Overslaan en naar de inhoud gaan

RBLIM 250124 KG; late melding whiplashklachten, causaal verband komt onvoldoende vast te staan voor toewijzing voorschot van € 81.594,00

RBLIM 250124 KG; late melding whiplashklachten, causaal verband komt onvoldoende vast te staan voor toewijzing voorschot van € 81.594,00

2De feiten

2.1.

Op 18 februari 2019 is [eiser] betrokken geraakt bij een verkeersongeval op de snelweg A76, waardoor hij letsel heeft opgelopen. Er was sprake van een aanrijding tussen een vrachtwagen en de auto van de partner van [eiser] , mevrouw [naam] (hierna: “ [naam] ”). Ten tijde van het ongeval was [naam] de bestuurder van de auto en was [eiser] , zittend op de bijrijderstoel, medepassagier. De aanrijding ontstond nadat [naam] de vrachtwagen had ingehaald en haar auto plotseling hard afremde.

2.2.

ASR heeft als aansprakelijkheidsverzekeraar van de auto en [naam] , de aansprakelijkheid voor het ontstaan van het ongeval erkend.

2.3.

Aan de zijde van [eiser] heeft medisch adviseur [naam medisch adviseur 1] , arts bij Triage medisch adviesbureau, op 21 augustus 2023 een medisch advies uitgebracht (productie 6 van de zijde van [eiser] ) waarin, onder meer, het volgende wordt vermeld:

“(…)

Beschouwing/advies.

(…)

Uit de beschikbare informatie kunnen we opmaken dat cliënt na het ongeval in eerste instantie langere tijd onder behandeling is geweest bij natuurarts [naam natuurarts] en fysiotherapeut [naam fysiotherapeut] . Beiden geven aan dat de door cliënt gerapporteerde klachten geduid kunnen worden als whiplashklachten: klachten na een doorgemaakt acceleratie-deceleratie of hyperflexie-extensietrauma van de nek, zoals later ook door neuroloog [naam neuroloog] benoemd. Gezien de forse schade aan de achterzijde van de auto van de cliënt, zal de aanrijding vrijwel zeker een dergelijk traumamechanisme tot gevolg hebben gehad en kunnen de genoemde klachten dan ook vanuit het ongeval verklaard worden. Daarbij maakt het gegeven dat cliënt in de jaren voorafgaand aan het ongeval het spreekuur van de huisarts niet heeft bezocht in verband met overeenkomende klachten (een pijnlijke pols en knie acht ik in deze zaak volstrekt irrelevant), een causaal verband met het ongeval zeer aannemelijk.

(…)

De behandelingen/begeleidingen door natuurarts en fysiotherapeut hadden helaas weinig resultaat zodat client uiteindelijk voor nader onderzoek bij de neuroloog terechtkwam.

(…)

Aangezien deze neuroloog op zijn vakgebied geen verklarende afwijkingen kon vaststellen en de toen pas gemaakte röntgenfoto’s van de nek ook geen evidente traumatische afwijkingen lieten zien, adviseerde deze een revalidatietraject. Volgens de brief van de neuroloog blijkt uit het radiologieverslag dat er op de röntgenfoto’s van de cervicale wervelkolom weliswaar geen fracturen, hernia’s of verschoven wervels te zien waren, maar wel een verkalking in de zogenaamde nekband ter hoogte van de zesde nekwervel (‘Calcificatie ligamentum nuchae dorsaal van C6’).

Uit literatuur blijkt dat een dergelijke verkalking o.a. kan ontstaan na een doorgemaakt traumatisch letsel: The Journal of Rheumatology January 2016, 43 (1) 177-178; Calcification usually develops in the elderly and typically occurs following traumatic injury or as a result of inflammatory disease.

(…)

De brieven van de fysiotherapeut en natuurarts zijn niet toereikend om goed inzicht te krijgen in het klachtenbeloop vanaf het ongeval tot aan het consult bij de neuroloog tweeënhalf jaar later, of eventuele onderhoudende factoren zijn onderzocht en bovenal of er al die tijd wel sprake is geweest van een adequate behandeling.”

2.4.

Een medisch adviseur aan de zijde van ASR, [naam verzekeringsarts] , verzekeringsarts RGA, heeft op 21 november 2023 ook een medisch advies geschreven (productie 34 van de zijde van [eiser] ) waarin, onder andere, het volgende wordt vermeld:

“(…)

Feitelijke samenvatting nieuwe (medische) informatie

(…)

Op 29-11-2021 is meneer gezien op de polikliniek neurologie na een fors ongeluk met sindsdien last van hoofd- en nekpijn. Hij loopt inmiddels in het alternatieve circuit. Er zijn ook problemen met werk. Hij werd verwezen naar de revalidatiearts.

Op beeldvormend onderzoek van nekwervelkolom geen traumatische afwijkingen.

(…)

Interpretatie beschikbare informatie, overwegingen en advies

(…)

Informatie inzake de precieze ongevalsimpact en daaruit resulterende geweldsinwerking alsmede medische gegevens uit de direct posttraumatische periode, ten aanzien van aard en ernst van de klachten en per wanneer deze zijn ontstaan, zijn in ons dossier niet beschikbaar. Hierdoor is een op (medische) feiten gebaseerde beoordeling van causaliteit tussen geclaimd ongevalsletsel en het ons regarderende ongeval niet mogelijk. Aanwijzing dat sprake is geweest van een onderliggend schadesubstraat heb ik op basis van de beschikbare informatie niet. Het uitgangspunt is derhalve tijdelijke klachten en beperkingen zonder aanleiding voor een toekenning van een percentage blijvend functieverlies. Echter ik constateer dat het beloop bij meneer afwijkt. Dit kan ik niet verklaren uit het onderhavig ongeval en bovendien bestaat op basis van de actueel beschikbare informatie geen duidelijke aanleiding aanhoudende klachten te relateren aan het onderhavig ongeval. Dit op basis van:

1. Het ontbreken van een onderliggend schadesubstraat. Bij het ontbreken van medische pathologie zijn aanhoudende klachten puur op medische gronden niet te verklaren.

(…)

2. Het uitblijven van een gerichte medische hulpvraag

3. Een consult bij de neuroloog vindt eerst plaats in november 2021, bijna 3 jaar na ongevalsdatum.

4. De intake bij de revalidatiearts werd in de periode 29-11-2021 t/m 16-03-2023 door meneer 5x geannuleerd dan wel zonder reden niet nagekomen

(…)

Bij het ervaren van ernstige klachten welke het functioneren in werk en gezin onmogelijk maakt, is reëel te verwachten dat gebruik gemaakt wordt van alle mogelijkheden tot verbetering en herstel. Op basis van de informatie wordt de indruk gewekt dat er geen wezenlijke noodzaak tot herstel ervaren werd.

Los van de causaliteit valt op dat de huisarts, naast de notatie op ongevalsdatum, aangeeft niet over overige voor ons relevante gegevens te beschikken waaruit ik afleid dat naar aanleiding van het onderhavig ongeval geen contact met de huisarts is opgenomen. Echter vond verwijzing naar de neuroloog plaats, maar mij is dan niet duidelijk door wie als niet door de huisarts.

Gezien de onduidelijkheid in het dossier is het van belang alle beschikbare medische informatie op te vragen vanaf in ieder geval datum ongeval t/m heden.

Er zijn aanwijzingen dat andere factoren dan het ongeval een rol spelen. Dit leid ik af uit het gegeven dat de klachten qua ernst wisselend ervaren worden en hierbij factoren als drukke omgeving en de kinderen (sinds februari 2020 is meneer vader van en tweeling) een rol spelen.

(…)”

2.5.

Op 30 november 2023 heeft ASR aan [eiser] onder algemene titel een voorschot van € 5.000,- verstrekt.

2.6.

De in rov. 2.3. genoemde medisch adviseur aan de zijde van [eiser] heeft vervolgens op 8 december 2023 gereageerd op het medisch advies genoemd in rov. 2.4. (productie 35 van de zijde van [eiser] ). In deze reactie wordt onder meer het volgende vermeld:

“(…)

Beschouwing/advies.

(…)

3. Dit is waar, maar bij cliënt is sprake van een postwhiplashsyndroom, een pijnsyndroom waarbij het ontbreken van een objectief anatomisch substraat cruciaal is voor de diagnose chronische pijn. Er hoeft dan ook niet getwijfeld te worden aan de realiteit van de ervaren klachten en beperkingen. We mogen de diagnose postwhiplashsyndroom aannemen op basis van het ongevalsmechanisme (aanrijding van achteren) dat een hyperextensie-flexie trauma van de nek (whiplashtrauma) zeer aannemelijk maakt, en het klachtencomplex dat in aansluiting daarop ontstond. Dat cliënt met zijn hoofd een flinke slingerbeweging gemaakt heeft, is met de vastgestelde verkalking van de nekband (ligamentum nuchae) extra aannemelijk, welhaast aangetoond. Het is immers bekend dat deze afwijking veelal optreedt na een overrekking van de nek.

(…)

9. Prikkelovergevoeligheid, verminderde energie, slecht slapen, (hoofd/nek)pijn, vermoeidheid etc. zijn klachten welke deel uit kunnen maken van een postwhiplash syndroom, elkaar onderling kunnen beïnvloeden en mede daardoor geen constante factor zijn. Vandaar het wisselend beloop met goede en minder goede dagen. Als voorbeeld zal een toename van drukte gepaard kunnen gaan met toename van de ervaren klachten, bij minder drukte zullen die weer afnemen. Met ‘Aanwijzingen dat andere factoren een rol spelen’ lijkt mijn collega te suggereren dat er andere factoren dan het ongeval als oorzaak van de klachten kunnen bestaan maar dat blijkt nergens uit. De klachten waren bij cliënt eerder aanwezig dan de door mijn collega opgevoerde factor van de jonge kinderen. Wel kan gesteld worden dat omgevingsfactoren van invloed zijn op de intensiteit waarin cliënt klachten ervaart en dat deze wellicht hebben bijgedragen aan het aanhouden daarvan.

10. Zie mijn opmerkingen bij pt. 6. Cliënt is kort na het ongeval onder medische behandeling gekomen en dat tot op heden consistent gebleven. Er is dus pertinent geen sprake van een hiaat van bijna drie jaar in medische zorg. Hoewel mij niet precies bekend, zullen er plausibele redenen zijn geweest waarom cliënt pas in een vrij laat stadium bij neuroloog en revalidatiearts terechtkwam, zoals vertrouwen hebben in de lopende behandelingen en wellicht ook de maatregelen in verband met de coronapandemie die zich vanaf begin 2020 voordeed. Hoewel wij nog in afwachting zijn van aanvullende informatie van de revalidatiearts, lijkt het mij overigens niet dat het beloop bij cliënt anders zou zijn geweest indien hij eerder naar die medische specialisten zou zijn verwezen.

(…)

Concluderend heeft cliënt bij het onderhavige ongeval in februari 2019, met name, een whiplashtrauma van de nek opgelopen waarna zich bij hem een postwhiplashsyndroom heeft ontwikkeld. Er was immers sprake van een adequaat trauma, cliënt kreeg in aansluiting daarop klachten die passen bij de gevolgen daarvan en niet aanwezig waren voor het ongeval, en een alternatieve oorzaak voor de klachten lijkt mij niet aanwezig te zijn. Dat er sprake is van een substraatloos klachtenbeeld staat het aannemen van een (juridische) causaliteit niet in de weg.

Gezien de inmiddels verstreken tijd sinds het ongeval en de adequate onderzoeken en behandelingen die hebben plaatsgevonden, zal er inmiddels van een medische eindsituatie sprake zijn.

(…)”

2.7.

Een andere medisch adviseur aan de zijde van ASR, [naam medisch adviseur 2] , heeft op 15 december 2023 ook een medisch advies geschreven (productie 10 van de zijde van ASR), waarin, onder meer, het volgende wordt vermeld:

“(…)

Interpretatie beschikbare informatie, overwegingen en advies

2. Voornoemde onverwachte en overmatige slingerbeweging van de halswervelkolom gaat in beginsel gepaard met acuut optredende pijnklachten. net als een verzwikking van een enkel. En daarvan maakte betrokkene tegenover de neuroloog [naam neuroloog] ook melding: “Ter plekke nagekeken door ambu en brandweerpersoneel en nadien naar huis gegaan. Had meteen nekpijn- en rugpijnklachten ...“. De notitie van de huisarts naar aanleiding van telefonisch contact met de ambulancebroeder, maakt daar echter opvallend genoeg geen melding van, alleen van een hoofdwond: “Betrokken geweest bij auto-ongeluk, geen BWZV, zelfstandig uit de auto gekomen, ABCDE gb, top-teen gb, is alleen met voorhoofd tegen de zonneklep gekomen (...J We zien het aan, zn op su”.

3. Dat klemt te meer omdat het zicht op het beloop in de eerste fase nadien tot eind november 2021. als betrokkene door [naam neuroloog] gezien wordt, zeer summier is. Natuurarts [naam natuurarts] en fysiotherapeut [naam fysiotherapeut] refereren weliswaar aan behandeling vanaf 11 maart 2019 respectievelijk korte tijd na 18 februari 2019, vanwege klachten die bij een WAD kunnen passen. Zij deden die mededelingen echter meerdere jaren later. Ik kan er derhalve vooralsnog geen doorslaggevende betekenis aan verbinden. Uit ervaring en onderzoek is immers bekend dat latere retrospectieve mededelingen onderhavig (kunnen) zijn aan nadelige bijwerkingen van het geheugen en aan bias, bijvoorbeeld confirmation bias.

(…)

6. In afwachting van bedoelde informatie zij alvast het volgende opgemerkt (in willekeurige volgorde):

Dat de verkalking van het ligamentum nuchae een overmatige slingerbeweging van de halswervelkolom ‘bewijst’ zoals de medisch adviseur van wederpartij de facto stelt, kan ik niet zonder meer onderschrijven. De foto waarop e.e.a. werd gezien dateert althans van meer dan tweeënhalfjaar na de onderhavige aanrijding (hetgeen veel ruimte laat voor een ontstaan door een al dan niet als zodanig (h)erkende alternatieve oorzaak/aanleiding tussendoor) en de afwijking kan ook in de voorgeschiedenis al zijn ontstaan.

(…)

Het uitblijven van herstel zou bij het ontbreken van een verklarend onderliggend substraat, kunnen wijzen op een invloed van andere factoren, bijvoorbeeld relevante pre-existentie of niet-organische factoren van bijvoorbeeld psychogene of gedragsmatige aard. Daarmee zou van een enkelvoudig en exclusief aan de aanrijding toe te schrijven beeld geen sprake zijn.

(…)”

3Het geschil

3.1.

[eiser] vordert – na vermindering van de eis ter zitting – dat de voorzieningenrechter bij vonnis, uitvoerbaar bij voorraad:

I. ASR zal veroordelen om binnen twee dagen na betekening van het in dezen te wijzen vonnis aan [eiser] te voldoen een aanvullend voorschot ten bedrage van € 81.594,-, althans een bedrag door de voorzieningenrechter in goede justitie te bepalen,

II. ASR zal veroordelen om binnen twee dagen na betekening van het in deze te wijzen vonnis aan [eiser] te voldoen de kosten van de procedure, de nakosten daarbij inbegrepen.

3.2.

[eiser] legt aan zijn vordering – samengevat en naar de voorzieningenrechter begrijpt – het volgende ten grondslag. Naar aanleiding van het verkeersongeval op 18 februari 2019 (hierna: “het verkeersongeval”) heeft [eiser] een ernstige whiplash opgelopen. Tot op heden ondervindt hij daarvan ernstige klachten en beperkingen, waardoor hij niet meer kan functioneren zoals hij dat vóór het ongeval kon. Hierdoor heeft hij schade geleden en lijdt hij nog steeds schade. De schade bestaat onder meer uit het verlies van arbeidsvermogen, medische kosten en andere (oplopende) schulden. Nu ASR aansprakelijkheid voor het ongeval heeft erkend, is zij ook aansprakelijk voor de geleden en nog te lijden schade. Wegens de financiële problemen is een aanvullend voorschot op dit moment dringend nodig, maar ASR weigert dit voorschot uit te keren, aldus [eiser] .

3.3.

ASR voert verweer.

3.4.

Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan.

4De beoordeling
Spoedeisend belang

4.1.

[eiser] stelt dat zijn vordering spoedeisend is, gelet op de schuldenproblematiek en de door schuldeisers aangekondigde rechtsmaatregelen, waaronder executie van het woonhuis. Het spoedeisend belang is niet door ASR weersproken. De voorzieningenrechter is van oordeel dat [eiser] voldoende aannemelijk heeft gemaakt dat zijn vordering spoedeisend is.
Toetsingskader
4.2. De gevorderde voorziening strekt tot betaling van een geldsom. Met betrekking tot een dergelijke voorziening in kort geding, is terughoudendheid op zijn plaats. De rechter zal daarbij niet alleen hebben te onderzoeken of het bestaan van een vordering van de eiser op de gedaagde voldoende aannemelijk is, maar ook of daarnaast sprake is van feiten en omstandigheden die meebrengen dat uit hoofde van onverwijlde spoed een onmiddellijke voorziening is vereist, terwijl de rechter in de afweging van de belangen van partijen mede zal hebben te betrekken de vraag naar - kort gezegd - het risico van onmogelijkheid van terugbetaling, welk risico kan bijdragen tot weigering van de voorziening.

4.3.

Tussen partijen is in de kern in geschil of de door [eiser] gestelde klachten en daaruit voortvloeiende beperkingen in causaal verband staan met het verkeersongeval. Indien dat causaal verband niet in voldoende mate vast komt te staan, is de vordering onvoldoende aannemelijk om in kort geding te kunnen worden toegewezen. Voor een succesvolle vordering uit hoofde van een onrechtmatige daad is het bestaan van een causaal verband tussen het onrechtmatig handelen en de gestelde schade immers een vereiste.

4.4.

[eiser] stelt dat hij naar aanleiding van het ongeval ernstige klachten ondervindt, waardoor hij beperkt wordt in zijn dagelijks leven. Dat de klachten en beperkingen bestaan en het gevolg zijn van het ongeval is volgens hem evident. Hiertoe stelt hij onder andere dat hij kort na het ongeval onder behandeling is gekomen bij natuurarts [naam natuurarts] van Natuurkundig Centrum Limburg en fysiotherapeut [naam fysiotherapeut] . Zowel door de natuurarts als door de fysiotherapeut werd hij zeer frequent en voor langere tijd behandeld na het ongeval, aldus [eiser] . [eiser] stelt dat hij niet zonder reden dergelijke behandelingen zou ondergaan als er niets aan de hand zou zijn. Daarnaast hebben de natuurarts en de fysiotherapeut volgens [eiser] beiden verklaard dat de klachten geduid kunnen worden als whiplashklachten (zie rov. 2.3.). Dat [eiser] niet in een vroeg stadium na het verkeersongeval een neuroloog of revalidatiearts heeft bezocht, was volgens hem het gevolg van de coronapandemie en de daarmee samenhangende coronamaatregelen. [eiser] stelt ook dat hij er toen nog vertrouwen in had dat de klachten zouden weggaan.

4.5.

ASR betwist de vordering van [eiser] en voert aan dat, op basis van de informatie die zij momenteel voorhanden heeft, een causaal verband tussen het verkeersongeval en de gestelde klachten en beperkingen niet aannemelijk is en al zeker niet vaststaat. Schade als gevolg van het ongeval kan volgens ASR momenteel niet worden aangenomen, reden waarom een aanvullend voorschot niet wordt uitgekeerd door haar. ASR benadrukt dat over de periode kort na het ongeval weinig bekend is. [eiser] overhandigt volgens ASR niet alle gevraagde (medische) gegevens, waardoor geen volledig beeld van de (medische) situatie gevormd kan worden. ASR voert aan dat volgens haar medisch adviseurs het herstelgedrag van [eiser] in de voornoemde periode – gelet op de aard en ernst van de gestelde klachten –niet adequaat is (zie rov. 2.4. en 2.7.). Op dit moment sluit ASR niet uit dat andere factoren dan het verkeersongeval een rol hebben gespeeld (rov. 2.4).

4.6.

Tussen partijen bestaat discussie over de uitleg van het in de rechtspraak ontwikkelde criterium in whiplashzaken inzake de plausibiliteit van subjectieve klachten en het causaal verband. Volgens [eiser] houdt de rechtspraak op dat gebied in dat gezondheidsklachten het gevolg zijn van het ongeval als een consistent, consequent en samenhangend patroon van klachten aanwezig is en bovendien komt vast te staan dat deze gezondheidsklachten voor de aanrijding niet bestonden, terwijl die klachten op zichzelf door de aanrijding veroorzaakt kunnen worden, terwijl een alternatieve verklaring ontbreekt (zie Gerechtshof ’s-Hertogenbosch 30 mei 2023, ECLI:NL:GHSHE:2023:1751). [eiser] stelt dat hij voldoet aan deze criteria en daarmee is volgens hem het causaal verband aangetoond. Hij leest hierin, onder verwijzing naar een conclusie van A-G Hartlief, een weerlegbaar vermoeden (zie ECLI:NL:PHR:2022:883). ASR daarentegen betwist dat er sprake zou zijn van een “lichtere bewijsregel” in letselzaken bij niet-objectiveerbaar letsel, onder verwijzing naar de conclusies van A-G Wuisman en A-G Spier (respectievelijk ECLI:NL:PHR:2017:647 en ECLI:NL:PHR:2014:2280). Volgens ASR draagt [eiser] de “normale bewijslast” van het causaal verband op grond van artikel 150 Rv en moet [eiser] daarnaast ook objectief bewijs leveren van zijn subjectieve klachten.

4.7.

De voorzieningenrechter sluit aan bij de uitleg van het criterium in whiplashzaken inzake de plausibiliteit van subjectieve klachten en het causaal verband, zoals door ASR bepleit. Daaruit volgt dat er geen “lichtere bewijsregel” geldt voor het aannemen van causaal verband in dit soort zaken. Los daarvan stelt de voorzieningenrechter voorop dat, ook indien de uitleg van voornoemd criterium door [eiser] wel zou worden gevolgd, ook dan het causaal verband onvoldoende aannemelijk is. De voorzieningenrechter overweegt hiertoe onder andere als volgt.

4.8.

In de eerste plaats is relevant dat de medisch adviseurs van [eiser] en ASR lijnrecht tegenover elkaar staan. Hiervoor is geciteerd uit de medische adviezen. Daaruit blijkt dat de medisch adviseur van [eiser] meent dat het causaal verband zeer aannemelijk is, terwijl de medisch adviseur van ASR meent dat er geen duidelijke aanleiding is om aanhoudende klachten aan het verkeersongeval te relateren.

4.9.

In de tweede plaats is relevant dat op dit moment onvoldoende vaststaat dat [eiser] daadwerkelijk direct of kort na het ongeval melding heeft gemaakt van schouder-/hals- en nekklachten. Ter zitting heeft [eiser] aangegeven dat hij de klachten kort na het verkeersongeval niet alleen meermaals telefonisch bij ASR heeft gemeld, maar ook via het schadeaangifteformulier (productie 2 van de zijde van ASR). ASR betwist dit en voert aan dat [eiser] vlak na het verkeersongeval enkel een hoofdwond als letsel bij haar heeft gemeld. De whiplashklachten zijn pas geruime tijd na het verkeersongeval, namelijk op 7 februari 2022, voor het eerst aan ASR medegedeeld, aldus ASR. Dat [eiser] vlak na het verkeersongeval whiplashklachten zou hebben gemeld, volgt volgens ASR ook niet uit haar interne telefoonnotities, die overigens niet in het geding zijn gebracht. Hierover bestaat tussen partijen aldus discussie, welke discussie zich vanwege nadere bewijslevering die voor de beslechting daarvan wellicht nodig is, niet leent voor een kort gedingprocedure. Ook over de interpretatie van de inhoud van het voornoemde schadeaangifteformulier twisten partijen. [eiser] stelt dat uit het formulier blijkt dat hij letsel heeft opgelopen, bestaande uit schouder/hals- en nekklachten én een hoofdwond. Ter zitting heeft [eiser] verklaard dat, vanwege de – volgens hem – beperkte ruimte op het formulier, hij de schouder/hals- en nekklachten achter de naam van [naam] heeft genoteerd, maar dat dit letsel betrekking had op hemzelf. ASR stelt dat deze uitleg van het formulier niet zo te begrijpen valt. Het formulier is volgens ASR duidelijk ingevuld en daaruit volgt volgens haar dat [eiser] heeft genoteerd dat hij alleen een hoofdwond had opgelopen en dat [naam] last had van schouder/hals- en nekklachten. Een e-mail van [eiser] aan ASR van 8 maart 2019 ondersteunt volgens ASR dit standpunt omdat daaruit volgens haar blijkt dat [eiser] enkel een hoofdwond meldt (productie 5 van de zijde van ASR).

4.10.

Uit het dossier volgt daarnaast dat [eiser] op 29 november 2021, ruim tweeënhalf jaar na het verkeersongeval, door een neuroloog is onderzocht, die toen voor het eerst röntgenfoto’s heeft genomen. Niet is gesteld of gebleken dat [eiser] in de periode kort na het ongeval is onderzocht door een neuroloog, dan wel een andere arts (niet zijnde een natuurarts of fysiotherapeut) die een diagnose kon stellen. Mede om die reden kan, binnen het bestek van dit kort geding, onvoldoende worden aangenomen dat vanaf het moment van het ongeval een consistent, consequent en samenhangend patroon van klachten aanwezig is geweest.

4.11.

Een ander probleem voor [eiser] , nu hij het vereiste causale verband in voldoende mate aannemelijk zal moeten maken, is dat het medisch dossier op dit moment onvolledig lijkt te zijn of nog niet in het geheel met alle partijen is gedeeld. In het oog springt dat de medisch adviseurs eigenlijk allemaal in meer of minder mate om aanvullende medische informatie verzoeken. Die incomplete medische informatie wreekt zich bijvoorbeeld in het kader van de door de neuroloog vastgestelde verkalking. Naast de subjectieve klachten die [eiser] ervaart, stelt hij dat deze verkalking objectief bewijs vormt voor de overmatige slingerbeweging, die volgens [eiser] is ontstaan bij het verkeersongeval (zie rov. 2.3.). ASR betwist dit en voert aan dat volgens haar medisch adviseur de verkalking ook een alternatieve oorzaak kan hebben, anders dan een overmatige slingerbeweging, al dan niet door het verkeersongeval ontstaan (zie rov. 2.7). Binnen het bestek van dit kort geding is de juistheid van de stelling van [eiser] op dit punt, mede gelet op de gemotiveerde betwisting van ASR, niet vast te stellen. Ook op dit punt zal derhalve nadere bewijslevering nodig zijn, hetgeen zich niet leent voor een kort gedingprocedure.

4.12.

De voorzieningenrechter komt – gelet op het voorgaande – tot de slotsom dat het antwoord op de vraag waardoor de klachten bij [eiser] zijn ontstaan op dit moment onvoldoende vaststaat. Dat betekent dat het gevorderde voorschot op de materiële schadeposten moet worden afgewezen.

4.13.

[eiser] maakt ook aanspraak op een voorschot op immateriële schadevergoeding en stelt daarbij dat ASR onrechtmatig heeft gehandeld jegens hem, dan wel dat ASR heeft nagelaten te handelen. [eiser] betoogt dat sprake zou zijn van secundaire victimisatie. ASR betwist dit. Naar het oordeel van de voorzieningenrechter heeft [eiser] onvoldoende concreet uiteengezet welk handelen en nalaten van ASR (randnummer 30 van de dagvaarding) onrechtmatig jegens [eiser] zou zijn. Dat geldt te meer nu binnen het bestek van dit kort het causaal verband tussen het verkeersongeval en de gestelde whiplashklachten bij [eiser] onvoldoende is vast komen te staan.

Proceskosten

4.14.

[eiser] zal als de in het ongelijk gestelde partij in de proceskosten van ASR worden veroordeeld. Tot aan dit vonnis worden de proceskosten aan de zijde van ASR begroot op:

- griffierecht

2.889,00

 

- salaris advocaat

1.079,00

 

Totaal

3.968,00

 

ECLI:NL:RBLIM:2024:346