Overslaan en naar de inhoud gaan

CTG 270508 medisch adviseur is voldoende objectief en vervult zijn taak correct

CTG 270508 medisch adviseur is voldoende objectief en vervult zijn taak correct
Beslissing in eerste aanleg
Het Regionaal Tuchtcollege heeft aan zijn beslissing het volgende ten grondslag gelegd.
“ 2. De feiten
Het gaat in deze zaak om het volgende: Klager heeft bij een arbeidsongeval letsel opgelopen aan zijn linkerpols. Klager heeft vervolgens zijn werkgever aansprakelijk gesteld voor het letsel en de daaruit voortvloeiende schade. De verzekeraar van klagers werkgever heeft een letselschadebureau ingeschakeld voor de regeling van de schade. Dat letselschadebureau heeft verweerder ingeschakeld als medisch adviseur om de aard en de omvang van het letsel te beoordelen. Verweerder heeft aan het letselschadebureau gerapporteerd dat het genezingsproces van het letsel van klager naar gangbare medische maatstaven ongeveer een half jaar zou duren en dat klager daarna zijn werkzaamheden weer zou kunnen hervatten.
3. Het standpunt van klager en de klacht
De klacht van klager bestaat – zakelijk weergegeven – uit drie klachtonderdelen.
Klager is allereerst van mening dat het advies van verweerder omtrent de
arbeidsongeschiktheid van klager niet objectief was. Verweerder heeft zich bij zijn advies nagenoeg uitsluitend laten leiden door de belangen van de verzekeraar.
Tevens verwijt klager verweerder dat hij vast bleef houden aan een arbeidsongeschiktheidstermijn van zes maanden, ondanks het feit dat rapportages van andere medisch specialisten een langere arbeidsongeschiktheid onderbouwden, en dat verweerder daarbij voorbij is gegaan aan de diagnose ‘dorsaal wristsyndroom’.
Tenslotte verwijt klager verweerder het rapporteren van onjuistheden (verweerder heeft aandoeningen genoemd van de vrouw van klager als ware het klachten van klager, verweerder heeft ten onrechte gesteld dat de eerste melding over de polsproblematiek dateert van een jaar na het ongeval en heeft strijdig met een brief van de cardioloog van klager gerapporteerd) en het nodeloos grievend te werk gaan (verweerder heeft gesteld dat het niet te verwachten is dat klager een normale statistische pensioenleeftijd zal halen).
4. Het standpunt van verweerder
Op de standpunten van verweerder zal hierna, voor zover nodig, worden ingegaan.
5. De overwegingen van het college
Met betrekking tot het verzoek van verweerder om klager niet-ontvankelijk te verklaren in zijn klacht, overweegt het college het volgende. Het Centraal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg heeft geoordeeld dat het handelen van een medisch adviseur niet onder het tuchtrecht valt, indien het niet gaat om de beoordeling van de gezondheidstoestand van een patiënt. A contrario redenerend komt het college tot de conclusie dat klager ontvankelijk is in zijn klacht, gezien het feit dat verweerder in casu wel heeft geoordeeld over de gezondheidstoestand van klager, door als medisch adviseur de aard en de omvang van het letsel van klager te beoordelen. Met betrekking tot de inhoud van de klacht overweegt het college het volgende. Het eerst klachtonderdeel betreft de objectiviteit van verweerder. Klager heeft, tegenover de betwisting door verweerder, niet met concrete feiten kunnen staven en heeft niet aannemelijk kunnen maken dat verweerder niet objectief is geweest in zijn oordeel. Ten aanzien van het tweede klachtonderdeel is het college van oordeel dat verweerder zijn taak correct heeft vervuld. Verweerder heeft op basis van de door hem verkregen informatie een inschatting gemaakt van de te verwachten arbeidsongeschiktheid van klager. Hij heeft zijn oordeel mede gebaseerd op de onafhankelijke expertise van orthopedisch chirurg G.. Naar de mening van G. waren er geen objectiveerbare afwijkingen aanwezig. Verweerder heeft op basis van de hem beschikbare informatie tot zijn oordeel kunnen komen. Na de expertise door G. en het advies van verweerder is klager behandeld door plastisch chirurg H.. Door uitspraken van H. over het ‘dorsaal wristsyndroom’ was er twijfel gerezen omtrent het rapport van G.. Verweerder heeft op dat moment zorgvuldig gehandeld door klager een second opinion aan te bieden. Ook de klachten samengenomen in het derde klachtonderdeel, bevatten naar het oordeel van het college geen tuchtrechtelijk verwijtbare handelingen van verweerder:
- Volgens klager heeft verweerder ten onrechte bij de klachten van klager gesproken over een whiplash. Dit is, aldus klager, een aandoening van de vrouw van klager en niet van klager zelf. Gezien de brief van de huisarts van klager d.d.19-09-2005, is deze vergissing echter niet toe te schrijven aan verweerder. Kennelijk heeft klagers vorige huisarts deze klachten van de vrouw van klager per abuis in het dossier van klager gezet.
- Verweerder heeft volgens klager ten onrechte gesteld dat de polsproblematiek voor het eerst op 15 april 2002 gedocumenteerd is. Verweerder heeft echter niet, zoals klager beweert, gesteld dat de polsproblematiek pas een jaar na het ongeval is gedocumenteerd, maar dat daar door de huisarts pas na een jaar voor het eerst melding over wordt gemaakt. Dat laatste is ook inderdaad het geval.
- Tevens heeft verweerder naar de mening van klager strijdig met een brief van de cardioloog van klager gerapporteerd. De cardioloog noemt in zijn brief een infarct met een recidief, hij vermeldt dat klager hiervoor gedotterd is en dat het de laatste jaren goed gaat met klager; hij heeft geen pijn op de borst gehad. Verweerder heeft hieromtrent geschreven dat klager een infarct heeft gehad met recidief, dat klager gekatheteriseerd is en hij meldt dat de cardioloog heeft aangegeven dat klager de laatste tijd cardiaal stabiel was. Het college is van oordeel dat van een tuchtrechtelijk relevante discrepantie tussen de berichtgeving van de cardioloog en de rapportage door verweerder geen sprake is.
- Als laatste klacht van dit klachtonderdeel verwijt klager verweerder dat hij nodeloos grievend is geweest. Met de opmerking van verweerder dat klager waarschijnlijk de normale pensioenleeftijd niet zou halen, heeft verweerder bedoeld dat hij verwachtte dat klager waarschijnlijk reeds vóór de leeftijd van vijfenzestig jaar arbeidson- geschikt zal worden. Klager heeft deze opmerking opgevat als zou hij de leeftijd van vijfenzestig niet halen. De opmerking van verweerder, die verzekeringstechnisch van belang kan zijn, noopt echter niet tot deze uitleg. Hoewel verweerder zich duidelijker had kunnen uitdrukken, kan hem hiervoor geen tuchtrechtelijk verwijt worden gemaakt. Het college is tot het oordeel gekomen dat verweerder zorgvuldig en correct heeft gehandeld. Het college is derhalve van mening dat de klacht kennelijk ongegrond is.”

3. Vaststaande feiten
Nu partijen daartegen geen bezwaren hebben geuit, gaat het Centraal Tuchtcollege bij de behandeling van de zaak in hoger beroep uit van de feiten, zoals deze zijn vastgesteld door het Regionaal Tuchtcollege en hiervoor zijn weergegeven onder 2. De feiten.
4. Beoordeling van het hoger beroep
4.1. Zoals in de beslissing waarvan beroep door Regionaal Tuchtcollege onder 3. is vermeld, bestaat het in eerste aanleg door klager aan de arts gemaakte verwijt uit de volgende drie onderdelen:
1) het advies van de arts was niet objectief,
2) de arts is ten onrechte blijven vasthouden aan een arbeidsongeschiktheidtermijn van zes maanden,
3) de arts heeft onjuistheden gerapporteerd en is in zijn rapportage onnodig grievend te werk gegaan.
Het Regionaal Tuchtcollege heeft de klacht in alle onderdelen ongegrond verklaard.
4.2. Klager is onder aanvoering van twee grieven in beroep gekomen. De eerste grief richt zich tegen het oordeel van het Regionaal Tuchtcollege dat het tweede klachtonderdeel ongegrond is. Met de tweede grief bestrijdt klager het oordeel van het Regionaal Tuchtcollege dat het in het tweede gedeelte van de derde klachtonderdeel neergelegde verwijt, te weten dat de arts nodeloos grievend te werk is gegaan, ongegrond is. Tegen het oordeel dat het eerste onderdeel van de klacht en het eerste gedeelte van het derde onderdeel van de klacht ongegrond zijn, zijn geen grieven geformuleerd. De verwijten dat het advies van de arts niet objectief is en dat de arts onjuistheden heeft gerapporteerd, zijn in dit hoger beroep dan ook niet meer aan de orde.
4.3. De arts heeft in beroep verwezen naar het verweer dat hij al in eerste aanleg heeft gevoerd.
4.4. De behandeling van de zaak in beroep heeft het Centraal Tuchtcollege ten aanzien van het tweede klachtonderdeel en ten aanzien van het in het derde klachtonderdeel neergelegde verwijt dat de arts nodeloos grievend te werk is gegaan, niet geleid tot andere overwegingen en conclusies dan die van het Regionaal Tuchtcollege. Dit betekent dat het beroep wordt verworpen.
CTG 2007/212