Overslaan en naar de inhoud gaan

RTG A.dam 260509 medisch adviseur is geen regisseur, pleitbezorger of belangenbehartiger van ass

RTG A.dam 260509 medisch adviseur is geen regisseur, pleitbezorger of belangenbehartiger van ass
Verweerder is sinds 1992 als medisch adviseur werkzaam, onder andere voor E (hierna: E). Op 20 oktober 1995 is klager als bestuurder van een auto van achteren aangereden toen hij stond te wachten voor een stoplicht. De tegenpartij, die was verzekerd bij (zoals later geheten) E, heeft de aansprakelijkheid erkend. Klager is na dit ongeval in verband met klachten en beperkingen uitgevallen voor zijn werk. Over de aard en de omvang hiervan is geschil ontstaan waarin nog geen bindende uitspraken zijn gedaan.
Op 20 juni 1996 heeft klager encephalitis gekregen waarvoor hij succesvol is behandeld.
F, neuroloog te G, heeft op gezamenlijk verzoek van klager en E klager onderzocht en daarover op 27 november 1998 gerapporteerd en ter beantwoording van een van de ge-stelde vragen de diagnose gesteld dat sprake was van
“postwhiplash klachten, die echter …..interfereren met een postviraal vermoeidheidssyndroom (sedert een ernstige herpes simplex encephalitis in juni 1996). “
Verweerder heeft naar aanleiding van genoemde rapportage bij brief van 26 juli 2001 opmerkingen gemaakt en vragen gesteld waarna de medisch adviseur aan de zijde van klager, die ook vragen had, bij brief van 10 augustus 2001 schriftelijk heeft gereageerd. In deze brief schrijft zij onder meer:
“…In tegenstelling tot collega C ben ik de mening toegedaan dat uit de literatuur duidelijk blijkt dat langdurige gevolgen na een whiplashletsel kunnen ontstaan. In deze zou ik ondermeer willen verwijzen naar de Scientific Monograph of the Quebec Task Force on Whiplash-Associated Disorders, waaruit blijkt dat 12,5 % van de onderzochte groep nog een half jaar na datum ongeval verzuimde van het werk……” .
Naar aanleiding van de vragen en opmerkingen van beide zijden heeft F op 3 oktober 2001 aanvullend gerapporteerd.
Daarna heeft verweerder een op 18 oktober 2001 gedateerde en aan de schadebehandelaar gerichte memo opgesteld, waarvan klager kennis heeft genomen. De memo bevat een reactie op het rapport van F en de bevindingen in verband daarmede van de medi-sche adviseur van (de advocaat van) klager.
De memo bevat onder meer de volgende zinsneden:
“…Collega F wenst kennelijk niet in te zien dat zeer velen die plotseling in een nieuwe, veeleisende functie beginnen het daar zwaar hebben. Verder neemt hij kennelijk zo maar aan dat een gering ongeval zoals betrokkene dat begin een jaar eerder meemaakte, nog altijd lijdt tot minder werkdruk aankunnen. Als hij dat aanneemt, moet hij die relatie wel duidelijk uitleggen, en dat doet hij niet. Kortom: in afwezigheid van een verklaring hoe het ongeval tot zulke langdurige psychische klachten kon leiden en in aanwezigheid van een verklaring waar die klachten wel vandaan komen (stress door onder meer arbeidsomstandigheden en de thuissituatie) moet uiteraard het ongeval als veroorzaker van langdurige klachten verworpen worden…. Dat college F de hier genoemde stukken niet vindt bijdragen tot verder inzicht is opnieuw veelbetekenend. Zou hij werkelijk menen dat een naar ik aanneem levensbedreigende, chronische ziekte bij zijn ernstig geïnvalideerde vrouw die waarschijnlijk steeds zieker wordt, in aanwezigheid van thuiswonende kinderen een geringere factor is voor het ontwikkelen voor psychische klachten dan deze aanrijding waarbij geen enkele vaststelbare schade werd opgelopen?... Terwijl de psychiater kennelijk een ernstige psychiatrische ziekte diagnosticeert … begrijpt college F kennelijk nog niet dat van daaruit de probleem van betrokkene verklaard kunnen worden….Ook hier wordt weer aangetoond dat collega F alleen maar oog heeft voor het ongevalsgevolg (en de encephalitis). Iedere arts weet dat twee van de daar genoemde factoren kunnen passen bij alcoholmisbruik (600.000 mensen in Nederland kampen met alcoholproblemen, velen daarvan hebben psychische klachten zoals betrokkene die heeft), maar zoekt niet uit of dat hier aan de orde zou zijn….Hier laat collega F zien dat hij een “gelovige” is… Dat collega F artikelen gelezen heeft en congressen bezocht heeft over whiplash is wel het minste wat wij mogen verwachten. Dat hij nog steeds denkt dat het whiplash syndroom een overwegend organische oorzaak heeft, is tegenspraak met de huidige wetenschappelijke medische gegevens….”
(en dan naar aanleiding van voormelde brief van klagers medisch adviseur)
“ Dat 12,5% van de mensen een ½ jaar na het ongeval arbeidsongeschikt is, geeft nog geen causaal verband aan. In een sector waar betrokkene werkzaam was, was naar beste schatting bijna 10% arbeidsongeschikt een ½ jaar na kijken naar Studio Sport of het journaal, danwel het spelen van een tenniswedstrijd. Als zij arbeidsongeschikt zouden zijn verklaard na een evenement dat tot een zeer hoge financiele claim zou kunnen leiden, had dat percentage ongetwijfeld hoger ge-legen dan 12,5%...
Zo lang steeds “de whiplash” als mede-boosdoener wordt aangemerkt, loopt betrokkene de kans op een juiste behandeling van zijn klachten mis….”
E heeft het in de memo besloten liggende afwijzende standpunt van verweerder gevolgd waarna overeenstemming met klager op basis van de rapportage van F onmogelijk is gebleken. Klager heeft vervolgens een civiele procedure aangespannen. Omtrent een aantal geschilpunten is, na hoger beroep tegen een tussenvonnis van de rechtbank, het oordeel van het Gerechtshof gevraagd.
3. Het standpunt van klager en de klacht.
De klacht houdt zakelijk weergegeven in dat verweerder:
1. zich in zijn brief van 26 juli 2001 aan F en in zijn memo van 18 oktober 2001 vooringenomen heeft getoond, waarin hij
2. op suggestieve wijze tot een waardering van klagers psychische problemen is gekomen;
3. onlogisch redeneert door een suggestie te doen over alcoholmisbruik van klager hetgeen onnodig grievend is;
4. de ongefundeerde suggestie doet dat mensen werkzaam in de sector Sociale Verzekeringen verzekeringsfraude plegen.

4. Het standpunt van verweerder.
Verweerder heeft de klacht en de daaraan ten grondslag gelegde stellingen bestreden. Voor zover nodig wordt daarop hieronder ingegaan.
5. De overwegingen van het college.
Er bestaat aanleiding om de vier klachtonderdelen gezamenlijk te behandelen.
De klachtonderdelen betreffen de wijze waarop verweerder zich in voormelde brief aan F van 26 juli 2001 en memo aan de schadebehandelaar van 18 oktober 2001 heeft uitgelaten over de beoordeling en redengeving van F ter beantwoording van hem voorgelegde vragen en over de redengeving van de medisch adviseur aan de zijde van klager.
Verweerder heeft erop gewezen dat de aard van de werkzaamheden van een medisch adviseur van een aansprakelijkheidsverzekeraar, zoals in dit geval, niet vergelijkbaar is met het werk van bijvoorbeeld de medisch adviseur in het kader van sociale verzekeringen (verzekeringsarts) of van een bedrijfsarts. Een medisch adviseur brengt in beginsel alleen advies uit te behoeve van zijn opdrachtgever.
Voor zover verweerder met dit betoog beoogt te bereiken dat klager geen recht heeft zich te beklagen over de inhoud van een interne notitie en/of dat verweerders werkzaamheden niet, of in mindere mate, aan tuchtrechtelijke toetsing onderworpen worden, en/of dat, gaat een en ander niet op. Verweerder wist althans behoorde er rekening mee te houden dat klager kennis zou krijgen van de passages in de brief en de memo waarover hij zich nu beklaagt. Die passages betreffen klager persoonlijk waardoor hij een rechtstreeks belang heeft om, indien hij kritiek heeft op de door verweerder gebruikte bewoordingen en kwalificaties, deze aan het oordeel van de tuchtrechter te onderwerpen. Daarin komt geen verandering doordat de gewraakte passages slechts de bouwstenen zijn van een intern advies. Verder geldt dat de BIG-ingeschreven arts die bij zijn advisering de gezondheidstoestand beoordeelt van een patiënt (verzekerde of tegenpartij van de geadviseerde maatschappij) valt onder het bereik van het medisch tuchtrecht (de tweede tuchtnorm zoals omschreven in artikel 47 lid 1 onder b. Wet op de beroepen in de individuele gezondheidszorg, Wet BIG).
Vooropgesteld wordt dat verweerder geen verwijt kan worden gemaakt dat hij inhoudelijk een ander standpunt dan klager inneemt over het whiplashletsel als mogelijke
(mede-)oorzaak van de door klager gepretendeerde schade. Verweerder heeft de bevoegdheid om ter advisering van de civiele tegenpartij van klager een tegenovergesteld standpunt in te nemen. Verweerder heeft ook het recht om het met klager oneens te zijn over de door deze aan whiplash toegeschreven klachten en beperkingen. Deze bevoegdheid en dit recht hebben hun begrenzing in die zin dat de medisch adviseur zich in zakelijke bewoordingen uitdrukt, in het debat met de tegenpartij niet vooringenomen is en zich met voldoende respect voor de gesprekspartners, in dit geval klager, zijn medisch adviseur, en de rapporteur F en hun standpunten te betonen, objectief en onafhankelijk te oordelen en zijn oordeel te beperken tot het eigen werkterrein. Meer in het algemeen dient verweerder zorgvuldigheid te betrachten, welke norm te lezen is in artikel 1 van de voor verweerder geldende Beroepscode voor geneeskundig adviseurs (juni 1994). Verder is in artikel 15 bepaald dat de geneeskundig adviseur dient te handelen overeenkomstig de in de medische professie algemeen aanvaarde gedragsregels. Dat meer concreet genormeerde algemeen geldende richtlijnen of protocollen ontbreken doet hieraan niet af.
De door klager uitgesproken verwijten zijn gegrond: de hiervoor onder de feiten aangehaalde inhoud van verweerders reacties is vooringenomen en/of ongepast en/of badine-rend en/of beledigend en/of ongefundeerd. Verweerder, er onwrikbaar van overtuigd dat whiplash nooit oorzaak is en kan zijn van klachten en beperkingen zoals klager die heeft genoemd, is ongevraagd op zoek gegaan naar omstandigheden bij klager die volgens verweerder mogelijk wel oorzaak zijn van die klachten. Bij die zoektocht heeft hij ongefundeerde uitspraken gedaan (alcoholmisbruik, de gezondheidstoestand van de echtgenote, en percentage van fraudeurs) die klager begrijpelijkerwijze op zichzelf heeft betrokken. Verweerder is als medisch adviseur tekort geschoten omdat hij zijn positie overschat (hij is medisch adviseur en geen regisseur, pleitbezorger of belangenbehartiger van de verzekeringsmaatschappij) en kennelijk zijn eigen vakkundigheid en over-tuigingen heeft overschat en in elk geval niet van relativering heeft willen weten (want over whiplash kan minst genomen verschillend gedacht worden). Op deze gronden dient hem een maatregel te worden opgelegd.
De conclusie van het voorgaande is dat de klacht naar de kern genomen gegrond is. Verweerder heeft gehandeld in strijd met de zorg die hij ingevolge artikel 47 lid 1 onder b van de Wet BIG.
Voor de zwaarte van de maatregel wordt overwogen dat verweerder voor vergelijkbare feiten (in de periode 2001) in hoger beroep een waarschuwing is opgelegd. De omstandigheid, dat het college tijdens de behandeling ter zitting er niet van overtuigd heeft kunnen raken dat verweerder inziet dat hij zijn vak en taak als medisch adviseur op andere wijze inhoud moet geven dan hij kennelijk gewend is, zou reden zijn om een zwaardere maatregel te overwegen. In het ruime tijdsverloop sinds 2001, waarin de onderhavige feiten zich hebben voorgedaan, wordt echter aanleiding gevonden thans opnieuw met de maatregel van waarschuwing te volstaan.
Om redenen, aan het algemeen belang ontleend, zal de beslissing zodra zij onherroepelijk is op na te melden wijze worden bekendgemaakt.
6. De beslissing.
Het Regionaal Tuchtcollege waarschuwt verweerder;
Bepaalt voorts dat de beslissing ingevolge artikel 71 van de Wet BIG geheel in de Nederlandse Staatscourant zal worden bekendgemaakt en aan de tijdschrif-ten Medisch Contact, Tijdschrift voor Gezondheidsrecht, Gezondheids Jurisprudentie, GAV-scoop en Letsel & Schade en Tijdschrift voor Bedrijfs-en Vezeke-ringsgeneeskunde ter bekendmaking zal worden aangeboden. RTG 08030.asdRTG 08028 asd, waar in een vergelijkbare zaak een berisping is opgelegd.
Zie ook

Ook daar luidde het oordeel:
"Verweerder is als medisch adviseur tekort geschoten omdat hij zijn positie ruimer invult dan gepast is. Hij is in de eerste plaats arts, daarnaast medisch adviseur en geen regisseur, pleitbezorger of belangenbe-hartiger van de verzekeringsmaatschappij) die kennelijk zijn eigen vakkundigheid en overtuigingen heeft overschat en in elk geval niet van relativering heeft willen weten (want over de diagnoses whiplash en PTSS kan minst genomen verschillend worden gedacht).
Op deze gronden dient hem een maatregel te worden opgelegd"