het ongeval is geluxeerd, vermeldt dr. Kuilman dat de vraag of de klachten en afwijkingen er ook zouden zijn geweest of op enig moment ook hadden kunnen ontstaan als het ongeval [A] niet was overkomen niet overtuigend valt te beantwoorden. Hij acht aannemelijk dat [A], gegeven zijn kwetsbare situatie en marginaal functioneren, een risico had op decompenseren in enigerlei vorm, ook wanneer het ongeluk hem niet was overkomen. Een indicatie over de mate van waarschijnlijkheid, de termijn en omvang waarin de klachten en afwijkingen ook zonder ongeval zouden zijn ontstaan is volgens dr. Kuilman echter nauwelijks te geven.

5.10.  Het kan dus zijn dat het ongeval, vanwege de predispositie van [A], heeft geleid tot zijn psychische decompensatie. Indien zich bij [A] als gevolg van het ongeval psychische klachten hebben gemanifesteerd die bij een ander niet zouden zijn opgetreden omdat die klachten hun basis vinden in de marginale psychische toestand waarin [A] vóór het ongeval al verkeerde, maakt dat niet dat London c.s. niet voor die psychische klachten aansprakelijk is. London c.s. heeft [A] te nemen zoals deze is, met diens beperkingen en eigenschappen. Maar ook is dus echter mogelijk dat de psychische decompensatie in enigerlei vorm zou zijn opgetreden zonder ongeval en dat het ongeval daaraan niet heeft bijgedragen omdat de psychische decompensatie geheel het gevolg is van de pre-exististente marginale psychische toestand van [A].

5.11.  Enig verder houvast voor een oordeel met betrekking tot het causaal verband tussen het ongeval en de psychische decompensatie van [A] en de aanwezige causaliteitsonzekerheid is volgens het rapport van dr. Kuilman niet te verkrijgen.
In het onderhavig geval, waarin de vergelijkingshypothese tussen de situatie met en zonder ongeval niet met zekerheid is te maken, behoort die bestaande onzekerheid niet geheel en onverkort in het nadeel van [A] te werken. Het is immers de aansprakelijke veroorzaker van het ongeval die [A] de mogelijkheid heeft ontnomen om zekerheid te verschaffen omtrent hetgeen in de hypothetische situatie zonder ongeval zou zijn geschied. Of de hier bedoelde onzekerheid nu beschouwd wordt als probleem bij vaststelling van het causaal verband (in de zin van conditio sine qua non) of bij vaststelling van de schade is naar het oordeel van de rechtbank niet relevant omdat causaal verband en schade in dat opzicht in feite uitwisselbaar zijn.

5.12.  Om te bewerkstelligen dat de causaliteitsonzekerheid niet geheel en onverkort in het nadeel van [A] werkt, dient een inschatting te worden gemaakt van de hypothetische situatie waarin [A] zou hebben verkeerd zonder ongeval. Voor het maken van een dergelijke inschatting is ook reden omdat de aansprakelijkheid vaststaat, sprake is van schade als gevolg van letsel en – zoals hierna blijkt – niet slechts een zeer kleine kans aanwezig is dat het letsel het gevolg is van het ongeval.
De rechtbank betrekt bij het maken van de inschatting de aard van de door dr. Kuilman beschreven problematiek die reeds vóór het ongeval aanwezig was. Verder is van belang dat die problematiek reeds een zodanig marginale psychische toestand teweeg had gebracht dat [A] ook door een relatief gering ernstig ongeval in vergaande mate psychisch kon decompenseren. Dat maakt de kans dat [A] ook zonder ongeval in vergelijkbare omstandigheden zou zijn komen te verkeren groot. Dit alles brengt de rechtbank tot de slotsom dat [A] aanspraak heeft op vergoeding van één derde deel van de schade.

5.13.  London c.s. heeft de door [A] gevorderde schade betwist. Naar aanleiding van hetgeen door London c.s. is aangevoerd, heeft [A] erkend dat bij de berekening van de arbeidsvermogensschade de “winst voor belasting” is aangeduid als “netto winst”. Naar aanleiding van het debat daarover en over de verdere schade-omvang, zal [A] in de gelegenheid worden gesteld te reageren op hetgeen door London c.s. naar voren is gebracht en een nadere opstelling en onderbouwing van zijn schade dienen te verstrekken. De zaak zal daartoe naar de rol worden verwezen voor het nemen van een akte. LJN BP8045