Overslaan en naar de inhoud gaan

RBROT 310124 pijn aan onderrug geen gevolg ongeval; pijn nek, schouder en hoofd wél; realiteitsgehalte klachten is onbestreden

RBROT 310124 pijn aan onderrug geen gevolg ongeval; pijn nek, schouder en hoofd wél; realiteitsgehalte klachten is onbestreden
- symptoomvrije periode na ongeval gedurende 2 dagen staat niet in de weg aan causaal verband pijn nek, schouder en hoofd;
- verzocht 29,9 uur x € 295,00 + 21%, toegewezen 23,6 x € 280,00 + 21% =  € 7.995,68

 

1Waar de zaak over gaat

1.1.

Deze zaak wordt gevoerd in verband met de buitengerechtelijke onderhandelingen tussen partijen over de letselschade die [verzoeker01] lijdt door een verkeersongeval dat plaatsvond op 7 oktober 2019. De bestuurder van een op basis van de Wet aansprakelijkheidsverzekeringen motorrijtuigen (verder: de WAM) bij Ethias verzekerde auto is aansprakelijk voor het ontstaan en de gevolgen van dat ongeval. De buitengerechtelijke onderhandelingen tussen partijen over de afwikkeling van de letselschade van [verzoeker01] stagneert omdat partijen van mening verschillen over de vraag of de klachten die [verzoeker01] nog ervaart het gevolg zijn van het ongeval. Het gaat daarbij om, kort gezegd, pijn aan de nek en schouder, hoofdpijn en pijn aan de onderrug.

1.2.

[verzoeker01] verzoekt daarom, kort gezegd, dat de rechtbank zal bepalen (1) dat het realiteitsgehalte van zijn klachten is bewezen en (2) dat zijn klachten het gevolg van het ongeval zijn. Ethias betoogt dat het eerste verzoek niet relevant is en dat het tweede verzoek ten onrechte is.

1.3.

De rechtbank oordeelt dat het eerste verzoek niet relevant is, dat de pijn aan de onderrug geen gevolg van het ongeval is maar de overige klachten van [verzoeker01] wel. Daarom verklaart de rechtbank [verzoeker01] niet-ontvankelijk in zijn eerste verzoek en wijst zij zijn tweede verzoek toe voor zover het gaat om de pijn aan de nek en schouder en hoofdpijn.

1.4.

Hierna wordt de procedure en de inhoud van het geschil nader omschreven en het oordeel van de rechtbank toegelicht.

 

2De procedure

2.1.

Het verloop van de procedure blijkt uit:

  • -

    het verzoekschrift met 14 producties,

  • -

    het verweerschrift,

  • -

    het aanvullend kosten-/urenoverzicht van [verzoeker01] , toegezonden bij brief van 23 november 2023,

  • -

    de mondelinge behandeling op 6 december 2023.

3De feiten

3.1.

[verzoeker01] is op 7 oktober 2019 een verkeerongeval overkomen. Daarbij is hij als bestuurder van een auto die stilstond schuin van achteren aangereden door een andere auto die met een snelheid van ongeveer 40 km per uur reed (verder: het ongeval).

3.2.

Die andere auto was op basis van de WAM verzekerd bij Ethias.

3.3.

Ethias heeft de behandeling van de letselschadezaak overgelaten aan Dekra Claims Services Netherlands B.V. (verder: Dekra). Dekra heeft namens Ethias de aansprakelijkheid voor het ontstaan en de gevolgen van het ongeval erkend.

3.4.

[verzoeker01] was op het moment van het ongeval 60 jaar en zelfstandig huisschilder.

3.5.

Direct na het ongeval ervaarde [verzoeker01] geen of nauwelijks klachten. Deze begonnen zich op de tweede dag na het ongeval (9 oktober 2019) te ontwikkelen. Momenteel ervaart hij met name pijn aan de nek, rechter schouder en onderrug. Ook heeft hij last van hoofdpijn en slaapproblemen.

3.6.

Partijen hebben in onderling overleg een neurologische expertise laten verrichten door [naam01] , die op 28 februari 2023 zijn rapport uitbracht.

3.7.

In zijn rapport (onder ‘Samenvatting en beschouwing’ op pagina’s 15 en 16) beschrijft [naam01] de huidige klachten van [verzoeker01] als volgt:

“pijn achter in de nek zowel rechts als links naar (de rechtbank leest: maar) rechts erger dan links, rechts uitstralend richting rug en rechter schouderblad. De pijn in de nek is altijd aanwezig, brandend van karakter […] Klachten van hoofdpijn wanneer hij veel met de nek beweegt.”

3.8.

Partijen hebben in onderling overleg ook een orthopedische expertise laten verrichten door [naam02], die op 20 april 2023 zijn rapport uitbracht.

3.9.

In zijn rapport beschrijft [naam02] de huidige klachten van [verzoeker01] (onder het kopje Beschouwing en conclusie op pagina 17 van zijn rapport ) als:

“Pijnklachten nek- en schouderregio rechts en lage rug/bekken”.

4Het geschil

4.1.

[verzoeker01] verzoekt de rechtbank – na intrekking van een deel van zijn verzoeken – samengevat om bij beschikking in deelgeschil, voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad:

  1. te bepalen dat het realiteitsgehalte van de klachten zoals beschreven in de expertiserapporten van neuroloog [naam01] (onder ‘Samenvatting en beschouwing’ op p. 15 en 16 van diens rapport) en orthopedisch chirurg [naam02] (onder ‘Beschouwing en conclusie’ op p. 17 van diens rapport) is bewezen,

  2. te bepalen dat tussen die klachten en het ongeval causaal verband bestaat,

  3. de kosten van de onderhavige deelgeschilprocedure te begroten en Ethias tot betaling daarvan aan [verzoeker01] te veroordelen.

4.2.

Ethias voert verweer en concludeert tot niet-ontvankelijk verklaring van [verzoeker01] in zijn verzoeken, dan wel tot afwijzing van de verzoeken en tot matiging van de kosten van het deelgeschil aan de zijde van [verzoeker01] .

5De beoordeling

Ontvankelijkheid

5.1.

[verzoeker01] heeft zich tot de rechtbank gewend met een verzoek als bedoeld in artikel 1019w Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering (Rv). In genoemd artikel is de mogelijkheid van een deelgeschilprocedure opgenomen. Deze procedure biedt zowel de persoon die schade lijdt door dood of letsel als degene die daarvoor aansprakelijk wordt gehouden, de mogelijkheid in de buitengerechtelijke onderhandelingsfase de rechter te verzoeken een uitspraak te doen. Doel van de deelgeschilprocedure is vereenvoudiging en versnelling van de buitengerechtelijke afhandeling van letsel- en overlijdensschade.

5.2.

Een oordeel over de vraag of de klachten [verzoeker01] ervaart het gevolg zijn van het ongeval kan een bijdrage leveren aan het vlot trekken van de onderhandelingen die uiteindelijk kunnen leiden tot een vaststellingsovereenkomst. Verzoek 2 is daarom geschikt voor behandeling als deelgeschil als bedoeld in artikel 1019w Rv.

5.3.

Dat geldt niet voor verzoek 1. Ethias betwist het realiteitsgehalte van de klachten van [verzoeker01] namelijk niet en haar stelling dat zij dat nooit heeft gedaan wordt niet door [verzoeker01] bestreden. Een oordeel van de rechtbank over het realiteitsgehalte van de klachten draagt daarom niet bij aan het vlot trekken van de onderhandeling. [verzoeker01] zal daarom niet-ontvankelijk worden verklaard in verzoek 1.

Wat zijn de klachten?

5.4.

Het gaat in dit deelgeschil over de door [naam01] en [naam02] in hun rapporten beschreven huidige klachten van [verzoeker01] (zie 3.7 en 3.9; verder: de klachten). De door [naam02] beschreven pijnklachten in de nek- en schouderregio komen overeen met de door [naam01] beschreven klachten. Dit geldt niet voor de door [naam02] beschreven pijnklachten aan lage rug/bekken. Die worden niet door [naam01] genoemd en hij heeft daar ook geen onderzoek naar gedaan.

Zijn de klachten het gevolg van het ongeval?

5.5.

Als uitgangspunt geldt dat de stelplicht en – in voorkomend geval – de bewijslast van het oorzakelijk (causaal) verband tussen het ongeval en de klachten (en, uiteindelijk, de schade) in beginsel op [verzoeker01] rust. Daarbij mogen aan het te leveren bewijs geen al te hoge eisen worden gesteld, in die zin dat het ontbreken van een specifieke medisch aantoonbare verklaring voor de klachten niet in de weg hoeft te staan aan het oordeel dat het bewijs van het oorzakelijk verband geleverd is. Tot op zekere hoogte komt het immers voor risico van de aansprakelijke partij dat het slachtoffer van een verkeersongeval daardoor ook klachten kan ondervinden die zich slechts in beperkte mate lenen voor objectivering. Het gaat niet om medische maar om juridische causaliteit.

5.6.

Tussen partijen staat vast dat de klachten daadwerkelijk bestaan. Verder zijn partijen het er over eens dat uit de neurologische en orthopedische expertises blijkt dat de klachten niet kunnen worden teruggevoerd op een medische afwijking. Onder deze omstandigheden zal het bewijs van het oorzakelijk verband (in juridische zin) tussen het ongeval en de klachten geleverd zijn indien komt vast te staan dat:

  1. [verzoeker01] de klachten voor het ongeval niet had,

  2. de klachten op zich door het ongeval veroorzaakt kunnen worden en

  3. een alternatieve verklaring voor de klachten ontbreekt.

Ad a) Had [verzoeker01] de klachten voor het ongeval niet?

5.7.

Ethias betwist dat [verzoeker01] de klachten voor het ongeval niet had. Zij wijst erop dat in het huisartsenjournaal staat dat [verzoeker01] na een val van een steiger in 2016 last had van zijn rug en dat hij zich op 12 mei 2017 met schouderklachten bij de huisarts meldde.

5.8.

[verzoeker01] stelt dat hij op het moment van het ongeval die klachten niet meer had. De rugklachten kan hij zich niet meer herinneren en de schouderklachten zijn verdwenen na aanpassingen van het werk.

5.9.

De rechtbank stelt vast dat er geen aanwijzingen zijn dat [verzoeker01] voor het ongeval nekklachten of hoofdpijnklachten had. Verder oordeelt de rechtbank dat [verzoeker01] op het moment van het ongeval geen last meer had van de door hem in mei 2017 gemelde rug- en schouderklachten. Dit licht de rechtbank toe als volgt.

5.10.

De huisarts noteerde in het huisartsendossier, voor zover hier van belang:

  • -

    op 12 mei 2017: “pijn rechter arm, is rechtshand, is schilder. (zzp) beperking bij abductie. kan arm tot 90’heffen. lijkt dan even weerstand te moeten overbruggen alvorens veder te kunnen abduceren, bursitis schouder rechts (…) is in november 2016 van steiger gevallen. […] heeft ook veel last van de rug sindsdien. is al eens op hap geweest daarvoor, vonden toen si irritatie.(…)”

  • -

    en op 19 mei 2017: “forse AC artrose. Tendinopathie van de de suprapinatuspees met mogelijk bijkomend klein scheurtje. Spoortje vocht in de bursa subdeltoidea. Gezien

5.11.

[naam02] heeft die rug- en schouderklachten bij zijn onderzoek betrokken en onderzocht. In zijn rapport schrijft hij, voor zover hier van belang:

“[…]

III Anamnese

[…]

Voorgeschiedenis:

[…]

2017 schouderklachten rechts bij repetitieve werkzaamheden als schilder. Toen diagnose tendinopathie van de supraspinatus pees met spoortje vocht in bursa en AC-arthrose. De klachten zijn met aanpassingen van het werk vanzelf verdwenen en op het moment van het ongeval had betrokkene bij navraag al een tijd geen schouderklachten meer.

In statusvoering van de huisarts wordt in mei 2017 ook gesproken van klachten van de onderrug sinds een val van een steiger, bij huisartsenpost toen geduid als SI-irritatie. Bij navraag kan betrokkene zich niets van lage rugklachten in het verleden herinneren. Het verbaast hem zeer dat hierover iets in de status van de huisarts te vinden is.

[…]

IV. Onderzoek

[…]

Schouders

[…]

Geen drukpijn AC-gewrichten, biceps of humeruskop.

[…]

Ik heb zelf nog aanvullend een echo gemaakt van de schouder.

De rotator cuff is intact. Er is hooguit wat tendinopathie van de supraspinatus zonder scheurvorming. Ook is er asymptomatische AC artrose.

[…]

V. Bespreking relevante medische stukken

[…]

31-07-2017, brief van fysiotherapeute [naam03] .

Verslag van behandelepisode 30-05-2017 tot en met 06-06-2017, een behandelafspraak, niet op komen dagen. Wil graag eerst naar de huisarts voor meer uitleg. Op eigen initiatief gestopt met fysiotherapie.

[…]

13-01-2020, brief van fysiotherapeute [naam04] .

[…] Behandeling gestart op 19-11-2019 met klachten nek en schouders na een kop staart botsing. Klachten van stijve nek en rechter schouder met af en toe hoofdpijn en duizeligheid. Sinds een week ook lage rugpijn. […]

[…]

VII. Beschouwing en conclusie

[…] Bij röntgenonderzoek van de wervelkolom (CWK en LWK), bekken/ heupen en door mij uitgevoerd echo-onderzoek van de schouder zijn er (behoudens wat leeftijdsconforme milde degeneratieve afwijkingen) geen traumatische afwijkingen te objectiveren. Ik kan dan ook op orthopedisch gebied geen afwijkingen vaststellen die de klachten en ervaren beperkingen van betrokkene kunnen verklaren.

Conclusie:

Pijnklachten nek- en schouderregio rechts en lage rug/ bekken waarvoor op orthopedisch gebied geen afwijkingen vast te stellen zijn.

[…]

VIII. Beantwoording van de vragen

Beantwoording vraag 1b :

De medische voorgeschiedenis van betrokkene op mijn vakgebied

[…]

2017 schouderklachten rechts (bij repetitieve werkzaamheden als schilder) Toen diagnose tendinopathie van de supraspinatus pees met spoortje vocht in bursa en AC-artrose. De klachten zijn met aanpassingen van het werk vanzelf verdwenen en op het moment van het ongeval had betrokkene bij navraag al een tijd geen schouderklachten meer.

2017 in huisartsenstatus gesproken over klachten van de onderrug, sinds een val van een steiger, geduid als SI-irritatie. Betrokkene kan zich hierover niets herinneren.

[…]

Medisch onderzoek

c. Wilt u een beschrijving geven van uw bevindingen bij lichamelijk en eventueel hulponderzoek?

Beantwoording vraag 1c :

Bij lichamelijk onderzoek is er een diffuus pijnlijke nek, trapezius, en schouderregio rechts. Er lijkt hyperesthesie van de huid te zijn in het hele gebied van nek schouderblad en rondom de schouder rechts. Het lichamelijk onderzoek wordt als zeer pijnlijk ervaren. De beweeglijkheid van de CWK is zeer beperkt met actieve spierverzet en pijngrimassen. Wortelprikkelingstesten zijn negatief. Er is geen atrofie van de schoudermusculatuur. De schouderfunctie is rechts beperkt in actieve beweeglijkheid en pijnlijk in alle richtingen. Passief is het glenohumerale gewricht wel soepel en onbeperkt. Bij echo-onderzoek van de schouder zie ik behoudens wat tendinopathie en (asymptomatische) AC-artrose geen afwijkingen.

De LWK en de SI-gewrichten zijn ook pijnlijk bij palpatie. Bij testen van de functie van de lumbale wervelkolom is er ook veel actief spier verzet en pijn. De functie van heupen is volledig maar aanvankelijk ook pijnlijk bij het testen van de rechterheup. […]

Bij röntgenonderzoek van de wervelkolom (X CWK 03-12-2019 en 14-10-2021 en LWK 18-01-2023), bekken/ heupen (18-01-2023) en door mij uitgevoerd echo-onderzoek van de schouder zijn er (behoudens wat leeftijdsconforme milde degeneratieve afwijkingen) geen traumatische afwijkingen te objectiveren.

Consistentie

Is naar uw oordeel sprake van een onderlinge samenhang als het gaat om de informatie die is verkregen van betrokkene zelf, de feiten zoals die uit het medisch dossier naar voren komen en uw bevindingen bij onderzoek en eventueel hulponderzoek?

Beantwoording vraag 1d:

Ja, behoudens de lage rugklachten waarvoor hij in 2017 de huisarts heeft bezocht.

Voor zover u de vorige vraag ontkennend beantwoordt, wilt u dan aangeven wat de reactie was van betrokkene op de door u geconstateerde inconsistenties en welke conclusies u daaruit trekt?

Beantwoording vraag 1e:

Betrokkene gaf aan zich daar niets meer van te kunnen herinneren. Ik vermoed dat hij zich oprecht niet kan herinneren hiervoor bij de huisarts te zijn geweest. Er heeft ook geen behandeling van deze klachten plaats gevonden.

Diagnose

Wat is de diagnose op uw vakgebied? Wilt u daarbij uw differentiaaldiagnostische overweging geven?

Beantwoording vraag 1f :

Pijnklachten nek- en schouderregio rechts en lage rug/ bekken waarvoor op orthopedisch gebied geen afwijkingen vast te stellen zijn.

Differentiaaldiagnostisch: Mogelijk dat hier sprake is van een whiplash associated disorder (WAD) hetgeen buiten mijn vakgebied valt en een neurologische diagnose betreft.

[…]”

5.12.

Uit het feit dat [naam02] schrijft dat de AC-artrose asymptomatisch is volgt dat uit zijn onderzoek bleek dat deze zonder de kenmerkende verschijnselen was. Uit het antwoord van [naam02] op vraag 1d dat de verklaring van [verzoeker01] , dat hij voor het ongeval al een tijd geen last meer had van de schouderklachten die hij in 2017 aan zijn huisarts meldde, in lijn is met het medisch dossier.

5.13.

Uit de conclusie van [naam02] , dat hij geen traumatische afwijkingen heeft kunnen objectiveren, volgt dat de val van een steiger in 2016 niet tot traumatische afwijkingen heeft geleid die de lage rugklachten van [verzoeker01] kunnen verklaren. De constatering van [naam02] , dat [verzoeker01] geen behandeling heeft gehad voor de lage rugklachten die hij in 2017 aan de huisarts meldde, heeft Ethias niet weersproken.

5.14.

Er zijn ook geen aanwijzingen dat [verzoeker01] als gevolg van de in mei 2017 gemelde schouder- en lage rugklachten (langdurig) hinder heeft ondervonden bij de uitoefenen van zijn werk als schilder. Hij heeft zich tussen mei 2017 en het ongeval namelijk niet opnieuw met die klachten bij de huisarts gemeld. Verder is van belang dat in het rapport letselschade van Dekra van 30 maart 2020 staat vermeld dat uit de aangeleverde jaarcijfers en aangifte inkomstenbelasting blijkt dat [verzoeker01] de volgende omzetten behaalde:

  • -

    € 51.914,00 in 2016

  • -

    € 57.725,00 in 2017

  • -

    € 69.021,00 in 2018, en

  • -

    € 59.655,00 in 2019 (tot aan het ongeval).

Bij dat beeld past niet dat [verzoeker01] in de uitvoering van zijn werk werd gehinderd door schouderklachten of rugklachten.

5.15.

Dit alles leidt tot de vaststelling dat [verzoeker01] voor het ongeval geen last meer had van de klachten die hij in mei 2017 aan de huisarts meldde.

Ad b) kunnen de klachten op zich door het ongeval worden veroorzaakt?

5.16.

[verzoeker01] stelt dat de klachten passen bij een whiplash associated disorder (hierna: ook whiplash) en dat dergelijke klachten op zich door het ongeval kunnen worden veroorzaakt. Voor de onderbouwing van deze stelling verwijst hij naar het rapport van [naam01] en de CBO-richtlijn Diagnostiek en Behandeling van mensen met Whiplash Associated Disorder. Ook wijst hij erop dat partijen het er over eens zijn dat in deze kwestie geen sprake is van een zogenaamde ‘low-impact aanrijding’.

5.17.

Ethias betwist dat de klachten op zich door het ongeval kunnen zijn veroorzaakt en beroept zich daarbij eveneens op het rapport van [naam01] .

5.18.

De rechtbank oordeelt dat de door [naam01] beschreven pijnklachten aan de nek- en schouder, uitstralend richting rug en de hoofdpijnklachten het gevolg zijn van het ongeval, maar dat dit niet geldt voor de door [naam02] beschreven lage rug-/bekkenklachten van [verzoeker01] . Dit licht de rechtbank toe als volgt.

5.19.

In het rapport van [naam01] staat, voor zover hier van belang:

“[…]

Addendum

Reactie collega [naam05] , medisch adviseur, datum 17 januari 2023, met de volgende

opmerkingen en vragen:

1. Heeft het trauma aanleiding gegeven tot een mechanisch te begrijpen geweldsinwerking op de cervicale wervelkolom?

Reactie : ik vind het moeilijk om te begrijpen dat het trauma aanleiding heeft gegeven tot een mechanisch te begrijpen geweldsinwerking op de cervicale wervelkolom. Betrokkene heeft mij gemeld dat het betreffende ongeval geen harde botsing was, hij is niet op zijn voorganger gebotst, direct na het ongeval en ook de gehele dag van het ongeval, en de dag daarna, waar hij gewoon gewerkt heeft, heeft hij geen klachten ontwikkeld. Er is derhalve een lang symptoomvrij interval.

2. Vindt u het klachtenbeeld van betrokkene passen bij de beschrijving van een whiplash (associated disorder), zoals opgenomen in de richtlijn "whiplash" van de NVvn?

Reactie : de klachten die betrokkene meldt kunnen inderdaad passen bij de beschrijving van een whiplash (associated disorder), zoals opgenomen in de richtlijn "whiplash" van de NVvn (2008), maar datzelfde kan gezegd worden van mensen die een tension type headache ontwikkelen of die spontaan tendomyogene pijnklachten ontwikkelen van de cervicale en schoudermusculatuur. Met andere woorden: het klachtenbeeld van betrokkene is niet exclusief en bewijzend voor een whiplash associated disorder.

3. Uit uw rapport blijkt duidelijk dat betrokkene voor het ongeval geen klachten ervoer vergelijkbaar met de klachten die na het ongeval zijn ontstaan. Ook blijkt uit uw rapport duidelijk dat de klachten zijn ontstaan na een symptoomvrij interval. Het wordt ons echter niet goed duidelijk of u van mening bent dat de klachten zijn ontstaan als gevolg van het ongeval van 7 oktober 2019. Kunt u ons daarom laten weten of u van mening bent dat de klachten zijn ontstaan als gevolg van dit ongeval?

Reactie : het feit dat betrokkene voor het ongeval geen klachten ervoer en na het ongeval wel betekent dat er een relatie in de tijd bestaat, dat is nog geen medisch causale relatie. Met name het symptoomvrij interval van enkele dagen en het daarna optreden van aanvankelijk milde klachten (betrokkene spreekt over het gevoel alsof hij kou had gevat in de nek, wat spierpijn) maakt het moeilijk te begrijpen dat er een medisch causale relatie is tussen (het ontstaan van) de klachten en het ongeval.

4. Mocht u van mening zijn dat de klachten niet zijn ontstaan als gevolg van het ongeval kunt u dan gemotiveerd aangeven wat volgens u de oorzaak is van het ontstaan van de klachten?

Reactie : in de dagelijkse praktijk wordt vaak gezien dat mensen met relatief milde klachten (geringe spierpijn) deze pijn proberen te vermijden door bewegingen te vermijden welke gepaard gaan met deze pijn of deze pijn opwekken. Vervolgens ontstaat er een vicieuze cirkel van het vermijden van bewegingen, het niet gebruiken van spieren die steeds pijnlijker gaan worden wanneer er bewogen wordt. Het anamnestische gegeven dat "zijn klachten geleidelijk aan erger werden" is hiermee in overeenstemming. De enige manier om deze vicieuze cirkel van kinesiofobie te doorbreken is adequate pijnstilling en het stimuleren van beweging.

[…]”

5.20.

Uit de reactie van [naam01] op vraag 2 blijkt dat de door hem beschreven klachten van [verzoeker01] passen bij een whiplash.

5.21.

Uit zijn reactie op de vragen 1 en 3 leidt de rechtbank af dat die klachten kunnen worden verklaard door het ongeval. [naam01] sluit dat namelijk niet uit. Hij plaatst er wel kanttekeningen bij, omdat [verzoeker01] tegen hem heeft verklaard dat het geen harde botsing was, er een symptoomvrije interval van enkele dagen is en de klachten aanvankelijk mild waren.

Die kanttekeningen zijn van onvoldoende gewicht om de rechtbank tot een ander oordeel te brengen. De rechtbank licht dit toe als volgt.

5.22.

Vast staat dat de verzekerde van Ethias op het moment van het ongeval ongeveer 40 km per uur reed en dat [verzoeker01] op dat moment stilstond. Partijen zijn het er over eens dat een botsing met dit snelheidsverschil whiplashklachten kan veroorzaken, zodat dit vast staat. Dat [verzoeker01] tegen [naam01] heeft verklaard dat het geen harde botsing geweest zou zijn, doet daar niet aan af.

5.23.

[verzoeker01] heeft onder verwijzing naar medische literatuur (de CBO-richtlijn Diagnostiek en Behandeling van mensen met Whiplash Associated Disorder I/II en het daarover gepubliceerde artikel in het Nederlands Tijdschrift voor Geneeskunde 2009:153:B7) gesteld dat whiplashklachten dagen na het ongeval kunnen optreden. Ethias heeft dat niet gemotiveerd weersproken.

5.24.

In de discussie die partijen voorafgaand aan de medische expertises voerden speelde het symptoomvrije interval van twee dagen en de aanvankelijk milde klachten geen rol. Ethias stelt namelijk dat eind augustus 2021 de zaak gereed leek voor afwikkeling maar dat dit veranderde omdat zij daarna pas de informatie kreeg over de schouderklachten die [verzoeker01] op 12 mei 2017 aan zijn huisarts meldde.

5.25.

[naam01] plaatst zijn opmerkingen over het symptoomvrije interval en de aanvankelijk milde klachten in het kader van de medisch causale relatie tussen (het ontstaan van) de klachten en het ongeval, maar het gaat in deze zaak niet om de medische maar om de juridische causaliteit (zie 5.5).

5.26.

Onder deze omstandigheden nemen de voormelde kanttekeningen van [naam01] dus niet weg dat de door hem beschreven klachten door het ongeval kunnen worden veroorzaakt.

5.27.

Het vorenstaande geldt niet voor de lage rug-/bekkenklachten die [naam02] heeft beschreven. Die zijn namelijk geen onderdeel van de klachten waarover [naam01] schrijft (zie 5.4). Het lag daarom op de weg van [verzoeker01] om te onderbouwen dat die lage rug/-bekkenklachten op zich door het ongeval kunnen worden veroorzaakt. Die onderbouwing ontbreekt. Het causaal verband tussen de lage rug-/bekkenklachten en het ongeval komt daarom niet vast te staan.

Ad c) geen alternatieve verklaring voor de klachten?

5.28.

Ethias voert aan dat er een alternatieve verklaring is voor de nek- en schouderklachten en hoofdpijnklachten van [verzoeker01] . Zij wijst daarbij op de door [naam01] benoemde spierspanningshoofdpijn en mogelijkheid van spontaan-optredende spier- en peesgebonden klachten en de door hem benoemde bewegingsangst (zie 5.19 onder de reacties op de aanvullende vragen 3 en 4). Ook wijst Ethias op de schouderklachten die [verzoeker01] voor het ongeval had (zie 5.10) en met name op de bestaande artrose van het AC-gewricht.

5.29.

De rechtbank oordeelt dat er geen sprake is van een alternatieve verklaring voor de nek- en schouderklachten en hoofdpijnklachten en licht dat toe als volgt.

5.30.

Het algemene gegeven dat mensen spontaan klachten als spierpijn en spanningshoofdpijn kunnen ontwikkelen is onvoldoende specifiek om het als een alternatieve verklaring voor de klachten van [verzoeker01] aan te merken.

5.31.

De door [naam01] genoemde bewegingsangst is geen alternatieve verklaring voor de klachten van [verzoeker01] . Het is hooguit een bijkomende oorzaak die niet afdoet aan de causale relatie tussen het ongeval en de klachten van [verzoeker01] . Bewegingsangst ontstaat namelijk pas als er al klachten zijn en (de verzekerde van) Ethias heeft [verzoeker01] te nemen zoals hij is. Op het laatste kan een uitzondering gelden indien [verzoeker01] na het ongeval behandelingsadviezen niet heeft opgevolgd, maar dat wordt niet gesteld.

5.32.

[verzoeker01] had voor het ongeval geen last meer van de schouderklachten die hij in mei 2017 aan zijn huisarts meldde (zie 5.9 t/m 5.15).

5.33.

De artrose in het AC-gewricht is blijvend maar duidelijk is dat [naam02] die niet als een verklaring voor de huidige klachten van [verzoeker01] aanmerkt. Hij schrijft namelijk dat die artrose asymptomatisch is (zie 5.11). Dat betekent dat de artrose niet de kenmerkende verschijnselen vertoonde. Ook concludeert [naam02] dat voor de klachten van [verzoeker01] op orthopedisch gebied geen afwijkingen vast te stellen zijn. Omdat artrose aan het AC-gewricht een afwijking op orthopedisch gebied is, is het daarmee als alternatieve verklaring voor de klachten van [verzoeker01] uitgesloten.

Slotsom

5.34.

Het vorenstaande leidt tot het oordeel dat er geen causaal verband is tussen de lage rug-/bekkenklachten van [verzoeker01] en het ongeval maar dat dit verband wel bestaat tussen het ongeval en zijn pijn aan de nek en schouder en hoofdpijn zoals beschreven onder 3.7. Verzoek 2 wordt daarom in die zin toegewezen.

De kosten van het deelgeschil

5.35.

Op grond van artikel 1019aa Rv dient begroting plaats te vinden van de kosten bij de behandeling van het verzoek aan de zijde van [verzoeker01] . Hierbij dient de dubbele redelijkheidstoets gehanteerd te worden.

5.36.

Volgens opgave van [verzoeker01] heeft zijn advocaat 29,9 uur aan deelgeschil besteed en hanteert mr. Kolder een uurtarief van € 295,00 exclusief btw.

5.37.

Ethias betwist dat op basis van dat uurtarief en die tijdsbesteding berekende kosten voldoen aan de dubbele redelijkheidstoets en verzoekt het uurtarief en het aantal uren te matigen. Zij stelt dat voor een gespecialiseerde letseladvocaat momenteel een uurtarief van € 265,00 inclusief btw gebruikelijk is. Ook voert zij aan dat van een gespecialiseerde advocaat mag worden verwacht dat hij zijn werkzaamheden snel en adequaat en in een korter tijdsbestek uitvoert.

5.38.

De rechtbank begroot de kosten van het deelgeschil aan de zijde van [verzoeker01] op € 9.296,68 inclusief btw en griffierecht en licht dit toe als volgt.

5.39.

De rechtbank matigt het uurtarief tot € 280,00 exclusief btw. Ook als wordt gelet op de expertise van de advocaat, de ingewikkeldheid en het belang van de zaak komt een hoger uurtarief de rechtbank namelijk bovenmatig voor. Voor een verdere matiging ziet de rechtbank geen plaats. De stelling dat momenteel een uurtarief van € 265,00 inclusief btw gebruikelijk is heeft Ethias niet onderbouwd en dat beeld herkent de rechtbank ook niet.

5.40.

Volgens de overgelegde urenspecificatie heeft mr. Kolder tot en met het indienen van het verzoekschrift 19,9 uren aan de zaak besteed waarvan 6,8 uur tot aan het opstellen van het verzoekschrift en 10,5 uur aan het opstellen van het verzoekschrift. Als reden voor de hoeveelheid uren die hij tot aan het opstellen van het verzoekschrift aan de zaak heeft besteed heeft mr. Kolder opgegeven dat hij na ontvangst van zijn opdracht en bestudering van de zaak in overleg met de wederpartij is getreden om een deelgeschil te voorkomen.

5.41.

De rechtbank laat de 3,3 uren die mr. Kolder volgens zijn urenspecificatie tussen het bestuderen van de stukken op 4 mei 2023 en 16 juni 2023 aan de zaak heeft besteed buiten de begroting. Voor de begroting van de kosten in het kader van artikel 1019aa Rv komen namelijk in beginsel uitsluitend de kosten in aanmerking die direct verband houden met de gevoerde deelgeschilprocedure. Volgens de mondelinge opgave van mr. Kolder ter zitting zijn die uren besteed aan een poging om een deelgeschil te voorkomen.

5.42.

Gelet op de expertise van mr. Kolder en het bijbehorende uurtarief komt het aantal van 10,5 uren dat hij heeft besteed aan het opstellen van het verzoekschrift de rechtbank bovenmatig voor. De rechtbank zal dit aantal matigen tot 7,5 uur. Voor het overige komt de tijdsbesteding van mr. Kolder de rechtbank niet bovenmatig voor en zal deze dus ook niet worden gematigd.

5.43.

Het door [verzoeker01] betaalde griffierecht bedraagt € 1.301,00.

5.44.

Dit alles leidt tot een begroting van de kosten van het deelgeschil op (29,9  3,3 – 3 =) 23,6 uur x € 280,00 = € 6.608,00 + 21% = € 7.996,68 + € 1.301,00 =) € 9.296,68 inclusief btw en griffierecht.  ECLI:NL:RBROT:2024:531