Overslaan en naar de inhoud gaan

Rb Breda 020511 afwijzing; eerst dient medisch en ad onderzoek plaats te vinden; te ingewikkeld en voorts het enige nog resterende geschil en daarom geen deelgeschi

Rb Breda 020511 afwijzing; eerst dient medisch en ad onderzoek plaats te vinden; te ingewikkeld en voorts het enige nog resterende geschil en daarom geen deelgeschil; kosten € 3.165,82, (10.8 uur x € 220,00 + kosten)
2.1. [verzoeker] verzoekt de rechtbank uitsluitsel te geven over de navolgende deelgeschillen:
a. Op welk bedrag kan de schade aan het jachtgeweer worden vastgesteld?
b. Op welk bedrag kan de schade als gevolg van verlies van verdienvermogen worden vastgesteld?
c. Afgifte van een belastinggarantie voor de schade als gevolg van het verlies aan arbeidsvermogen;
onder vaststelling dat de kosten van deze procedure voor vergoeding in aanmerking komen op de voet van artikel 6:96 BW.

2.2. Unigarant heeft verweer gevoerd en verzocht [verzoeker] niet ontvankelijk te verklaren in zijn verzoek, althans dat verzoek af te wijzen.

2.3. De rechtbank zal de stellingen van partijen hierna bespreken.

3. De beoordeling
3.1. Tussen partijen staat het volgende vast:
a. [verzoeker], geboren op 22 juni 1971, is op 15 december 2000, als inzittende betrokken geraakt bij een auto-ongeval, waarbij hij ernstig letsel heeft opgelopen aan de rechterarm en –schouder, alsmede aan de linker duim. [verzoeker] studeerde ten tijde van het ongeval rechten.
b. [verzoeker] heeft Unigarant voor de gevolgen van het ongeval aansprakelijk gesteld. Bij brief van 15 oktober 2004 heeft Unigarant de aansprakelijkheid erkend.
c. Op 18 mei 2005 heeft een expertise plaatsgevonden door orthopedisch chirurg dr. [Ort. chir.]. In zijn rapport van 31 mei 2005 concludeert [Ort. chir.] onder meer dat:
“De huidige klachten en afwijkingen concentreren zich op de conditie van de rechter schouder in combinatie met af en toe optredende paraesthesieën in de rechterarm en een subjectief verminderd krachtsgevoel in de rechterhand. Deze aangegeven klachten en afwijkingen zijn direct te relateren aan het onderhavige ongeval. Betreffende de conditie van de linkerduim is geen sprake van een duidelijke resthinder. (…)
Zowel aangaande de huidige conditie van de linker duim alsook de rechterschouder is er sprake van een eindtoestand. (…) Betrokkene heeft in zijn algemeenheid last bij het inschakelen van de rechter hand en zeker wanneer hij kracht moet zetten. (…) Bij handelingen boven de macht en het positioneren van de arm in de ruimte ervaart betrokkene duidelijke hinder vanwege de grote bewegingsuitslag welke ook klinisch vast te stellen is (…). Bij loonvormende arbeid zal e.e.a. aan de orde komen bij betrokkene, met name bij het bedienen van de computer, waarbij een ongunstige werkpositie met de rechter arm moet worden ingenomen. Deze moeten vooralsnog zonder nader therapeutisch ingrijpen als van blijvende aard beschouwd worden. (…) Er is sprake van een blijvende functionele invaliditeit van 9% gerekend naar de gehele persoon.”
d. Begin 2006 is [verzoeker] als medior consultant in dienst getreden bij Sargas (nu: Maandag) Planschadeadvies te Tilburg (hierna: Sargas). [verzoeker] is bij Sargas per 1 juni 2007 bevorderd naar de functie van senior consultant.
e. Sinds 1 maart 2008 is [verzoeker] werkzaam bij de gemeente Dordrecht als taxateur/verwerver.
f. [verzoeker] heeft met het door Unigarant ingeschakelde schaderegelingskantoor Raasveld Expertise overleg gevoerd over de schadeafwikkeling. In het kader van die schadeafwikkeling heeft een arbeidsdeskundige een werkplekonderzoek verricht als gevolg waarvan enkele werkplekaanpassingen hebben plaatsgevonden bij de voormalige werkgever van [verzoeker], Sargas. Met uitzondering van de schade ter zake het verlies aan verdienvermogen en de schade aan de het geweer, is de schade tussen partijen afgewikkeld. Unigarant heeft ter zake het verlies aan arbeidsvermogen een bedrag van Euro 50.000,-- aan [verzoeker] betaald om zijn eventuele kwetsbaarheid op de arbeidsmarkt in verband met het door hem bij het ongeval opgelopen letsel te ondervangen.

3.2. [verzoeker] baseert zijn verzoek op de Wet deelgeschilprocedure voor letsel- en overlijdensschade (hierna: de Wet deelgeschilprocedure) en legt aan zijn verzoek ten grondslag dat tijdens het ongeval zijn geweer, dat onderdeel uitmaakt van een set van drie geweren, beschadigd is geraakt waardoor de waarde van de set van de drie geweren is verminderd met Euro 15.000,--.
Aan zijn verzoek ter zake de schade als gevolg van het verlies aan arbeidsvermogen legt [verzoeker] ten grondslag dat de klachten als gevolg van het ongeval hem genoodzaakt hebben genoegen te nemen met een functie met een lager salaris en minder toekomstperspectief. Dat heeft ertoe geleid dat hij bij de Gemeente Dordrecht in dienst is getreden als taxateur/verwerver, terwijl hij - in de situatie zonder ongeval - had kunnen doorstromen naar de functie van manager planschade bij zijn toenmalige werkgever Sargas. Het Nederlands Rekencentrum Letselschade (hierna: NRL) heeft in opdracht van [verzoeker] het verlies van arbeidsvermogen berekend op Euro 314.945,--.
De kosten van het opstellen van het verzoekschrift bedragen Euro 2.467,82, van welk bedrag [verzoeker] een specificatie heeft overgelegd.

3.3. Unigarant stelt zich primair op het standpunt dat het verzoek van [verzoeker] niet ontvankelijk moet worden verklaard. Zij voert daartoe aan dat de buitengerechtelijke afwikkeling is afgerond en de nu voorliggende gevraagde beslissing op een tweetal schadeposten alle resterende schadeposten betreffen, die in een normale bodemprocedure dienen te worden behandeld. Het verzoek ziet derhalve niet op een deelgeschil in de zin van artikel 1019w Rv en het verzoek kan dan ook niet bijdragen aan de totstandkoming van een (buitengerechtelijke) vaststellingsovereenkomst, aldus Unigarant. Het geschilpunt ter zake het geweer is hoe dan ook niet ontvankelijk nu dit geschil niet ziet op schade als gevolg van dood of letsel, aldus Unigarant.
Subsidiair stelt Unigarant zich op het standpunt dat het verzoek van [verzoeker] moet worden afgewezen omdat ter zake de vaststelling van de schade aan het geweer en ter zake de vaststelling van de schade als gevolg van het verlies aan arbeidsvermogen nog zoveel onderzoek noodzakelijk is dat dit de reikwijdte van een deelgeschilprocedure ruimschoots te buiten gaat.

3.4. De rechtbank stelt voorop dat gelet op artikel 1019w Rv een deelgeschilprocedure kan worden gevoerd over een geschil omtrent of in verband met een deel van hetgeen rechtens geldt tussen partijen ter zake van aansprakelijkheid voor schade door dood of letsel, in gevallen dat de beëindiging van dat geschil kan bijdragen aan de totstandkoming van een vaststellingsovereenkomst over de vordering zoals die zou zijn ingesteld indien de zaak ten principale aanhangig zou zijn gemaakt. Volgens de Memorie van Toelichting bij de Wet deelgeschilprocedure moet de rechterlijke uitspraak in een deelgeschil partijen in staat stellen om de buitengerechtelijke onderhandelingen weer op te pakken en mogelijk definitief af te ronden. Indien partijen er ondanks de uitspraak niet in slagen om er samen uit te komen, kunnen zij hun geschillen alsnog aan de rechter voorleggen in een bodemprocedure (Kamerstukken II, 2007-2008, 31518, nr 3, p. 2.).

3.5. Gelet op de ratio van de deelgeschilprocedure om middels een eenvoudige en snelle toegang tot de rechter de buitengerechtelijke onderhandelingen te bevorderen, dient de rechtbank ingevolge artikel 1019z Rv te toetsen of de verzochte beslissing voldoende kan bijdragen aan de totstandkoming van een vaststellingsovereenkomst. De investering in tijd, geld en moeite moeten aldus worden afgewogen tegen het belang van de vordering en de bijdrage die een beslissing aan de totstandkoming van een minnelijke regeling kan leveren (Kamerstukken II, 2007-2008, 31518, nr 3, p. 18).

3.6. Met betrekking tot het primaire verweer van Unigarant dat het verzoek van [verzoeker] niet ontvankelijk dient te worden verklaard omdat geen sprake is van een deelgeschil, overweegt de rechtbank het volgende. Uit het begrip ‘deelgeschil’ valt niet meer op te maken dan dat het om een deel van het geschil gaat. Daarmee heeft dit begrip naar het oordeel van de rechtbank onvoldoende onderscheidend vermogen om aan de hand daarvan tot niet ontvankelijkheid van een verzoek ex artikel 1019w Rv te besluiten. Uit de wetsgeschiedenis van de Wet deelgeschilprocedure is immers af te leiden dat het begrip deelgeschil ruim opgevat dient te worden en dat daarbij van belang is of de verzochte beslissing een voldoende bijdrage kan leveren aan de totstandkoming van een vaststellings-overeenkomst. (Kamerstukken II, 2007-2008, 31518, nr 3, p. 10).
De omstandigheid dat alle tussen partijen resterende geschilpunten met onderhavig verzoek aan de rechtbank voorgelegd worden, sluit voorts niet uit - anders dan Unigarant aanvoert - de mogelijkheid dat partijen na een beslissing van de rechtbank alsnog een vaststellingsovereenkomst zullen sluiten. Gelet hierop faalt dit verweer van Unigarant.

3.7. Het door Unigarant gevoerde niet ontvankelijkheidsverweer met betrekking tot het voorgelegde geschilpunt ter zake de vaststelling van de schade aan het geweer van [verzoeker], faalt eveneens. De rechtbank overweegt dienaangaande dat met betrekking tot de gestelde schade aan het geweer er sprake is van een nauwe samenhang met de gestelde letselschade, nu gesteld wordt dat de schade aan het geweer tegelijkertijd met de gestelde letselschade is ontstaan omdat [verzoeker] het betreffende geweer bij zich in de auto had op het moment dat het ongeval op 15 december 2000 plaatsvond. Ook betreft de schade aan het geweer een geschilpunt dat partijen in het kader van de algehele afwikkeling van de letselschadeclaim van [verzoeker] verdeeld houdt en deze schade als zodanig een onderdeel kan vormen van een eventuele vaststellingsovereenkomst, zodat het in het onderhavige geval niet praktisch is om in deze deelgeschilprocedure alleen over de gestelde letselschade te oordelen. Voorts werpt de wetsgeschiedenis van de Wet deelgeschilprocedure geen beletselen op voor de rechter om in een deelgeschil-procedure ook te oordelen over schade aan persoonlijke goederen die een persoon bij zich heeft ten tijde van het letsel veroorzakende feit. De rechtbank is daarom in dit specifieke geval van oordeel dat ook het verzoek ter zake het geschilpunt over de schade aan het geweer ontvankelijk is.

3.8. Aangaande het eerste geschilpunt stelt [verzoeker] dat hij tijdens het ongeval op 15 december 2000 een geweer bij zich had dat door dit ongeval is beschadigd, dat dit geweer onderdeel uitmaakt van een set van drie geweren en dat de set van drie geweren als gevolg van de beschadiging door het ongeval in waarde is verminderd. [verzoeker] verzoekt de schade ter zake de waarvermindering vast te stellen op Euro 15.000,--.

3.9. Unigarant betwist dat [verzoeker] eigenaar was van het geweer ten tijde van het ongeval. Unigarant betwist voorts dat de schade aan het geweer daadwerkelijk is ontstaan als gevolg van het ongeval. Zij voert daartoe aan dat [verzoeker] niet direct na het ongeval maar pas zes jaar daarna melding heeft gemaakt van schade aan het geweer en dat er in 2000 een reparatie zou hebben plaatsgevonden aan het geweer die niet goed is uitgevoerd. Zo [verzoeker] al aanspraak zou kunnen maken op enige schadevergoeding, dan zal de hoogte daarvan nog moeten worden vastgesteld, aldus Unigarant.

3.10. Gelet op de gemotiveerde betwisting door Unigarant van de door [verzoeker] gestelde schade aan het geweer, is de rechtbank van oordeel dat bewijsvoering met betrekking tot onder meer het causaal verband tussen het ongeval en de schade alsmede de omvang van de schade aan het geweer, noodzakelijk is.

3.11. Het tweede geschilpunt betreft de vraag of en tot welke omvang er schade als gevolg van verlies aan arbeidsvermogen is geleden door [verzoeker] en de afgifte van een belastinggarantie ter zake de schade als gevolg van verlies aan arbeidsvermogen.

3.12. Tussen partijen is niet in geschil het rapport van orthopedisch chirurg [Ort. chir.], waarin hij onder meer concludeert dat de klachten en afwijkingen met betrekking tot de rechter schouder, -arm en -hand direct zijn te relateren aan het ongeval van [verzoeker]. Voorts heeft Unigarant aansprakelijkheid erkend voor de door [verzoeker] als gevolg van het ongeval geleden schade.
Unigarant betwist dat [verzoeker] schade heeft geleden als gevolg van voornoemde klachten en afwijkingen. Unigarant voert daartoe aan dat geenszins vaststaat welke beperkingen [verzoeker] als gevolg van voornoemde klachten en afwijkingen ondervindt en dat derhalve ook niet vaststaat dat [verzoeker] – mede gelet op het feit dat op advies van de arbeidsdeskundige werkplekaanpassingen hebben plaatsgevonden - zijn functie als jurist bij Sargas in Tilburg heeft moeten opgeven vanwege ongevalsgerelateerde klachten. Daarnaast betwist Unigarant de uitgangspunten die [verzoeker] heeft gehanteerd voor de berekening van het schadebedrag, waaronder de omstandigheid dat er bij die berekening vanuit wordt gegaan dat [verzoeker] door diens ongevalsgerelateerde klachten blijft steken op zijn huidige salarisniveau, alsmede de omstandigheid dat er vanuit wordt gegaan dat [verzoeker] zonder het ongeval en de daardoor volgens hem veroorzaakte klachten per 1 januari 2008 bij Sargas had kunnen promoveren naar de functie van Manager Planschade.

3.13. Gelet op voornoemde betwisting door Unigarant is de rechtbank van oordeel dat - om zich een oordeel te kunnen vormen over de vraag of en zo ja tot welk bedrag, [verzoeker] in verband met de ongevalsgerelateerde klachten en afwijkingen schade heeft geleden als gevolg van verlies aan arbeidsvermogen - deskundige voorlichting noodzakelijk is. Onder meer dient (door een verzekeringsgeneeskundige) de belastbaarheid als gevolg van de ongevals-gerelateerde klachten en afwijkingen van [verzoeker] te worden vastgesteld en dient er een arbeidskundige beoordeling plaats te vinden ter zake de vraag of [verzoeker] als gevolg van die alsdan vastgestelde beperkingen zijn functie bij Sargas heeft moeten opgeven en of hij in aanmerking zou zijn gekomen voor de promotie tot Manager Planschade. Gelet op de betwisting door Unigarant dient een arbeidsdeskundige - voor zover nodig - dan ook onderzoek te verrichten naar het te verwachten carrièreperspectief van [verzoeker] en mogelijk dient op basis van de uitkomsten van die onderzoeken het NRL te worden ingeschakeld om de schade als gevolg van verlies van arbeidsvermogen opnieuw te berekenen.

3.14. De beantwoording van de vraag of en zo ja in welke omvang er sprake is van schade aan het geweer en als gevolg van verlies aan arbeidsvermogen, zal - nu bewijsvoering en deskundige voorlichting en onderzoek noodzakelijk is - derhalve een aanzienlijke investering in tijd en geld vergen.
De rechtbank overweegt voorts dat het verzoek van [verzoeker], nu dat enkel nog betreft de vaststelling van schade aan het geweer en schade als gevolg van verlies aan arbeidsvermogen, ziet op het geven van een beslissing over de enige tussen partijen resterende geschilpunten ten aanzien van de aansprakelijkheid van Unigarant voor de door [verzoeker] geleden letselschade. Zou de rechtbank ter zake deze resterende geschilpunten een beslissing nemen, dan betreft dit een beslissing over het volledige tussen partijen nog bestaande geschil ter zake de vergoeding van de letselschade en betreft het geen beslissing op een (onder)deel van het geschil op basis waarvan partijen de buitengerechtelijke onderhandelingen weer kunnen oppakken en definitief af ronden.
Op grond van het voorgaande is de rechtbank van oordeel dat het verzoek van [verzoeker] onvoldoende zal bijdragen aan de totstandkoming van een vaststellingsovereenkomst als bedoeld in artikel 1019z Rv, zodat dit verzoek dient te worden afgewezen.

3.15. [verzoeker] vordert ten slotte vergoeding van de met de opstelling van dit verzoekschrift gemoeide kosten ad Euro 2.467,82. Uit de overgelegde specificatie blijkt dat dit bedrag is opgebouwd uit loon ad Euro 1.972,67 (8,58 uur x tarief van
Euro 220,-- per uur), kantoor- en overige kosten en BTW. [verzoeker] vordert voorts de kosten in verband met de mondelinge behandeling en de griffierechten.

3.16. In artikel 1019aa lid 1 Rv is bepaald dat de rechter in de beschikking de kosten begroot die gemoeid zijn met de behandeling van het verzoek aan de zijde van de persoon die schade door dood of letsel lijdt en dat de rechter daarbij alle redelijke kosten als bedoeld in artikel 6:96 tweede lid BW in aanmerking neemt. Het dient derhalve redelijk te zijn dat deze kosten zijn gemaakt en de hoogte van deze kosten dient eveneens redelijk te zijn.
Anders dan Unigarant aanvoert betekent het voorgaande dat ook als het verzoek niet wordt toegewezen, deze kosten worden vergoed mits ze in redelijkheid gemaakt zijn. De rechtbank is daarnaast van oordeel dat de omstandigheid dat [verzoeker] in een eerder stadium – toen de Wet deelgeschilprocedure overigens nog niet van toepassing was – bij brief van 7 april 2010 aan Unigarant heeft meegedeeld dat niet tot een minnelijke regeling is gekomen en dat wordt overgegaan tot het sluiten van het dossier om de zaak voort te zetten via een procedure bij de rechtbank, niet maakt dat de kosten van de onderhavige deelgeschilprocedure niet als buitengerechtelijke kosten kunnen worden aangemerkt. Die mededeling laat immers onverlet de mogelijkheid van [verzoeker] om de buitengerechtelijke fase te (her)openen middels het aanhangig maken van een deelgeschilprocedure en inherent aan de deelgeschilprocedure is dat de kosten daarvan als buitengerechtelijke kosten worden aangemerkt. Dat mogelijk in een latere bodemprocedure kan blijken dat er voor de aanvullende aanspraken van [verzoeker] geen ruimte heeft bestaan, is naar het oordeel van de rechtbank, mede gelet op de nog noodzakelijk geachte deskundige voorlichting, dermate onzeker dat op grond daarvan niet nu al geconcludeerd kan worden dat het niet redelijk was om deze kosten te maken. Aldus dienen de kosten verbonden aan de onderhavige procedure wel ten laste van Unigarant te worden gebracht en worden de verweren van Unigarant ter zake verworpen.

3.17. Unigarant heeft niet de redelijkheid van de hoogte van de gevorderde kosten betwist. De rechtbank stelt daarom vast dat de gevorderde kosten ad Euro 2.467,82 die samenhangen met de opstelling van het verzoekschrift voor vergoeding in aanmerking komen. De door [verzoeker] aangekondigde overlegging van nadere gegevens met betrekking tot de voor de procedure (mondelinge behandeling, maken pleitnota) heeft niet plaatsgevonden. De rechtbank zal daarom die kosten, die eveneens voor vergoeding op grond van artikel 6:96 BW in aanmerking komen, gelet op de duur van de mondelinge behandeling (2 uren) en de omstandigheid dat geen pleitnota over is gelegd, begroten op Euro 440,--, te vermeerderen met het door [verzoeker] betaalde griffierecht van Euro 258,--. De buitengerechtelijke kosten die op grond van artikel 1019aa Rv voor vergoeding in aanmerking komen bedragen derhalve Euro 3.165,82 (Euro 2.467,82 + Euro 440,-- + Euro 258,--). LJN BQ3226