Overslaan en naar de inhoud gaan

RBROT 310124 whiplash; afwijzing aanvullend voorschot boven € 192.500,00, vanwege discussie over causaal verband

 

RBROT 310124 whiplash; afwijzing aanvullend voorschot boven € 192.500,00, vanwege discussie over causaal verband
- verzocht 23 × € 245,00 + 21%, toegewezen 11 × € 245,00 + 21% = € 3260,95

2De feiten

2.1.

[verzoekster01] is op 12 juni 2014 betrokken geweest bij een verkeersongeval. De bestuurder van een Renault personenauto is tegen de achterzijde van een Ford personenauto gereden, waarop deze laatste auto tegen de achterzijde van de Fiat personenauto is gereden. [verzoekster01] was de bestuurder van de Fiat.

2.2.

ALD Automative B.V. is de eigenaar van de Renault en heeft de auto tegen wettelijke aansprakelijkheid verzekerd bij de Franse verzekeraar [verweerster01] . Crawford is de wettelijk vertegenwoordiger van [verweerster01] in Nederland.

2.3.

[verzoekster01] stelt als gevolg van het ongeval arbeidsongeschikt te zijn.

2.4.

Crawford heeft aansprakelijkheid jegens [verzoekster01] voor het ontstaan van het verkeersongeval erkend.

2.5.

Crawford heeft in totaal een bedrag van € 192.500,- aan voorschotten onder algemene titel aan [verzoekster01] uitgekeerd.

3Het geschil

3.1.

Na wijziging van het verzoek verzoekt [verzoekster01] om:

I. te bepalen dat [verweerster01] gehouden om aan [verzoekster01] te voldoen een aanvullend voorschot van € 25.000,- op de materiële en immateriële schade,

II. de kosten van deze procedure te begroten op € 4.239,27 en [verweerster01] /Crawford te veroordelen in de betaling van deze kosten, vermeerderd met griffierecht.

3.2.

[verweerster01] voert verweer dat strekt tot afwijzing van het verzoek.

4De beoordeling

Ontvankelijkheid

4.1.

[verzoekster01] heeft zich tot de rechtbank gewend met een verzoek als bedoeld in artikel 1019w Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering (Rv). In genoemd artikel is de mogelijkheid van een deelgeschilprocedure opgenomen. Deze procedure biedt zowel de persoon die schade lijdt door dood of letsel als degene die daarvoor aansprakelijk wordt gehouden, de mogelijkheid in de buitengerechtelijke onderhandelingsfase de rechter te verzoeken een uitspraak te doen. Doel van de deelgeschilprocedure is de vereenvoudiging en versnelling van de buitengerechtelijke afhandeling van letsel- en overlijdensschade.

4.2.

Na wijziging van het verzoek resteert in deze deelgeschilprocedure nog het verzoek om een aanvullend voorschot te bepalen op de materiële en immateriële schade. Partijen zijn verdeeld over de vraag of de schade de reeds uitbetaalde voorschotten overstijgt, wat mede is ingegeven door het feit dat tussen partijen de causaliteit tussen het ongeval en de gestelde klachten in geschil is. Dit aspect van het verzoek kan een verdere afwikkeling van de schade bemoeilijken. Een oordeel over de vraag of er al dan niet een aanvullend voorschot moet worden toegekend kan dan een bijdrage leveren aan het vlottrekken van de onderhandelingen die uiteindelijk zouden kunnen leiden tot een vaststellingsovereenkomst. Het verzoek is dan ook geschikt voor behandeling als deelgeschil in de zin van artikel 1019w Rv.

Het vaststellen van de klachten en het causaal verband

4.3.

Hoewel niet met zoveel woorden gesteld, volgt uit het procesdossier dat [verzoekster01] na het ongeval rug- en nekklachten, problemen met concentratie en geheugen en depressieve klachten heeft en dat deze klachten aan het ongeval moeten worden toegerekend. Crawford heeft het bestaan van klachten, beperkingen en causaal verband met het ongeval betwist.

4.4.

Uit de stellingen van [verzoekster01] volgt dat haar klachten zich laten kwalificeren als - kort gezegd - whiplashklachten. Inherent aan dergelijke klachten is dat deze moeilijk objectiveerbaar zijn, omdat bij deze klachten een anatomisch substraat ontbreekt, dat wil zeggen dat de klachten veelal niet aantoonbaar zijn op medisch beeldmateriaal. De medische beoordeling van het bestaan van deze klachten berust daarom vooral op de anamnese van de patiënt.

4.5.

Enige objectivering van de - subjectieve - klachten is echter wel mogelijk en ook vereist. Daarvoor is noodzakelijk en voldoende dat bij zorgvuldige beoordeling van alle (medische) informatie kan worden vastgesteld dat aannemelijk is dat de klachten reëel, niet ingebeeld, niet voorgewend en niet overdreven zijn.

4.6.

Partijen zijn daags voor de mondelinge behandeling van het verzoekschrift overeengekomen dat Crawford haar medewerking zal verlenen aan een neurologisch onderzoek. Daarbij is ook overeenstemming bereikt over de aan de neuroloog voor te leggen vraagstelling. Tijdens de schorsing van de mondelinge behandeling hebben [verzoekster01] en Crawford nadere overeenstemming bereikt, in die zin dat de opdracht voor een neurologisch onderzoek zal worden verstrekt, waarbij het aan de neuroloog wordt overgelaten of hij het nodig acht ook een neuropsychologisch onderzoek te laten uitvoeren als onderdeel van het neurologisch onderzoek. Verder zijn partijen overeengekomen dat na dit onderzoek, na akkoord van de medisch adviseurs van partijen, ook de opdracht voor een psychiatrisch onderzoek zal worden verstrekt. Aan de hand van de resultaten van deze onderzoeken en het overige medische dossier van [verzoekster01] kan tegen die tijd dan een officiële anamnese gemaakt worden en kan beoordeeld worden in hoeverre de door [verzoekster01] gestelde klachten geobjectiveerd en, in voorkomend geval, aan het ongeval gerelateerd kunnen worden. Een en ander vormde voor [verzoekster01] aanleiding om haar verzoek op dit punt in te trekken.

Aanvullend voorschot?

4.7.

Daarmee resteert nog het verzoek van [verzoekster01] dat door de rechtbank wordt bepaald dat [verweerster01] gehouden is om een aanvullend voorschot onder algemene titel van € 25.000,- te betalen.

4.8.

[verzoekster01] stelt daartoe het volgende. Ten tijde van het ongeval was [verzoekster01] werkzaam als zzp-er. Sinds het ongeval is [verzoekster01] arbeidsongeschikt, waardoor zij schade door verlies van verdienvermogen heeft geleden en nog steeds lijdt. De overige schadeposten betreffen kosten van de geneeskundige behandelingen, reiskosten, verlies van zelfredzaamheid, kosten voor hulp in de huishouding, reiskosten, eigen risico en eigen bijdragen zorgverzekeraar en smartengeld. Met een minimale smartengeldvergoeding en zonder wettelijke rente bedraagt de totale schadelast ten minste € 259.357,50. Op dit moment leeft [verzoekster01] samen met haar partner van een Wajong-uitkering en een aanvulling vanuit de Participatiewet en leeft zij op bijstandsniveau. Doordat Crawford in februari 2022 de bevoorschotting heeft stopgezet, verkeert [verzoekster01] in grote financiële problemen. Er was geen arbeidsongeschiktheidsverzekering en dus geen sociaal vangnet. Daarom heeft [verzoekster01] dringend behoefte aan een aanvullend voorschot van € 25.000,-.

4.9.

Crawford betwist gemotiveerd dat er aanleiding bestaat voor het toekennen van een aanvullend voorschot.

4.10.

Voor toewijzing van een aanvullend voorschot moet kunnen worden vastgesteld dat de door [verzoekster01] als gevolg van het ongeval geleden schade de reeds betaalde voorschotten overstijgt. Daarvan is naar het oordeel van de rechtbank geen sprake.

4.11.

In de eerste plaats is van belang dat vanwege de medische voorgeschiedenis van [verzoekster01] het causaal verband tussen de gestelde klachten en het ongeval tussen partijen in geschil is. In het kader van haar betwisting van het causaal verband heeft Crawford erop gewezen dat uit medische gegevens volgt dat er al sinds (in ieder geval) 2012 bij [verzoekster01] onder meer sprake was van psychische problemen door meerdere ‘life events’, ook in de maanden direct vóór het ongeval en ook ná het ongeval (onder meer relatieproblemen en kankerdiagnose/hersenbloeding bij partner), dat uit de medische gegevens blijkt dat er vóór het ongeval bij [verzoekster01] ook al sprake was van aanzienlijke fysieke klachten (val van een trap, schouderklachten na een hondenbeet) en ook in de periode 2008 tot en met 2014 al sprake was van consulten bij de huisarts voor onder meer rugklachten, spanningshoofdpijnen, flauwvallen, een auto-ongeval in 2011, schouderklachten, knieklachten, pijnklachten ter hoogte van de ribben, verwondingen aan beide handen door de beet van een hond en buikpijn. Gezien deze medische voorgeschiedenis, waarvan [verzoekster01] het bestaan niet heeft betwist, is het op dit moment nog onduidelijk in hoeverre de door [verzoekster01] gestelde klachten aan het verkeersongeval in juni 2014 kunnen worden gerelateerd. De resultaten van de nog te verrichte neuro(psycho)logische en psychiatrische onderzoeken kunnen hier mogelijk meer duidelijkheid in brengen, maar nu die onderzoeken nog niet zijn uitgevoerd, kan op dit moment gezien de problematiek van vóór en ná het ongeval niet zonder meer van het bestaan van een causaal verband worden uitgegaan.

4.12.

[verzoekster01] heeft nog gesteld dat partijen het er in december 2018 al over eens waren dat er nog een neurologische expertise en een neuropsychologische expertise moest plaatsvinden, maar dat deze expertises door toedoen van Crawford niet van de grond zijn gekomen en dat Crawford niettemin, in afwachting van die expertises, in februari 2022 de bevoorschotting heeft stopgezet. Voor zover [verzoekster01] zich daarmee op het standpunt bedoelt te stellen dat de nog altijd bestaande onduidelijkheid over het causaal verband (als gevolg van het uitblijven van de expertises) aan Crawford is te wijten, wordt dit standpunt verworpen. De rechtbank overweegt daartoe als volgt.

Crawford heeft er op gewezen dat 1) [verzoekster01] in de aanloop naar deze expertises een onjuiste verklaring heeft afgelegd over haar medische voorgeschiedenis, 2) meerdere keren haar medisch dossier slechts deels heeft aangeleverd, 3) het huisartsenjournaal op haar eigen verzoek deels heeft laten verwijderen en 4) op haar verzoek medische informatie van de huisarts over de psychische problematiek heeft laten aanpassen. [verzoekster01] heeft dit niet expliciet betwist. Wel heeft zij een en ander genuanceerd door tijdens de mondelinge behandeling te verklaren dat zij in samenspraak en op advies van de huisarts zaken die niet met het ongeval te maken hebben uit het journaal heeft laten halen en dat daarnaast in het huisartsenjournaal niet valt te lezen dat zij de huisarts zou hebben verzocht om op te nemen dat alle psychische klachten door het ongeval zouden zijn gekomen. Maar ook met deze nuancering acht de rechtbank het in de gegeven omstandigheden niet onlogisch en niet onredelijk dat er bij Crawford vragen zijn gerezen over de volledigheid van het medische dossier en dat zij zich daarom terughoudend heeft opgesteld en eerst het medisch dossier volledig wenste te hebben alvorens zij haar medewerking zou verlenen aan het opstarten van een neurologisch onderzoek. Gebleken is dat [verzoekster01] in juli 2023 een toereikende machtiging aan de medisch adviseur van Crawford heeft verstrekt voor inzage in haar medisch dossier. Een en ander heeft uiteindelijk geleid tot de tussen partijen bereikte overeenstemming zoals vermeld in 4.6. Dat de neurologische, neuropsychologische en psychiatrische onderzoeken nog niet eerder van de grond zijn gekomen, en dat daarmee ook nog geen duidelijkheid is gekomen over het eventuele causaal verband tussen het ongeval in juni 2014 en de door [verzoekster01] gestelde klachten, kan Crawford onder voormelde omstandigheden dan in redelijkheid niet worden verweten.

4.13.

Naast de onzekerheid over het causaal verband bestaat er tussen partijen ook nog discussie over de hoogte van het netto inkomen dat als uitgangspunt moet worden gebruikt voor de berekening/begroting van het verlies van verdienvermogen. Het debat hierover is in afwachting van de expertises met betrekking tot het eventuele causale verband nog niet volledig gevoerd, maar duidelijk is in ieder geval wel dat tussen partijen ook de omvang van deze schadepost niet vast staat.

4.14.

Gelet op de onduidelijkheden ten aanzien van het causaal verband en de omvang van het gestelde verlies van verdienvermogen, staat in deze zaak allerminst vast dat de door [verzoekster01] als gevolg van het ongeval geleden schade het bevoorschotte bedrag van € 192.500,- zal gaan overstijgen. Dit maakt dat de rechtbank geen aanleiding ziet om aan [verzoekster01] een aanvullend voorschot toe te kennen van € 25.000,-. Het verzoek wordt op dit punt daarom afgewezen.

Kosten deelgeschil

4.15.

De rechtbank dient op grond van artikel 1019aa lid 1 Rv de kosten van de procedure te begroten en daarbij de redelijke kosten als bedoeld in artikel 6:96 lid 2 BW in aanmerking te nemen, ook indien een verzoek niet wordt toegewezen. Bij de begroting van de kosten dient de rechtbank de dubbele redelijkheidstoets te hanteren: zowel het inroepen van de rechtsbijstand als de daarvoor gemaakte kosten moeten redelijk zijn. Dit betekent dat indien een deelgeschilprocedure volstrekt onnodig of onterecht is ingesteld, de kosten daarvan niet voor vergoeding in aanmerking komen.

4.16.

Van het volstrekt onnodig of onterecht instellen van een deelgeschilprocedure is in het onderhavige geval geen sprake. [verzoekster01] heeft met het inschakelen van een advocaat en het voeren van de onderhavige procedure kosten gemaakt die hebben bijgedragen aan het vaststellen van haar rechtspositie. In die zin heeft zij in redelijkheid kosten van rechtsbijstand gemaakt en acht de rechtbank het redelijk dat die kosten voor vergoeding in aanmerking komen indien aansprakelijkheid zou komen vast te staan. Het verweer van Crawford dat [verzoekster01] het verzoek voorbarig heeft ingesteld omdat zij pas in juli 2023 een medische machtiging aan Crawford heeft verstrekt en toen nog moest worden afgewacht of het de medisch adviseur van Crawford met deze machtiging wel zou lukken om de benodigde medische gegevens te verkrijgen, leidt niet tot een ander oordeel. Op het moment van het indienen van het verzoekschrift (22 augustus 2023) waren partijen het er weliswaar over eens dát er nog een neurologisch onderzoek moest komen en dat dit onderzoek uitgevoerd moest worden door dr. [naam01] , maar partijen waren het op dat moment nog niet eens over de aan de deskundige voor te leggen vraagstelling en evenmin over de vraag of er hoe dan ook nog een neuropsychologisch onderzoek moest volgen of dat de noodzaak daartoe aan het oordeel van dr. [naam01] zou worden gelaten. Partijen hebben hier ná het instellen van deze deelgeschilprocedure wel overeenstemming over bereikt (zie 4.6), maar niet kan dan worden gezegd dat het instellen van deze procedure volstrekt onnodig of onterecht is geweest. Bovendien resteerde daarnaast nog het verzoek tot bepaling van een aanvullend voorschot waarop in deze beschikking is beslist.

4.17.

De advocaat van [verzoekster01] heeft de kosten voor het deelgeschil in totaal begroot op € 5.635,- (23 bestede uren tegen een uurtarief van € 245,- te vermeerderen met btw). Crawford heeft bezwaar gemaakt tegen dit urentotaal. Volgens haar is in deze zaak het in rekening brengen van een specialistentarief niet gerechtvaardigd. Daarnaast verzet Crawford zich tegen de tijd die is besteed aan het ‘bestuderen van jurisprudentie’ en het ‘ordenen van de over te leggen producties’ , omdat deze werkzaamheden geacht mogen worden te zijn inbegrepen in het specialistentarief en het in rekening brengen van die werkzaamheden daarnaast ook niet is gerechtvaardigd.

4.18.

De rechtbank acht een gehanteerd uurtarief van € 245,- exclusief btw bij een gespecialiseerd en ervaren advocaat op zichzelf niet onredelijk, mits daar een lager aantal bestede uren tegenover staat. Van een ervaren en gespecialiseerde advocaat mag immers een efficiëntere manier van werken worden verwacht. Gelet hierop en gelet op de beperkte omvang van het verzoekschrift (die bovendien ook nog voor een aanzienlijk deel bestaat uit uitvoerige citaten van gevoerde correspondentie en standaardteksten) is het aantal gedeclareerde uren van 23 bovenmatig en wordt in plaats daarvan een urentotaal van 11 passend geacht. De kosten van deze procedure worden aldus begroot op € 3.346,95 (11 × € 245,00 + 21% btw + € 86,00 aan griffierecht). ECLI:NL:RBROT:2024:621