Overslaan en naar de inhoud gaan

Rb Overijssel 100615 whiplash stratenmaker/konijnenfokker: causaal verband tussen ongeval en klachten; terechte kritiek op FML VA; vraagstelling verzekeringsarts en arbeidsdeskundige

Rb Overijssel 100615 whiplash stratenmaker/konijnenfokker: causaal verband tussen ongeval en klachten; terechte kritiek op FML VA; vraagstelling verzekeringsarts en arbeidsdeskundige;
- aan eenzijdig bedrijfseconomisch rapport kan na gemotiveerde betwisting onvoldoende waarde worden gehecht, tzt deskundigenbericht

2 De feiten

2.1.
Op 8 juli 2011 is [eiser] in zijn Volkswagen Transporter met aanhanger, van achteren aangereden door een volgeladen vrachtwagen. Na de klap van achteren is [eiser] over een verkeersheuvel gestuiterd en ten slotte heeft hij een verkeersbord geraakt. Direct na het ongeval had [eiser] met name nekklachten. [eiser] is door een ambulance, gestabiliseerd met een nekkraag, overgebracht naar het ziekenhuis te Hardenberg.

2.2.
De vrachtwagen is tegen wettelijke aansprakelijkheid verzekerd bij TVM. TVM heeft aansprakelijkheid erkend en tot op heden een bedrag van in totaal € 45.000,00 aan voorschotten verstrekt. Daarnaast heeft TVM een bedrag van € 4.368,46 aan materiële schade en € 12.931,10 aan buitengerechtelijke kosten aan [eiser] betaald.

2.3.
[eiser] heeft na verwijzing door zijn huisarts onder meer een revalidatietraject in het ziekenhuis te Hardenberg bij dr. Van Beugen gevolgd.

2.4.
In februari 2012 hebben partijen gezamenlijk een opdracht tot het verrichten van een arbeidsdeskundigonderzoek aan Heling & Partners verleend. Op 12 maart 2012 heeft de heer Hulsen namens Heling & Partners een rapport uitgebracht. Dit rapport vermeldt onder meer:

2.7
Medische informatie verstrekt door betrokkene
Na het ongeval had betrokkene voornamelijk last van klachten betreffende zijn hoofd, nek en rug. Deze klachten zijn in de maanden daarna verergerd tot rond Kerstmis 2011 een dieptepunt werd bereikt, sindsdien is de situatie ‘stabiel slecht’, aldus betrokkene. Tot januari 2012 had betrokkene fysiotherapie (voornamelijk massage), daarna werd hij door de huisarts naar een multidisciplinair revalidatietraject van het regionale ziekenhuis verwezen. Betrokkene heeft aldaar contact met een psycholoog, een ergotherapeut en een maatschappelijk werker gehad. Volgens betrokkene had de psycholoog gezegd dat het traject op dit moment niet zinvol kan zijn vanwege diverse verzekeringskwesties die er spelen; het traject is dan ook niet van de grond gekomen. Nu heeft betrokkene eens per maand contact met de huisarts.
Naast genoemde klachten ervaart betrokkene geheugenproblemen. Vroeger deed hij alles uit het hoofd en kon hij zonder agenda al zijn afspraken onthouden, nu moet hij alles opschrijven. Dat valt voor hem niet mee omdat hij dyslectisch is. Autorijden gaat wel goed in de personenauto (Volvo S80), maar niet in de bedrijfswagens. Het stoten en stuiteren in de bedrijfswagens leidt tot meer klachten, aldus betrokkene.
(…)

5 Samenvatting en conclusie

Betrokkene is een thans 42-jarige man die werkzaam was als stratenmaker en konijnenfokker toen hem op 8 juli 2011 een verkeersongeval overkwam. Daarbij liep betrokkene medische klachten op die tot op heden aanhouden. Betrokkene viel ten gevolge van de klachten uit voor het merendeel van zijn werkzaamheden en is daardoor niet meer in staat het konijnenbedrijf verder op te bouwen. Ook ontbreekt de financiële ruimte om dit uit te besteden. Hierdoor dreigt de ontwikkeling van het konijnenbedrijf te stagneren. Vanuit de door betrokkene aangegeven ontwikkeling van zijn ervaren klachten en beperkingen valt geen spontane verbetering in deze situatie meer te verwachten.

Om de impasse te doorbreken is mijns inziens een multidisciplinair traject aan te raden waarbij betrokkene fysiek en mentaal in staat moet zijn om hieraan deel te kunnen nemen. De implicaties hiervan vormen mijns inziens onderwerp van gesprek met partijen. Daarom zal ik zo spoedig mogelijk na het uitbrengen van dit rapport contact met partijen opnemen om over de geschetste denkrichtingen te overleggen.

2.5.
Op 16 april 2012 heeft ten behoeve van een multidisciplinair behandeltraject een een intake-gesprek plaatsgevonden bij Aan Zet Werk Advies te Hengelo. In het intakeverslag is onder meer opgenomen:

Algemene Conclusie
Op grond van de intake is de conclusie dat de heer [eiser] veel te winnen heeft bij een interventie bij AanZet WerkAdvies. De heer [eiser] is gemotiveerd om aan de training deel te nemen en verandering in zijn situatie aan te brengen.

Advies
Op basis van de situatie van de heer [eiser] ten tijde van de intake is een training geïndiceerd. Bij het totstandkomen van het advies speelt zowel de verzuimduur, het verzuimbeeld en de uitkomst van de Vragenlijst Arbeid re-integratie (VAR) een belangrijke rol.

2.6.
Naar aanleiding van een gesprek tussen partijen heeft Hulsen op 25 mei 2012 een voortgangsverslag opgesteld, waarin onder meer staat:
Kort samengevat dient er mijns inziens sprake te zijn van een situatie waarin betrokkene zich volledig op het traject kan richten; dit is het geval wanneer betrokkene hiervoor over voldoende financiële ruimte kan beschikken en wanneer partijen instemmen met het opschorten van actieve schaderegeling gedurende de trajectduur.

Partijen gaven aan dat de medische adviseurs van beide partijen een gezamenlijk bezoek aan betrokkene zouden afleggen; op korte termijn zullen de bevindingen hiervan bekend worden.

2.7.
Op 29 mei 2012 heeft de medisch adviseur van TVM, J.E. Wuffing Bosma, tezamen met de medische adviseur van [eiser] , W.H. Eisma, aan [eiser] een huisbezoek gebracht, waarbij ook lichamelijk onderzoek is verricht. 
In het medisch advies dat zij hebben uitgebracht maken zij melding van de medische informatie van de huisarts W.O. Glas, de revalidatiearts M. van Beugen en de fysiotherapeut F.J. Jaspers Faijer. Ten aanzien van een multidisciplinair traject bij AanZet WerkAdvies zijn de medisch adviseurs van mening dat een training alhier zeker een kans van slagen zou hebben, mits de heer [eiser] voor een bepaalde periode qua werkzaamheden c.q. (en/of lees) financieel “de wind uit de zeilen wordt genomen”.
Het gezamenlijk advies luidt: De heer [eiser] de training bij AanZet WerkAdvies te laten volgen waarbij hem de ruimte wordt gegeven, met name financieel, om een dergelijk traject zinvol te kunnen volbrengen en afronden.

2.8. 
Heling & Partners heeft begroot dat met het financieel uit de wind houden een bedrag van € 60.000,00 gemoeid is. Partijen hebben over dit bedrag gesproken.

2.9.
In opdracht van TVM heeft SBMO Consultants vervolgens een bedrijfseconomisch onderzoek gestart en bij rapport van 5 juni 2012 gerapporteerd dat er uit de ter beschikking gestelde cijfers niet blijkt dat er sprake is van verlies aan arbeidsvermogen, alsmede dat voor een volledige bedrijfseconomische analyse nadere informatie noodzakelijk is.

2.10.
Op 22 augustus 2012 heeft een multidisciplinair onderzoek bij AanZet WerkAdvies plaatsgevonden, waarbij [eiser] is onderzocht door drs. Remco Nijboer, Arbeid & Gezondheidsdeskundige, drs. A. Oldenbroek, psycholoog en drs G. Bronsema, orthopeed.
In het verslag Multidisciplinair Onderzoek concludeert de psycholoog onder meer dat uit de psychodiagnostische testen SCL-90-R en 4DKL geen indicaties komen die niet met het door [eiser] vertelde verhaal overeen komen en dat in het psychologisch onderzoek geen factoren zijn gevonden die een belemmering vormen voor deelname aan een intensief cognitief-gedragsmatig trainingsprogramma. De orthopeed verklaart dat bij orthopedisch en neurologisch onderzoek sprake is van een forse hypertonie van de trapezius beiderzijds en dat de nekfuncties in alle richtingen licht beperkt zijn. Zijn conclusie is dat [eiser] een 42-jarige man is met verschijnselen van een post whiplash syndroom en dat noch bij anamnese noch bij onderzoek afwijkingen aangetroffen zijn die het volgen van een training bij AanZet WerkAdvies in de weg kunnen staan. De Arbeid & Gezondheidsdeskundige ten slotte concludeert dat er geen uitsluitcriteria zijn gevonden voor het volgen van de geadviseerde interventie.

2.11.
Na ontvangst van aanvullende gegevens van [eiser] heeft SBMO Consultants in het rapport van 6 september 2012 haar conclusies van 5 juni 2012 met behulp van financiële cijfers nader uitgewerkt en drie toekomstscenario’s geschetst. Scenario 1 betreft de situatie waarin [eiser] al zijn bedrijfsplannen (terzake de stratenmakersactiviteiten, konijnenhouderij en -slachterij, de ontwikkeling, productie, marketing en verkoop van eigen vleesproducten en konijnenstallen) daadwerkelijk uitvoert. Scenario 2 betreft de situatie waarin [eiser] zich concentreert op de activiteiten zoals werden ontplooid in de periode voorafgaand aan de brand en het ongeval, waarmee zijn bedrijfsactiviteiten zouden bestaan uit stratenmakeractiviteiten en het runnen van een konijnenhouderij. Scenario 3 tenslotte, betreft de situatie waarin [eiser] zich volledig richt op de stratenmakersactiviteiten. SBMO Consultant merkt daarbij op dat, gelet op de ondernemende instelling van [eiser] , de scenario’s 1 en 2 het meest realistisch lijken. Bij een volledige concentratie op de stratenmakersactiviteiten is een hoger resultaat haalbaar.
SBMO concludeert in de SWOT Analyse: 
Ondanks de lage prijzen, machtspositie van supermarkten en hoge investeringen zijn er kansen in de markt. Gezien de zwakke punten van de ondernemer is hij niet in de juiste positie om deze kansen te benutten.
Ten aanzien van de bedrijfsplannen concludeert SBMO Consultants:
De bedrijfsrisco’s van het opzetten van een mobiele konijnenslachterij en de ontwikkeling, productie, marketing en verkoop van eigen vleesproducten en stallen zijn zeer hoog. Het succesvol ontwikkelen van deze nieuwe activiteiten stellen hoge eisen aan managementkwaliteiten, controle en beheersing van activiteiten. Op grond van vorenstaande, de marktanalyse en de SWOT-analyse hebben wij de verwachting dat de nieuwe activiteiten verlieslatend zullen zijn.
De prognoses leiden tot de conclusie dat de activiteiten van de konijnenhouderij en de konijnenslachterij in de situatie zonder ongeval naar verwachting verlieslatend zouden zijn geweest. De prognose met betrekking tot het stratenmakersbedrijf wordt aanzienlijk lager ingeschat dan het bedrag € 83.939,00 waarop het resultaat in de situatie zonder ongeval door [eiser] is geraamd.

2.12.
Bij brief van 12 september 2012 heeft Ing. P. Hutten MAB namens [eiser] , gemotiveerd gereageerd op het rapport van SBMO Consultants. Hij heeft de uitgangspunten en de conclusies van het rapport betwist.

2.13.
Op 14 december 2012 heeft SBMO Consultants opnieuw een rapport opgesteld, dat Hutten op 24 januari 2013 gemotiveerd heeft betwist.

2.14.
De huisarts van [eiser] , W.O. Glas, heeft op 21 januari 2013 verklaard dat hij [eiser] op 29 augustus 2011 heeft verwezen naar een revalidatiearts in verband met de klachten die [eiser] had overgehouden aan het auto-ongeval. De reden om hem te verwijzen was de ernst van de klachten en was niet gelegen in het feit dat er voor het ongeval al klachten aanwezig waren. Op 6 februari 2013 heeft Glas verklaard dat het klachtenpatroon sinds het ongeval in essentie niet is veranderd, alsmede dat de klachten nog steeds bestaan.

2.15.
In februari 2013 heeft [eiser] een verzoekschrift deelgeschillen letselschade ingediend. Het verzoek is door deze rechtbank op 5 november 2013 afgewezen, onder meer op grond van de overweging dat nog niet voldoende is komen vast te staan welke medische beperkingen [eiser] heeft en of deze zijn veroorzaakt door het ongeval.

2.16.
[eiser] is vervolgens op 12 november 2013 onderzocht door bedrijfsarts A.E. Harsveldt van Evia bedrijfsartsen, die op 15 november 2013 een Functie Mogelijkheden Lijst (FML) heeft opgesteld.

2.17.
Op 19 december 2013 heeft M.J. Dettingmeijer van Avisto mede aan de hand van voormelde FML een onderzoek naar de arbeidsgeschiktheid van [eiser] voor de door hem uitgeoefende functies gedaan. Dettingmeijer komt tot de conclusie dat [eiser] volledig ongeschikt is voor de functies van maatschapslid bij Maatschap [eiser] (konijnenfokkerij/mesterij) en DGA bij Vechtdalkonijn BV (konijnenslachterij) en voor meer dan 90% arbeidsongeschikt is voor zijn functie van eigenaar [eiser] (stratenmakersbedrijf).

2.18.
Op 8 februari 2014 heeft Hutten een rapport opgesteld teneinde inzicht te geven in de bedrijfsresultaten van [eiser] , indien het ongeval hem niet zou zijn overkomen.

2.19.
Bij Medisch Advies van 29 april 2014 heeft de medisch adviseur van TVM Wuffing Bosma zich op het standpunt gesteld dat de FML veel te sterk is aangezet, alsmede dat een en ander toch nog eens door een verzekeringsgeneeskundige arts beoordeeld moeten worden, opdat dan ook de medische informatie, nu waarschijnlijk niet meegewogen, wel kan worden meegewogen in het opstellen van een FML.

3 Het geschil

3.1.
[eiser] vordert

I. primair te verklaren voor recht dat:
- [eiser] lijdt aan medische beperkingen
- de beperkingen het gevolg zijn van het betreffende ongeval
- de beperkingen leiden tot verlies verdienvermogen
- de schade die [eiser] lijdt vele malen hoger is dan het bedrag ad € 45.000,00 dat reeds bevoorschot is;
II. de schade op te maken bij staat en te vereffenen volgens de wet
III. veroordeling van TVM in de kosten van dit geding.

[eiser] heeft daartoe - samengevat - onder meer het volgende aangevoerd.
TVM heeft eenzijdig de opdracht aan Heling & Parners ingetrokken en eenzijdig SBMO Consultants ingeschakeld, waardoor het voorgestelde multidisciplinaire traject ondanks het advies van Heling & Partners en de medische adviseurs geen aanvang heeft kunnen nemen.
De hemofilie waaraan [eiser] lijdt is aangeboren en de ziekte hepatitus C is ontstaan tussen zijn 7e en 12e levensjaar. [eiser] heeft met deze aandoeningen zijn werk altijd zonder problemen kunnen uitvoeren.
Het bedrag van € 60.000,00 dat Heling & Partners heeft genoemd zag op het wegvallen van omzet en het doorlopen van de vaste kosten. Dit bedrag heeft niets te maken met het verlies aan verdienvermogen. De conclusies van SBMO Consultants zijn slechts gebaseerd op aannames.
De prognoses uit het rapport van Hutten zijn wel degelijk onderbouwd. Indien een deskundige zal worden benoemd is het van belang dat deze kennis van de konijnensector heeft.

3.2.
TVM voert verweer en heeft daartoe het volgende aangevoerd.

Voorafgaand aan het ongeval heeft [eiser] meerdere malen te maken gekregen met brand in zijn ondernemingen. Daarnaast lijdt [eiser] aan hemofilie en heeft hij sinds 1996 een versleten heup. In 2010 is hij een tijd uit de roulatie geweest omdat [eiser] hepatitis C had.
Na de afwijzende beschikking van de rechtbank heeft [eiser] enkel een FML door een bedrijfsarts overgelegd waarvan de juistheid op inhoudelijke gronden wordt betwist. Aangezien het arbeidsdeskundig onderzoek ook is gebaseerd op het FML worden de uitkomsten uit dit onderzoek ook betwist. De medische beperkingen en causaliteit zijn door [eiser] niet aangetoond.
[eiser] heeft volledig meegewerkt aan het onderzoek van SBMO Consultants.
Uit de rapporten van SBMO Consultants vloeit voort dat in geen van de geschetste scenario’s sprake is van een verlies aan verdienvermogen. [eiser] heeft deze rapporten onvoldoende gemotiveerd betwist. Nu er geen sprake was van een verlies aan verdienvermogen, hoefde TVM in het kader van het multidisciplinaire traject [eiser] ook niet verder financieel uit de wind te houden.
De schade van [eiser] is niet hoger dan de reeds verstrekte voorschotten.

3.3.
Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan.

4 De beoordeling

4.1.
Aangezien TVM haar aansprakelijkheid ter zake van het aan [eiser] overkomen ongeval heeft erkend, is niet in geschil dat TVM gehouden is de schade te vergoeden, die [eiser] door het ongeval heeft geleden. Partijen verschillen van mening over de vraag in welke mate [eiser] schade heeft geleden door het ongeval, meer in het bijzonder of er sprake is van een verlies aan verdienvermogen. TVM betwist in dit kader de juistheid van de FML en daarmee de uitkomsten van het daarop gebaseerde arbeidsdeskundige rapport, alsmede het gestelde causale verband tussen de gestelde beperkingen en het ongeval.

4.2.
Teneinde vast te stellen of sprake is van verlies aan verdienvermogen, zal beoordeeld moeten worden welke medische beperkingen [eiser] ten gevolge van het ongeval ondervindt. Bij deze beoordeling heeft volgens vaste jurisprudentie te gelden dat in een geval waarin, zoals hier, door overtreding van een verkeers- of veiligheidsnorm een ongeval heeft plaatsgevonden, aan het bewijs van het oorzakelijke verband tussen het ongeval en de door het slachtoffer gestelde gezondheidsklachten niet al te hoge eisen worden gesteld wanneer vaststaat dat de klachten aanwezig, reëel, niet ingebeeld, niet voorgewend en niet overdreven zijn (ECLI:NL:HR:2001:AB2054 Zwolsche Algemeene/De Greef ).

4.3.
In de onderhavige zaak heeft [eiser] gemotiveerd aangevoerd dat hij nek-, schouder-, rug- en hoofdpijnklachten heeft die zijn ontstaan door het ongeval. TVM heeft heeft zich daarop weliswaar op het standpunt gesteld dat het dossier onvoldoende medische informatie bevat om een causaal verband met het ongeval te kunnen vaststellen, maar heeft de door [eiser] geuite klachten niet gemotiveerd betwist en evenmin betoogd dat de klachten van [eiser] niet plausibel zijn. Voorts is relevant dat de door [eiser] geuite klachten passen in het patroon van klachten dat als gevolg van een verkeersongeval als het onderhavige kan ontstaan, dat deze klachten vóór het ongeval niet bestonden en dat ook geen alternatieve verklaring voor deze klachten voorhanden is, alsmede dat uit de documenten die zijn overgelegd op geen enkele wijze kan worden afgeleid dat de klachten niet reëel, voorgewend of overdreven zijn. Het voorgaande leidt ertoe dat de rechtbank vaststelt dat [eiser] klachten heeft die in oorzakelijk verband staan met het ongeval.
Dat [eiser] reeds voor het ongeval aan hemofilie en Hepatitis C leed en ook hinder ondervond van een versleten heup doet daaraan niet af. Daargelaten dat de aard van de klachten na het ongeval van geheel andere aard is, heeft TVM ook niet gemotiveerd aangevoerd op welke wijze de nek-, schouder-, rug en hoofdpijnklachten veroorzaakt kunnen worden door de pre-existente aandoeningen.

4.4.
De volgende vraag luidt welke medische beperkingen [eiser] ondervindt ten gevolge van de ongevalsgerelateerde klachten en op welke wijze deze beperkingen [eiser] hinderen bij de uitvoering van werkzaamheden.
Ten aanzien van de FML heeft TVM terecht aangevoerd dat Harsveldt niet aangeeft welke medische informatie is geraadpleegd en dat in de FML geen onderscheid wordt gemaakt tussen de beperkingen als gevolg van heupartrose en de beperkingen uit andere oorzaken. Voorts wordt door TVM opgemerkt dat de subconclusies binnen de verschillende onderdelen niet aansluiten bij de eindconclusies van deze onderdelen. 
[eiser] heeft over deze punten vervolgens bij conclusie van repliek geen verheldering kunnen verschaffen. De overgelegde reactie van Harsveldt op voormelde stellingen van TVM is daartoe niet toereikend. Dit betekent dat de rechtbank met TVM van oordeel is dat ter zake van de medische beperkingen de FML van Harsveldt niet tot uitgangspunt kan dienen en daarmee het arbeidsdeskundige rapport van Dettingmeijer evenmin. Dit laatstgenoemde rapport borduurt immers voort op de FML.

4.5.
Het voorgaande leidt tot de conclusie dat de rechtbank behoefte heeft aan nadere voorlichting door deskundigen omtrent de aard en omvang van de medische beperkingen die zijn ontstaan door het ongeval en termen aanwezig acht daartoe een verzekeringsarts en een (gecertificeerde) arbeidsdeskundige te benoemen.

4.6.
De rechtbank is voorlopig van oordeel dat de navolgende vragen dienen te worden voorgelegd:

aan de verzekeringsarts :
- Welke medische beperkingen ondervindt [eiser] door het ongeval?
- Wat is het belastbaarheidsprofiel van [eiser] ?
- Wilt u bij de beantwoording van deze vraag het belastbaarheidsprofiel uitwerken in een FML (functionele mogelijkhedenlijst)?
- Wilt u daarbij onderscheid maken tussen de ongevalsgerelateerde beperkingen en de pre-existente beperkingen zoals de heupklachten, hemofilie en Hepatitis C?
- Is er nog verbetering of verslechtering te verwachten? Zo ja, welke gevolgen zal dit hebben voor de beperkingen en belastbaarheid?

Aan de arbeidsdeskundige:
- In welke mate wordt [eiser] in zijn arbeidsmogelijkheden beperkt door de klachten die door de verzekeringsarts als ongevalsgevolg zijn aangemerkt? Wilt u uw antwoord baseren op het belastbaarheidsprofiel van de verzekeringsarts?
- Welke werkzaamheden zijn, gegeven de vooropleiding en werkervaring van [eiser] nog als passend te beschouwen voor [eiser] ?
- Welke loonwaarde moet aan die nog passende beroepswerkzaamheden worden toegekend?

Aan beide deskundigen:
- Geeft uw onderzoek overigens nog aanleiding tot het maken van opmerkingen, welke in het kader van deze procedure van belang kunnen zijn?

4.7.
De zaak wordt verwezen naar de rol teneinde partijen in de gelegenheid te stellen zich uit te laten over (het aantal en) de persoon van de te benoemen deskundigen. Deze gelegenheid kan tevens worden benut om zich uit te laten over de voorgestelde vragen.

4.8.
Aangezien TVM de aansprakelijkheid heeft erkend zal het voorschot voor de kosten van de deskundigenberichten in afwachting van de eindbeslissing omtrent de proceskosten ten laste van TVM worden gebracht.

4.9.
Hoewel [eiser] in zijn petitum heeft verzocht om de schade nader op te maken bij staat, heeft hij ook een verklaring voor recht gevraagd met betrekking tot de stellingen dat er sprake is van verlies aan verdienvermogen en dat de schade die [eiser] lijdt hoger is dan het bevoorschotte bedrag van € 45.000,00. Aangezien deze vorderingen ertoe leiden dat het verlies aan verdienvermogen in deze procedure zal moeten worden berekend lijkt in de rede te liggen de eventuele schade in de onderhavige procedure te begroten en niet te verwijzen naar de schadestaatprocedure.

4.10.
Het rapport dat door SBMO Consultants is opgesteld is door Hutten gemotiveerd en inhoudelijk betwist. Nu sprake is van een eenzijdig rapport opgemaakt in opdracht van TVM kan, gelet op deze gemotiveerde betwisting, aan de conclusies van dit rapport onvoldoende waarde worden gehecht. De stelling van TVM dat het rapport als een gezamenlijk rapport moet worden aangemerkt waartegen thans door [eiser] geen verweer kan worden gevoerd, wordt niet gevolgd. Daargelaten dat [eiser] ten tijde van de opdracht nog in afwachting was van een beslissing op het voorstel van Heling & Partners en derhalve van een gezamenlijke opdracht geen sprake is geweest, betekent het aanleveren van bepaalde gegevens niet dat [eiser] thans geen verweer kan voeren terzake de uitgangspunten en conclusies van dit rapport.
Teneinde het verlies aan verdienvermogen te kunnen vaststellen zal na de vaststelling van het belastbaarheidsprofiel en medische beperkingen door de verzekeringsarts en de arbeidsdeskundige derhalve een derde deskundige benoemd moeten worden. Deze deskundige zal alsdan worden gevraagd een vergelijking te maken tussen de werkelijke situatie (met ongeval) en de hypothetische situatie waarbij het ongeval wordt weggedacht, zodat de eventuele schade vervolgens op die manier kan worden begroot.

4.11.
In afwachting van de akten van partijen wordt iedere beslissing aangehouden. ECLI:NL:RBOVE:2015:2762