Overslaan en naar de inhoud gaan

RBLIM 120423 50% ES vanwege eerdere botsing; plausibel klachtenpatroon, geen alternatieve verklaringen, volgt vraagstelling vza

RBLIM 120423 eiser botst op voorganger, daarna botst stadsbus op eiser; één ondeelbaar ongeval; 50% ES, geen bill. corr.
- 50% ES vanwege eerdere botsing; plausibel klachtenpatroon, geen alternatieve verklaringen, volgt vraagstelling vza

2De feiten

2.1.

Arriva is een Nederlandse vervoersmaatschappij die in Venlo het busvervoer met haar stadsbussen verzorgt.

2.2.

Op 22 mei 2017 reed [eiser] in zijn bestelbus met aanhanger op de Koninginnesingel in Venlo. De Koninginnesingel bestaat uit twee rijbanen. De linker rijbaan leidt in de richting van het centrum van Venlo en de rechter rijbaan in de richting van het station.

2.3.

[eiser] reed op de linker rijbaan en wilde zich verplaatsen naar de rechter rijbaan. Hij gaf richting aan naar rechts. Op de rechter rijbaan reed een stadsbus van Arriva, die [eiser] ruimte bood om voor de bus in te voegen, waarna [eiser] voor de bus invoegde op de rechter rijbaan. Op enig moment hierna remde het verkeer vóór [eiser] af, waardoor ook [eiser] moest remmen. Hij botste vervolgens op zijn voorganger, die in een personenauto reed (hierna aan te duiden als: de eerste botsing). Heel kort daarna botste de bus van Arriva achterop de aanhanger van [eiser] (hierna aan te duiden als: de tweede botsing). Beide botsingen samen zullen hierna worden aangeduid als “het ongeval”.

2.4.

Een gedeelte van het ongeval, namelijk de tweede botsing, is door een dashcam - die zich bevond in de bij het ongeluk betrokken stadsbus van Arriva - gefilmd.

2.5.

Na het ongeval is naast de politie ook een ambulance ter plaatse van het ongeval geweest. Het ambulancepersoneel heeft [eiser] ter plekke onderzocht. Uit het ritformulier volgt dat [eiser] direct "myogene nekklachten" en "een stijve nek" als klachten heeft benoemd. Later op de dag heeft [eiser] de huisartsenpost bezocht in verband met toenemende klachten.

2.6.

Op 2 januari 2019 heeft Arriva de aansprakelijkheid erkend voor het feit dat een van haar bussen op 22 mei 2017 op de Koninginnesingel te Venlo achterop het voertuig van [eiser] is gebotst.

2.7.

Arriva heeft een bedrag van in totaal € 25.000,- aan [eiser] betaald uit hoofde van voorschotten. Daarnaast is door Delta Lloyd een bedrag van € 7.500,- aan [eiser] vergoed in verband met cascoschade. Dat bedrag van € 7.500,- is door Delta Lloyd teruggevorderd van Arriva.

2.8.

Bij beschikking van 20 augustus 2020 heeft deze rechtbank op verzoek van [eiser] een voorlopig deskundigenonderzoek bevolen door neuroloog dr. W.I.M. Verhagen (hierna aan te duiden als: de neuroloog) en neuropsycholoog drs. E. van der Scheer (hierna: de neuropsycholoog) ter beantwoording van de vragen uit de meest recente IWMD-vraagstelling.

2.9.

De neuroloog heeft op 23 december 2020 gerapporteerd, de neuropsycholoog op 28 september 2021.

2.9.1.

In het voorlopig deskundigenrapport van de neuroloog is, voor zover relevant, het volgende opgenomen:

Huidige klachten:

Hij heeft permanent last van zijn nek en het gebied van de pars descendens van de trapezius rechts waarbij hij dit gebied aanwijst. De NRS-score is 5 tot 6. Warmte geeft tijdelijke verlichting. Wanneer hij langer in een bepaalde houding zit bijvoorbeeld bij kantoorwerk, nemen de klachten toe en ontstaat ook hoofdpijn die vanuit de schouderbladregio en nekregio naar voren trekt naar het gebied achter het rechteroog met een drukkend en kloppend karakter. Daarbij kan ook het ooglid hangen. Dit treedt gemiddeld 5 dagen per week op. Veelal treedt de hoofdpijn in de loop van de dag op, maar de hoofdpijn kan ook ’s ochtends al aanwezig zijn wanneer hij zich daags ervoor overvraagd heeft. Als de hoofdpijn aanwezig is, is zijn concentratie slechter. Daarnaast speelt vermoeidheid een rol. De accu is snel leeg. Tussen 13.00 en 14.00 uur is hij opgebrand. Hij moet daarna gaan rusten. Over het algemeen gaat hij tussen 22.00 uur en 22.30 uur naar bed en staat rond 07.00 uur op. In de middag moet hij vaak 1 tot 1,5 uur rusten en dat doet hij ook nog vaak ’s avonds op de bank. Sinds het ongeval is hij verder snel geïrriteerd en heeft hij een kort lontje. Er zijn geen stemmingsklachten. Verdere neurologische anamnese levert geen bijzonderheden op.

(…).

Lichamelijk onderzoek:

(…).

Cervicale wervelkolom: normale stand, hypertonie paravertebrale musculatuur rechts, mn ook aanhechtingen aan het occiput, gevoelig/pijnlijk bij palpatie, geen druk- of kloppijn wervels. Gemeten met de inclinometer is extensie 60 graden, flexie 60 graden, lateroflexie rechts 45 graden en links 45 graden, rotatie links 85 graden rechts 75 graden mogelijk. Rotatie naar rechts is eindstandig tendomyogeen geremd en geeft rekpijn.

(…).

Samenvatting:

Hij heeft fysiotherapie en met name ook chiropractie gehad in de periode van mei 2017 tot december 2017 maar dit leidde niet tot een structurele afname van de klachten. In de tijd merkte hij toenemend vermoeidheidsklachten. Hij stond wel fit op maar de accu was snel leeg. Tot 13.00 a 14.00 uur redt hij het, maar daarna is hij helemaal op. Voorheen kon hij 10 tot 12 uur per dag vol gas geven zonder enig probleem. Hij is met name moe in zijn hoofd. In de loop van de dag wordt ook de concentratie minder. Dit is zeker het geval wanneer de hoofdpijn toeneemt. De hoofdpijn komt vanuit de schouderbladregio via de nek naar frontaal waarbij hij dit traject aanwijst tot achter het rechteroog. Het betreft een drukkende pijn, vaak in het begin ook kloppend. Er zijn geen begeleidende verschijnselen anders dat hij de indruk heeft dat het ooglid rechts hangt. Deze hoofdpijn is gemiddeld 5 van de 7 dagen aanwezig. Soms kan de pijn al bij ontwaken aanwezig zijn, zeker wanneer hij daags ervoor teveel heeft gedaan. De hoofdpijn kan oplopen tot een NRS 10 en de nekklachten hebben over het algemeen een NRS 5 tot 6. (…).

Klinische diagnose:

Er is sprake van een op nagenoeg zelfde moment drietal aanrijdingen waarvan er 2 licht zijn aan de voorzijde zonder relevante afwijkingen en met name een forse aanrijding achterop zonder bewustzijnsverlies, zonder amnesie en zonder uitwendig letsel met nu een klachtenpatroon en afwijkingen bij onderzoek die passen bij een whiplash associated disorder graad 2 volgens de classificatie van de Quebec Taskforce (Spine 1995). In de differentiaaldiagnose kan nog gedacht worden aan posttraumatische met name tendomyogene nek en hoofdpijnklachten. Tot slot moet medicatieafhankelijke hoofdpijn al of niet in combinatie met coffeïne aanvankelijke hoofdpijn in de differentiaaldiagnose worden overwogen waarbij ook nog een combinatie van een en ander mogelijk is. De door betrokkene ervaren cognitieve problemen en energetische problemen zijn naar mijn mening secundair bij een chronisch geworden pijnsyndroom. Noch op basis van anamnese, noch op basis van onderzoeksbevindingen zijn er aanwijzingen voor een primair cerebrale beschadiging als oorzaak van de door hem ervaren problemen.

De diagnose postwhiplash syndroom is ook eerder gesteld.

2.9.2.

In het voorlopig deskundigenrapport van de neuropsycholoog is, voor zover relevant, het volgende opgenomen:

Eindconclusie

Onderhavig onderzoek levert geen aanwijzingen voor het bestaan van een primair dan wel pijngemedieerde verminderde cognitieve belastbaarheid. Anders gezegd, in neuropsychologische zin kan er geen onderbouwing worden gevonden voor het subjectieve klachtenpatroon van betrokkene.

3. Het geschil

3.1.

[eiser] vordert na vermeerdering van eis, dat de rechtbank bij vonnis, uitvoerbaar bij voorraad,

  1. voor recht verklaart dat Arriva aansprakelijk is voor de schade die [eiser] heeft geleden en nog zal lijden als gevolg van het ongeval van 22 mei 2017;

  2. primair: Arriva veroordeelt tot betaling aan [eiser] van € 880.113,53 ten titel van als gevolg van het ongeval door [eiser] geleden schade, te vermeerderen met de wettelijke rente over € 226.706,98 vanaf 22 mei 2017 en over € 650.282,- vanaf 1 januari 2021;

subsidiair: Arriva veroordeelt tot vergoeding van de door [eiser] als gevolg van het ongeval geleden schade, op te maken bij staat en als voorschot daarop te veroordelen tot betaling van € 750.000,-;

3. Arriva veroordeelt in de kosten van deze procedure, te voldoen binnen veertien dagen na dagtekening van het vonnis en, indien voldoening binnen die termijn uitblijft, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf veertien dagen na dagtekening van het vonnis.

3.2.

Arriva voert verweer. Arriva concludeert tot niet-ontvankelijkheid van [eiser] , dan wel tot afwijzing van de vorderingen van [eiser] .

3.3.

Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover nodig, nader ingegaan.

4De beoordeling

Waar gaat de zaak over?

4.1.

Het gaat in deze zaak over de afwikkeling van de letselschade die [eiser] stelt te hebben geleden als gevolg van het ongeval dat hem in mei 2017 is overkomen. [eiser] stelt dat hij als gevolg van het ongeval een whiplash heeft opgelopen.

Tussen partijen bestaat allereerst discussie over de invloed van de eerste botsing op de door [eiser] gestelde schade. Daarnaast is in geschil of de door [eiser] gestelde - als gevolg van het ongeval ontstane, blijvende - gezondheidsklachten daadwerkelijk bestaan en of er een causaal verband bestaat tussen de klachten en het ongeval. Daarnaast is in geschil in hoeverre [eiser] als gevolg van de gestelde klachten beperkt is en welke schade dit voor [eiser] met zich meebrengt.

Het ongeval

4.2.

Vast staat dat het verkeersongeval waarbij [eiser] in mei 2017 bij betrokken is geweest in feite bestaat uit twee botsingen. [eiser] botste allereerst op zijn voorganger, kort daarna botste de bus van Arriva achterop de aanhanger van [eiser] . [eiser] stelt dat hij meteen daarna door de klap van de bus opnieuw tegen de auto voor hem is gebotst. De rechtbank neemt dit echter niet als vaststaand aan, nu dit enerzijds door Arriva is betwist en anderzijds niet zichtbaar is op de camerabeelden en door [eiser] ook verder niet is onderbouwd. De rechtbank gaat dus uit van twee aanrijdingen en beschouwt het ongeval in zijn geheel (dus de twee botsingen samen) als de schadeveroorzakende gebeurtenis. Op grond van de camerabeelden staat namelijk vast dat de botsingen zeer kort – binnen enkele seconden – na elkaar plaatsvonden. De gevolgen van de afzonderlijke botsingen zijn daarmee niet van elkaar te onderscheiden en om die reden is niet vast te stellen in welke mate de verschillende gebeurtenissen aan het ontstaan van de gestelde klachten hebben bijgedragen. De rechtbank is daarnaast van oordeel dat niet valt uit te sluiten dat juist de combinatie van de twee botsingen de gestelde (whiplash)klachten kunnen hebben doen ontstaan. Om die reden gaat de rechtbank uit van één ondeelbare schadeveroorzakende gebeurtenis.

4.3.

Vast staat dat de buschauffeur van Arriva tegen de aanhanger van [eiser] is gebotst. In artikel 19 Reglement verkeersregels en verkeerstekens 1990 (RVV 1990) is bepaald dat een bestuurder in staat moet zijn om zijn voertuig tot stilstand te brengen binnen de afstand waarover hij de weg kan overzien en waarover deze vrij is.

Verder is in de Wegenverkeerswet geregeld dat het een ieder verboden is zich dusdanig te gedragen dat gevaar op de weg wordt veroorzaakt of kan worden veroorzaakt of dat het verkeer op de weg wordt gehinderd of kan worden gehinderd (artikel 5). Daarnaast regelt die wet dat het verkeersdeelnemers verboden is zich zodanig te gedragen dat een aan zijn schuld te wijten verkeersongeval plaatsvindt waardoor een ander wordt gedood, of waardoor een ander zwaar lichamelijk letsel wordt toegebracht, of zodanig lichamelijk letsel dat daaruit tijdelijke ziekte of verhindering in de uitoefening van de normale bezigheden ontstaat (artikel 6).

4.4.

Naar het oordeel van de rechtbank staat vast dat de buschauffeur onrechtmatig heeft gehandeld door onvoldoende afstand van [eiser] te houden, waardoor hij niet in staat was de bus tijdig tot stilstand te brengen op het moment dat [eiser] afremde. Arriva heeft aansprakelijkheid erkend voor de verkeersfout van haar buschauffeur.

Blijvende gezondheidsklachten?

4.5.

[eiser] baseert het overgrote gedeelte van zijn vorderingen op de stelling dat hij blijvende gezondheidsklachten ervaart die het gevolg zijn van het ongeval en dat deze klachten tot beperkingen en blijvende arbeidsongeschiktheid hebben geleid.

4.6.

Op grond van artikel 150 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering (Rv) dient [eiser] als benadeelde met een redelijke mate van waarschijnlijkheid aannemelijk te maken dat zijn gezondheidsklachten (in juridische zin) bestaan en aan het ongeval kunnen worden toegerekend.

De klachten

4.7.

[eiser] stelt dat hij als gevolg van het ongeval last heeft van fysieke klachten in de vorm van pijn en bewegingsbeperking van nek en schouders, krachtverlies in de rechterarm en hoofdpijn. Daarnaast stelt hij cognitieve klachten te hebben in de vorm van concentratie- en geheugenproblemen, geïrriteerdheid en vermoeidheid.

4.8.

Arriva wijst erop dat [eiser] na het ongeval in 2017 slechts tweemaal zijn huisarts heeft bezocht, tweemaal een neuroloog en negen keer een chiropractor. Arriva stelt dat [eiser] daarna jarenlang (circa vier jaar, vanaf 2018 tot en met 2021) geen behandeling heeft ondergaan voor zijn klachten. Hieruit leidt Arriva af dat, voor zover [eiser] al klachten heeft ervaren die terug te voeren zijn op het ongeval, die klachten in ieder geval na 2017 verdwenen waren. Pas in 2022 heeft [eiser] opnieuw de chiropractor bezocht. Dat maakt volgens Arriva dat het beloop van klachten niet is aan te merken als consistent, consequent en samenhangend.

4.9.

Gezien de betwisting door Arriva, moet als eerste worden beoordeeld of de door [eiser] gestelde klachten daadwerkelijk bestaan. Daarbij geldt als uitgangspunt dat de stelplicht en de bewijslast op [eiser] rust. Inherent aan de door [eiser] gestelde klachten is dat ze moeilijk objectiveerbaar zijn. Aan het bewijs voor het bestaan van deze klachten kunnen daarom geen al te hoge eisen worden gesteld.

Het enkele feit dat het klachten betreft die naar hun aard subjectief zijn, betekent niet dat het bewijs van het (in juridische zin) bestaan van de klachten niet geleverd kan worden. Wanneer op objectieve wijze kan worden vastgesteld dat het klachtenpatroon plausibel is, wat doorgaans het geval zal zijn bij een consistent, consequent en samenhangend patroon van klachten, kan van het bestaan van klachten worden uitgegaan, ook als het niet of moeilijk objectiveerbare klachten betreft. Dergelijke klachten kunnen vervolgens leiden tot rechtens relevante beperkingen.

4.10.

De rechtbank is van oordeel dat als vaststaand kan worden aangenomen dat [eiser] aan de door hem gestelde - onder r.o. 4.12. opgenomen - gezondheidsklachten lijdt. Zij is als volgt tot dat oordeel gekomen.

4.10.1.

Uit het medisch dossier volgt dat [eiser] meteen na het ongeval nekklachten en klachten over een stijve nek heeft geuit. Na het ongeval is hij gezien door de huisarts. De huisarts heeft hem fysiotherapie voorgeschreven. [eiser] heeft zich aangemeld bij een praktijk voor fysiotherapie en chiropractie en heeft zich daar gedurende de rest van 2017 laten behandelen. Verder blijkt daaruit dat hij enkele maanden na het ongeval door de huisarts is doorverwezen naar een neuroloog. Op 19 december 2017 is [eiser] door deze neuroloog (hierna: de eerste neuroloog) gezien, waarover bij brief van 19 december 2017 is gerapporteerd. Uit de anamnese volgt dat ten tijde van de afspraak melding werd gemaakt van nekklachten, hoofdpijn, moeheid, geheugen- en concentratiestoornissen. Uit de brief van 19 december 2017 volgt dat de eerste neuroloog destijds al de diagnose “post whiplash syndroom” heeft gesteld. In 2018 heeft [eiser] voor zijn klachten een acupuncturist bezocht (productie 27 van de zijde van [eiser] ) en in 2019 heeft hij zich met een personal coach gericht op spierontspanning (productie 41 van de zijde van [eiser] ). In mei 2020 heeft hij zich laten behandelen bij het Chiropractisch Centrum voor Nek & Rug (productie 42 van de zijde van [eiser] ). Uit het medisch dossier kan verder niet worden afgeleid dat de behandelaars van [eiser] twijfel(d)en aan de realiteit van de door hem geuite klachten.

4.10.2.

Ten tijde van het deskundigenonderzoek door de neuroloog (in november 2020) heeft [eiser] de onder r.o. 4.12 genoemde klachten wederom geuit. Uit het rapport van de neuroloog volgt dat hij die klachten bij zijn onderzoek heeft betrokken. Ter beantwoording van de aan hem gestelde vragen heeft de neuroloog [eiser] onderzocht en zijn medisch dossier bestudeerd. De neuroloog concludeert dat sprake is van een klachtenpatroon en afwijkingen bij onderzoek die passen bij een whiplash associated disorder graad 2 volgens de classificatie van de Quebec Taskforce (Spine 1995).

4.11.

Op de vraag naar consistentie en onderlinge samenhang tussen de informatie die is verkregen van [eiser] , de feiten zoals die uit het medisch dossier naar voren komen en bevindingen bij zijn eigen onderzoek antwoordt de neuroloog:

“Op hoofdlijnen is er een onderlinge samenhang wanneer het gaat om informatie verkregen van betrokkene en feiten zoals deze uit het dossier naar voren komen. Dit geldt ook voor de bevindingen bij neurologisch onderzoek. Ook de gestelde diagnose komt overeen.”

4.11.1.

De rechtbank sluit zich aan bij die conclusies van de neuroloog en stelt vast dat tot en met de datum van het deskundigenonderzoek door de neuroloog sprake was van een plausibel klachtenpatroon dat past bij een whiplash associated disorder graad 2.

Het enkele feit dat [eiser] zich zoals Arriva stelt, vóór het ongeval vaker tot de huisarts heeft gewend dan daarna, maakt dit niet anders, nu de neuroloog daarvan op de hoogte was en daarin geen aanleiding heeft gezien zijn conclusie te wijzigen.

4.11.2.

In zijn rapportage heeft de neuroloog verder het volgende opgenomen:

“Ik acht de huidige toestand van betrokkene zodanig dat een beoordeling van de blijvende gevolgen van het ongeval mogelijk is. Ik verwacht in de toekomst geen verandering."

Arriva stelt zich op het standpunt dat geen sprake is van een plausibel klachtenpatroon, omdat niet kan worden vastgesteld dat na 2020 sprake is van klachten, aangezien [eiser] geen inhoudelijke verslagen heeft overgelegd of andere stukken waaruit blijkt voor welke klachten hij vanaf 2020 door de chiropractor en fysiotherapeut is behandeld. Nu echter de neuroloog expliciet aangeeft dat ten aanzien van de klachten van [eiser] geen verandering meer valt te verwachten, gaat de rechtbank hierin niet mee.

4.11.3.

De slotsom hiervan is dat sprake is van een plausibel klachtenpatroon, waarmee de onder r.o. 4.12. genoemde klachten zijn komen vast te staan.

Het causaal verband

4.12.

Vervolgens moet de vraag worden beantwoord of sprake is van causaal verband tussen de onder r.o. 4.12. bedoelde gezondheidsklachten van [eiser] en het ongeval. [eiser] stelt dat daaraan is voldaan. Arriva betwist dat de klachten zijn veroorzaakt door het ongeval.

4.13.

Vooropgesteld wordt dat [eiser] moet stellen en zo nodig bewijzen dat sprake is van causaal verband in de zin van condicio sine qua non-verband tussen het ongeval enerzijds en de klachten en beperkingen anderzijds. Aan het te leveren bewijs mogen geen al te hoge eisen worden gesteld. Het komt tot op zekere hoogte immers voor risico van de aansprakelijke partij dat de benadeelde door het ongeval ook klachten en beperkingen kan ondervinden die zich slechts in beperkte mate lenen voor objectivering. Het enkele feit dat een medisch aantoonbare verklaring voor ervaren gezondheidsklachten ontbreekt, betekent daarom niet dat deze niet aan ongeval kunnen worden toegeschreven. Wanneer komt vast te staan dat benadeelde de klachten voor ongeval niet had, deze klachten op zich door ongeval veroorzaakt kunnen worden en een alternatieve verklaring voor klachten ontbreekt, zal het bewijs van juridisch causaal verband in de zin van condicio sine qua non tussen de klachten en ongeval in de regel geleverd zijn.

4.14.

De rechtbank is van oordeel dat kan worden aangenomen dat er een (juridisch) causaal verband bestaat tussen de door [eiser] gestelde gezondheidsklachten en het ongeval omdat kan worden aangenomen dat (1) [eiser] de klachten niet al had voor het ongeval, (2) de klachten door het ongeval kunnen worden veroorzaakt en (3) er geen alternatieve verklaring bestaat voor de klachten. Zij zal hierna uitleggen hoe zij tot die oordelen is gekomen.

Ad 1) [eiser] had de klachten niet al voor het ongeval

4.15.

De rechtbank stelt vast dat de neuroloog in zijn rapport ten aanzien van de nek- en hoofdpijnklachten het volgende heeft opgenomen in antwoord op de vraag “Zijn er daarnaast op uw vakgebied klachten en afwijkingen die er ook zouden zijn geweest of op enig moment ook hadden kunnen ontstaan, als het ongeval de onderzochte niet was overkomen?”:

Op zich komen tendomyogene nek- en hoofdpijnklachten ook in de populatie vrij frequent voor. Bij betrokkene is een en ander eerder echter niet gedocumenteerd. Op basis daarvan heb ik geen aanwijzingen dat hij deze klachten ook zou hebben ontwikkeld wanneer hem het ongeval niet was overkomen. (…).”

4.16.

De rechtbank leidt daaruit af dat er geen aanwijzingen bestaan dat [eiser] de nek- en hoofdpijnklachten al voor het ongeval had. Ook voor wat betreft de overige klachten zijn er geen aanwijzingen dat hij die al had voorafgaand aan het ongeval. Het enkele feit dat [eiser] jaren voor het ongeval te maken heeft gehad met een somatoforme stoornis, persoonlijkheidsproblematiek en/of stressklachten is daartoe onvoldoende. Niet alleen omdat het daarbij niet één op één gaat om dezelfde klachten, maar ook omdat uit het rapport van de neuroloog genoegzaam volgt dat die problematiek ten tijde van het ongeval niet meer actueel was. Gelet daarop kan als vaststaand worden aangenomen dat [eiser] de onder r.o. 4.12. opgenomen klachten niet al had voor het ongeval.

Ad 2) De klachten kunnen door het ongeval veroorzaakt worden

4.17.

De rechtbank stelt verder vast dat Arriva niet betwist dat de klachten van [eiser] kunnen zijn veroorzaakt door het ongeval. In randnummer 60 van haar conclusie van antwoord stelt zij immers “De gestelde klachten kunnen op zichzelf door het ongeval veroorzaakt worden”. De geuite klachten zijn daarnaast ook passend bij een whiplash associated disorder, hetgeen ook volgt uit de diagnose van de neuroloog.

Ad 3) Geen alternatieve verklaring voor de klachten

4.18.

Arriva voert aan dat er alternatieve verklaringen bestaan voor de klachten. Zij stelt dat [eiser] in het verleden een liesbreuk en psychische klachten heeft gehad en dat hem een ski-ongeval en een ongeval met een Berner Sennenhond is overkomen. Voorts stelt zij zich op het standpunt dat de eerste botsing een alternatieve oorzaak voor de klachten is. [eiser] betwist dat de door Arriva genoemde omstandigheden alternatieve verklaringen opleveren voor de klachten. De rechtbank overweegt als volgt.

4.18.1.

Ten aanzien van de liesbreuk volgt uit het medisch dossier dat [eiser] in 2012 is geopereerd en er in 2017 een heroperatie heeft plaatsgevonden. Naar het oordeel van de rechtbank valt niet in te zien hoe pijn of klachten in de lies een alternatieve oorzaak zouden kunnen vormen voor de klachten waarmee [eiser] sinds het ongeval kampt (hoofdpijn, nekklachten, etc.). Daar komt bij dat uit de brief van de behandelend chirurg van 26 april 2017 volgt dat [eiser] op dat moment, dus vóór het ongeval, weer was hersteld. De liesbreuk dan wel liesklachten kunnen daarom niet als alternatieve verklaring voor de klachten worden aangemerkt.

Dat geldt ook voor wat betreft de psychische klachten. Uit het medisch dossier volgt dat op 13 december 2016 de behandeling ter zake van de somatoforme stoornis en/of stressklachten werd beëindigd en dat [eiser] zijn stressniveau aanmerkelijk heeft verminderd. Uit de rapportage van de neuroloog volgt dat de neuroloog die klachten in zijn rapport heeft betrokken. Verder wordt in het rapport vermeld dat de psychische problemen destijds al waren opgelost.

4.18.2.

Ook voor wat betreft het ski-ongeval kan naar het oordeel van de rechtbank niet worden aangenomen dat dit een alternatieve verklaring vormt voor de in r.o. 4.12 genoemde klachten. Uit het medisch dossier blijkt dat het ski-ongeval zich heeft voorgedaan in februari 2018, aldus negen maanden na het ongeluk. Arriva stelt dat [eiser] door dat ski-ongeval een hersenschudding heeft opgelopen en dat de symptomen van een hersenschudding en die van een whiplash veel op elkaar lijken. Zoals hiervoor overwogen heeft de eerste neuroloog evenwel al in december 2017, dus vóór het ski-ongeval, de diagnose whiplash gesteld. Verder volgt uit het medisch dossier niet dat de klachten van [eiser] sinds het ski-ongeval in omvang zijn toegenomen of anderszins zijn gewijzigd. Naar het oordeel van de rechtbank bestaat er daarmee onvoldoende aanleiding om te oordelen dat het ski-ongeval een alternatieve verklaring vormt voor de klachten. Datzelfde heeft te gelden voor het voorval met de Berner Sennenhond, nu ook dit voorval heeft plaatsgevonden ná het ongeval en er geen aanwijzingen zijn dat de bestaande klachten van [eiser] daarna zijn toegenomen of gewijzigd.

4.18.3.

Ten slotte heeft Arriva nog aangevoerd dat [eiser] bekend is met 'Dupuytren', een aandoening waarbij er hard bindweefsel in handen en/of vingers ontstaat en hand of vingers krom kunnen gaan staan en minder beweeglijk worden. Arriva wijst erop dat dit verholpen kan worden door een operatie, die mogelijk meerdere keren herhaald moet worden. Zonder nadere toelichting, die door Arriva niet is gegeven, valt echter niet in te zien hoe deze aandoening kan leiden tot klachten gelijk aan de whiplashklachten zoals [eiser] die ervaart.

4.18.4.

Uit het voorgaande volgt dat niet kan worden aangenomen dat er een alternatieve verklaring bestaat voor de klachten.

4.19.

Gelet op het voorgaande is de rechtbank van oordeel dat is komen vast te staan dat er in juridische zin een causaal verband (in de zin van condicio sine qua non) bestaat tussen het ongeval en de door [eiser] ervaren whiplashklachten.

Eigen schuld

4.20.

Arriva heeft zich op het standpunt gesteld dat de schade voor rekening van [eiser] moet blijven, nu de gestelde klachten ook kunnen zijn veroorzaakt door het eerste ongeval, waarbij [eiser] zelf op zijn voorganger is gebotst. Arriva plaatst haar verweer in het licht van de "alternatieve oorzaak voor de klachten", in het kader van de vraag of er sprake is van (juridisch) causaal verband tussen de botsing waarvoor Arriva aansprakelijkheid heeft erkend en de door [eiser] gestelde klachten. Nu de rechtbank hiervoor als uitgangspunt heeft genomen dat de klachten zijn ontstaan als gevolg van één, ondeelbaar ongeval, plaatst de rechtbank dit verweer van Arriva, met toepassing van artikel 25 Rv, in de sleutel van "eigen schuld" (artikel 6:101 BW). De rechtbank zal dan ook beoordelen of, en zo ja in hoeverre, de schade (klachten) van [eiser] mede het gevolg is van omstandigheden die aan hemzelf kunnen worden toegerekend.

4.21.

Vast staat dat ten tijde van het ongeluk het verkeer vóór [eiser] aan het afremmen was. Ook staat vast dat [eiser] - voordat de stadsbus van Arriva tegen zijn aanhanger aan reed - eerst zelf op zijn voorganger is gebotst. Zoals hiervoor onder rechtsoverweging 4.3. is overwogen, dient een bestuurder zich zodanig te gedragen dat hij geen gevaar op de weg veroorzaakt of dat het overige verkeer op de weg wordt gehinderd. Hij moet in staat moet zijn om zijn voertuig tot stilstand te brengen binnen de afstand waarover hij de weg kan overzien en waarover deze vrij is. Uit de in het geding gebrachte camerabeelden blijkt dat [eiser] kort voorafgaand aan het ongeval naar rechts invoegt. Na het invoegen trekt hij vervolgens fors op, om daarna abrupt tot stilstand te komen (de eerste botsing). Op grond van dit feitencomplex is de rechtbank van oordeel dat [eiser] zich zodanig heeft gedragen dat hij niet in staat was om zijn voertuig tijdig tot stilstand te brengen op het moment dat het verkeer vóór hem plotseling afremde of tot stilstand kwam, waardoor hij op zijn voorganger is gebotst. Zonder bijkomende omstandigheden, die niet zijn gesteld of gebleken, is de rechtbank van oordeel dat ook [eiser] daarmee een verkeersfout heeft gemaakt, die heeft bijgedragen aan het ontstaan van het ongeval. Het feit dat [eiser] tegen zijn voorganger is gebotst, levert daarmee een omstandigheid op die aan de schade heeft bijgedragen en die aan [eiser] zelf (en niet aan Arriva) kan worden toegerekend.

4.22.

Dit brengt mee dat de schade moet worden verdeeld in evenredigheid met de mate waarin de aan ieder toe te rekenen omstandigheden tot de schade hebben bijgedragen. De rechtbank is van oordeel dat niet kan worden gezegd dat de schade het gevolg is van omstandigheden die in meer of in mindere mate aan de ene dan wel aan de andere partij zijn toe te rekenen. Beide partijen hebben vergelijkbare verkeersfouten gemaakt die aan het ontstaan van de schade hebben bijgedragen.

De rechtbank is daarom van oordeel dat een schuldverdeling bij helfte, derhalve een eigen schuld van 50% aan de zijde van [eiser] , gerechtvaardigd is. De rechtbank ziet daarbij in ernst de over en weer gemaakte verkeersfouten en de overige omstandigheden van het geval geen aanleiding voor toepassing van een billijkheidscorrectie.

4.23.

Arriva beroept zich daarnaast ook op schending van de schadebeperkingsplicht door [eiser] (eveneens artikel 6:101 BW). Arriva stelt in dat verband onder meer dat [eiser] onvoldoende behandelingen heeft ondergaan. [eiser] stelt dat hij er alles aan heeft gedaan om zijn klachten te beperken en betwist dat sprake is van een schending van de schadebeperkingsplicht. De rechtbank ziet aanleiding om een beslissing op dit punt aan te houden totdat bij eindvonnis zal worden beslist.

De beperkingen

4.24.

Uit het voorgaande volgt dat het causaal verband tussen de subjectieve gezondheidsklachten en het ongeval kan worden aangenomen. Om de als gevolg van die klachten eventueel geleden en te lijden inkomensschade te beoordelen, moet vervolgens worden beoordeeld of de gezondheidsklachten ook tot beperkingen leiden. Daarna moet beoordeeld worden of die beperkingen leiden tot een ongeschiktheid tot het verrichten van betaalde arbeid in de mate waarin die door [eiser] wordt gesteld. Arriva stelt dat informatie over de beperkingen en mate van arbeidsongeschiktheid ontbreekt.

4.25.

De rechtbank volgt Arriva. Naar het oordeel van de rechtbank staat op dit moment nog niet vast (1.) of en zo ja in welke mate [eiser] door de ongevalsgerelateerde klachten wordt beperkt, (2.) of en zo ja in welke mate hij door die beperkingen arbeidsongeschikt is en (3.) in hoeverre hij nog inkomsten kan genereren met die beperkingen. Op [eiser] rust de bewijslast op dit punt. Dit bewijs kan worden geleverd in de vorm van een onderzoek door een verzekeringsgeneeskundige. De rechtbank volgt [eiser] niet in zijn stelling dat een dergelijk onderzoek niet noodzakelijk is omdat [eiser] een eigen onderneming heeft en het inkomensverlies uit het rapport van Aeternus kan worden afgeleid. In het rapport van Aeternus wordt niet ingegaan op de concrete beperkingen van [eiser] . Aan dat rapport heeft ook geen verzekeringsgeneeskundige/arbeidsdeskundige analyse ten grondslag gelegen. De enkele, niet met een deskundigenrapport onderbouwde, stelling van [eiser] zelf dat hij niet meer dan 50% kan werken en dat het niet mogelijk is dat hij inkomen genereert anders dan met zijn eigen onderneming, levert geen deugdelijke onderbouwing op van het gestelde verlies van verdienvermogen.

De rechtbank acht dan ook een verzekeringsgeneeskundig onderzoek noodzakelijk om de beperkingen van [eiser] als gevolg van het ongeval vast te kunnen stellen.

De te benoemen onafhankelijke verzekeringsgeneeskundige dient aan de hand van eigen onderzoek en de deskundigenrapporten van de neuroloog en neuropsycholoog rapport uit te brengen over de bij [eiser] bestaande beperkingen en het rapport vergezeld te doen gaan van een beperkingenprofiel.

4.26.

Indien partijen na ontvangst van het rapport van de verzekeringsgeneeskundige voortzetting van de procedure wensen, kan vervolgens een arbeidsdeskundige aan de hand van het door de verzekeringsgeneeskundige op te stellen beperkingenprofiel onderzoek doen naar en rapport uitbrengen over het feitelijk restverdienvermogen van [eiser] , zowel met betrekking tot het verrichten van werkzaamheden binnen de eigen onderneming van [eiser] , als daarbuiten. De arbeidsdeskundige kan tevens rapporteren ten aanzien van de omvang van de behoefte aan huishoudelijke hulp en het gestelde verlies van zelfwerkzaamheid. Ten slotte kan eventueel een rekenkundige worden ingeschakeld om aan de hand van de rapportages van de verzekeringsgeneeskundige en de arbeidsdeskundige te komen tot een begroting van de verschenen en toekomstige schade wegens verlies van arbeidsverdienvermogen.

4.27.

De rechtbank zal partijen in de gelegenheid stellen zich uit te laten over de persoon van de te benoemen verzekeringsgeneeskundige en de aan de deskundige voor te leggen vragen.

4.28.

De rechtbank is voornemens de volgende vragen te stellen:

  1. Wilt u aan de hand van alle relevante zaaksgebonden gegevens, waaronder met name het dagverhaal van betrokkene en de beschikbare expertiserapporten van de neuroloog (dr. W.I.M. Verhagen d.d. 23 december 2020) en neuropsycholoog (drs. E. van der Scheer d.d. 28 september 2021) de beperkingen van betrokkene in kaart brengen? Wilt u daarbij gebruikmaken van de u bekende meest recente functionele mogelijkhedenlijst, dit mede ten behoeve van eventueel arbeidsdeskundig onderzoek?

  2. Wilt u bij uw onderzoek in acht nemen het gegeven dat niet enkel relevant zijn beperkingen vanwege medische objectiveerbare klachten, maar ook beperkingen ten gevolge van naar hun aard subjectieve klachten, die in deze procedure zijn vastgesteld?

  3. Wilt u bij uw onderzoek voor ogen houden dat het bij het duiden van de beperkingen aankomt op het in kaart brengen van de “vermindering in activiteit” van betrokkene in de (feitelijke) situatie met ongeval ten opzichte van die van de (feitelijke) situatie voor en (hypothetische) situatie zonder ongeval?

Toelichting: de concrete context van de specifieke persoon van de betrokkene is beslissend: in civielrechtelijke letselschadezaken moet ter bepaling van de beperkingen het functioneren van de concrete betrokkene in de situatie met ongeval niet worden afgezet tegen ‘een normaalwaarde’, maar tegen het functioneren van de concrete betrokkene in de situatie voor en zonder ongeval.

4. Wilt u er bij uw onderzoek rekening mee houden dat een eenmalig onderzoek binnen een “spreekkamersituatie” en veelal van korte duur maar “een momentopname” is die niet altijd een zuiver beeld zal schetsen van de dagelijkse (pijn)situatie van de betrokkene in het functioneren thuis, op het werk, inzake hobby’s, etc.? Wilt u daarom betrokkene zo nodig (laten) onderwerpen aan een duurbelastend onderzoek, teneinde een zo goed mogelijk zicht op de gezondheidsproblematiek te krijgen?

5. Heeft u nog overige opmerkingen die voor de beoordeling van de zaak van belang kunnen zijn?

4.29.

Arriva heeft in dit geval aansprakelijkheid erkend. De rechtbank heeft in dit vonnis geoordeeld dat een schuldverdeling bij helfte in dit geval gerechtvaardigd is. De rechtbank ziet in die omstandigheden aanleiding om te bepalen dat het voorschot op de kosten van de deskundige in dit geval bij helfte ten laste van elk van de partijen worden gebracht.

4.30.

De rechtbank gaat ervan uit dat partijen in onderling overleg overeenstemming bereiken over de persoon die als deskundige gaat optreden. Voor zover partijen daarover geen overeenstemming kunnen bereiken en om die reden iedere partij een deskundige voorstelt, moeten partijen gemotiveerd aangeven waarom zij de voorkeur geven aan de door henzelf voorgestelde deskundige en waarom de door de wederpartij voorgestelde deskundige niet voor benoeming in aanmerking mag komen. Daarbij valt te denken aan zwaarwegende redenen als gebrek aan deskundigheid of gerechtvaardigde twijfels met betrekking tot de onpartijdigheid van de deskundige. Die zwaarwegende redenen moeten worden onderbouwd. De rechtbank zal dan, na weging van de onderbouwing vóór en tegen de benoeming van een potentiële deskundige, een door één van de partijen aangedragen deskundige of een zelf aangezochte deskundige benoemen, nadat partijen zich hebben kunnen uitlaten over de hoogte van het door de deskundige begrote voorschot.

4.31.

De rechtbank zal de zaak naar de rol verwijzen, zodat partijen zich hierover bij akte kunnen uitlaten. Partijen moeten de concept-akte uiterlijk een week vóór de roldatum naar elkaar toesturen, zodat zij in hun definitieve akte op de akte van de wederpartij kunnen reageren.

4.32.

Iedere verdere beslissing wordt aangehouden. ECLI:NL:RBLIM:2023:3715