Overslaan en naar de inhoud gaan

TGZCTG 261022 tandarts consulteert partner tbv advies letselzaak; waarschuwing bij RTG tzv deskundigheid en bronvermelding; ongegrond bij CTG

TGZCTG 261022 tandarts consulteert partner tbv advies letselzaak; waarschuwing bij RTG tzv deskundigheid en bronvermelding; ongegrond bij CTG

Het beoordelingskader

4.1
Het college moet beoordelen of beklaagde binnen de grenzen van een redelijke beroepsuitoefening is gebleven, met andere woorden: of zij heeft gehandeld zoals van een redelijk bekwaam tandarts/medisch adviseur in de gegeven omstandigheden mocht worden verwacht. Dit is een zakelijke beoordeling, waarbij rekening wordt gehouden met de stand van de wetenschap op dat moment en de geldende beroepsnormen.

4.2
Beklaagde heeft haar advies over de aansprakelijkheidskwestie neergelegd in een rapport aan de verzekeraar. Bij de beoordeling van de vraag of een deskundigenadvies of -rapport van een arts voldoet aan de daaraan te stellen eisen, worden naar vaste rechtspraak de volgende criteria in aanmerking genomen:
a) Het rapport vermeldt de feiten, omstandigheden en bevindingen waarop het berust;
b) Het rapport geeft blijk van een geschikte methode van onderzoek om de voorgelegde vraagstelling te beantwoorden;
c) In het rapport wordt op inzichtelijke en consistente wijze uiteengezet op welke gronden de conclusies van het rapport steunen;
d) Het rapport vermeldt de bronnen waarop het berust, daaronder begrepen de gebruikte literatuur en de geconsulteerde personen;
e) De rapporteur blijft binnen de grenzen van zijn of haar deskundigheid.

Het college toetst ten volle of het onderzoek door de arts uit het oogpunt van vakkundigheid en zorgvuldigheid de tuchtrechtelijke toets der kritiek kan doorstaan. Ten aanzien van de conclusie van de rapportage wordt beoordeeld of de deskundige in redelijkheid tot die conclusie heeft kunnen komen.

3.
De beoordeling

5.1
Klaagster stelt dat het rapport van beklaagde onzorgvuldig en ondeskundig is. Zij is het ook niet eens met de conclusie uit het rapport. Zij vindt dat beklaagde ondeskundig is omdat zij ten tijde van het opstellen van het rapport (en in de jaren daarvoor) niet meer als tandarts werkzaam was. Ook vindt zij dat beklaagde als tandarts niet over kaakchirurgische of implantologische kwesties kan oordelen. Zij vindt het rapport onzorgvuldig, omdat bepaalde feiten niet bij het rapport zijn betrokken, waardoor de conclusies onjuist zijn. Met de second opinion van een andere deskundige die zich over deze kwestie heeft gebogen, was klaagster het wel eens.

5.2
Beklaagde heeft verweer gevoerd. Zij heeft haar advies gebaseerd op de stukken zoals zij die van de verzekeraar ter beschikking gesteld heeft gekregen. Op basis van deze (medische) gegevens heeft zij haar rapport opgesteld. Beklaagde is inderdaad basis-tandarts, geen tandarts-implantoloog of kaakchirurg. Zij heeft ook geen praktijkervaring in de implantologie of kaakchirurgie. En hoewel beklaagde zelf niet veel van implantologie weet, achtte zij zich wel geschikt om het rapport op te stellen, omdat haar echtgenoot tandarts-implantoloog is. Het is haar gebruikelijke werkwijze om met haar echtgenoot ‘aan de keukentafel te sparren’ over implantologische kwesties waarin zij een advies dient te geven. Het is dan ook nooit voorgekomen dat zij zichzelf onvoldoende deskundig achtte om een rapport op te stellen. Beklaagde heeft verder uitgelegd dat het in de praktijk meestal zo gaat dat een eerste rapport, zoals het rapport dat hier ter discussie staat, wordt gevolgd door een aanvullende vraagstelling, op basis waarvan aan beklaagde wordt gevraagd een tweede rapport op te stellen. Zo ver is het in dit geval echter niet gekomen, omdat klaagster na ontvangst van het rapport van beklaagde meteen aangaf een andere deskundige te willen raadplegen. Beklaagde heeft inderdaad nagelaten in haar rapport (schriftelijke) bronnen te benoemen. Zij heeft behalve haar echtgenoot echter wel degelijk literatuur geraadpleegd bij het opstellen van het rapport. Beklaagde is jurist en is ook om die reden goed bekend met de criteria voor deskundigenrapporten uit de vaste jurisprudentie van het CTG.

5.3
Het college komt tot het oordeel dat het rapport van beklaagde niet voldoet aan de punten d en e, zoals hierboven in 4.2 benoemd.

Waarom voldoet het rapport niet aan de criteria?

5.4
Het rapport voldoet in de eerste plaats niet aan criterium e, het criterium dat over de deskundigheid van de rapporteur gaat. Vast staat dat beklaagde geen tandarts-implantoloog of kaakchirurg is, dat zij dat nooit is geweest en dat zij ook nooit als zodanig heeft gewerkt. Zij heeft geen eigen, recente werkervaring op deze onderwerpen en is derhalve niet deskundig op deze gebieden. Beklaagde is bovendien sinds 1998 niet meer werkzaam als ‘reguliere’ tandarts, maar als tandarts ten behoeve van slaapproblematiek en orthodontie. Het is niet per definitie onjuist om als (basis)tandarts als deskundige te adviseren in implantologische of kaakchirurgische kwesties. In dit geval is het echter zo dat beklaagde, zoals zij zelf ook erkent, kennis over de kwestie, in ieder geval voor wat betreft de implantologie, niet heeft en dat zij deze extern (lees: bij haar echtgenoot en uit literatuur) moet vergaren. En hoewel het college er zonder meer van uit gaat dat de geconsulteerde echtgenoot de juiste kennis in huis heeft, heeft beklaagde verzuimd in het rapport te verwijzen naar de door haar geconsulteerde personen en schriftelijke bronnen. Zij heeft het rapport enkel uit eigen naam ondertekend, waardoor het lijkt dat het rapport alleen op basis van haar inzichten tot stand is gekomen. Naar het oordeel van het college had het zuiver geweest als beklaagde ofwel bij de verzekeraar had aangegeven dat zij zichzelf niet voldoende deskundig achtte om een dergelijk rapport op te stellen, ofwel in het rapport had vermeld dat zij haar echtgenoot/een tandarts-implantoloog bij het opstellen van de inhoud van het rapport had geconsulteerd. Dat had haar rapport beter toetsbaar gemaakt en had beklaagde ook minder kwetsbaar gemaakt voor grieven zoals die van klaagster, dat zij als tandarts niet uitgerust zou zijn om te adviseren over vraagstukken van implantologie of kaakchirurgie.

5.5
Dit brengt het college bij het volgende punt, dat van criterium d. In dit criterium is bepaald dat een deskundigenrapport de bronnen vermeldt waarop het rust, daaronder begrepen de gebruikte literatuur en geconsulteerde personen. Zoals al overwogen, heeft beklaagde in het rapport niet benoemd welke bronnen zij heeft geraadpleegd. Zij heeft de kennis van haar echtgenoot als input voor het rapport gebruikt, maar dit staat nergens in het rapport vermeld. Ook staat er geen verwijzing naar geraadpleegde literatuur. Het rapport is daardoor onvoldoende toetsbaar en onvolledig. Ook op dit punt voldoet het rapport daarom niet aan de daaraan te stellen eisen.

5.6
Dat, zoals klaagster stelt, de conclusies van het rapport inhoudelijk onjuist of onverdedigbaar zouden zijn, heeft het college – mede in het licht van de terughoudende toets die op dit punt moet worden aangelegd – niet kunnen vaststellen. Het betoog van klaagster kan in zoverre niet worden gevolgd.

5.7
De conclusie is dat beklaagde in strijd heeft gehandeld met het belang van een goede uitoefening van de individuele gezondheidszorg zoals bedoeld in artikel 47, eerste lid onder b, van de Wet op de beroepen in de individuele gezondheidszorg BIG. De klacht is gegrond.

Welke maatregel is passend?

5.8
Voor wat betreft de op te leggen maatregel, oordeelt het college als volgt. Het college rekent het beklaagde aan dat zij een rapport heeft opgesteld over een onderwerp waar zij – naar eigen zeggen – zelf geen deskundigheid over bezit. Ter zitting is duidelijk geworden dat beklaagde haar advieswerk in implantologische kwesties blijkbaar al geruime tijd op deze manier uitvoert. Zij zorgt er, door haar echtgenoot te raadplegen, wel voor dat een deskundige meekijkt. Het college wil hierbij benadrukken dat de wijze waarop zij dit doet – zonder de geconsulteerde persoon (en geconsulteerde literatuur) als bron te vermelden - niet voldoet aan de maatstaven die volgens vaste rechtspraak aan deskundigenadviezen worden gesteld. Beklaagde is behalve tandarts ook jurist en heeft ter zitting zelf aangegeven goed bekend te zijn met deze maatstaven; juist van haar had om die reden mogen worden verwacht dat haar werkwijze en rapportage daaraan zouden voldoen. Tegelijkertijd weegt het college mee dat beklaagde geen tuchtrechtelijk verleden heeft en dat het verweten handelen zeven jaar geleden heeft plaatsgevonden. Het college is alles afwegend van oordeel dat kan worden volstaan met het opleggen van een waarschuwing.”

3.
Vaststaande feiten en omstandigheden

Voor de beoordeling van het beroep gaat het Centraal Tuchtcollege uit van de feiten en omstandigheden zoals weergegeven in de beslissing in eerste aanleg, welke weergave in beroep niet, althans onvoldoende, is bestreden.

4.
Beoordeling van het beroep

4.1
De tandarts is met vier grieven in beroep gekomen van de bestreden beslissing. De tandarts verzoekt het Centraal Tuchtcollege die beslissing te vernietigen en de klacht alsnog ongegrond te verklaren.

4.2
Klaagster heeft gemotiveerd verweer gevoerd en geconcludeerd tot verwerping van het beroep.

4.3
Zoals het Regionaal Tuchtcollege in 4.2 heeft overwogen, moet volgens vaste rechtspraak van het Centraal Tuchtcollege een rapportage voldoen aan de volgende criteria:
a. het rapport vermeldt de feiten, omstandigheden en bevindingen waarop het berust;
b. het rapport geeft blijk van een geschikte methode van onderzoek om de voorgelegde vraagstelling te beantwoorden;
c. in het rapport wordt op inzichtelijke en consistente wijze uiteengezet op welke gronden de conclusies van het rapport steunen;
d. het rapport vermeldt de bronnen waarop het berust, daaronder begrepen de gebruikte literatuur en de geconsulteerde personen;
e. de rapporteur blijft binnen de grenzen van zijn deskundigheid.

Het college toetst ten volle of het onderzoek door de arts uit het oogpunt van vakkundigheid en zorgvuldigheid de tuchtrechtelijke toets der kritiek kan doorstaan. Ten aanzien van de conclusie van de rapportage beoordeelt het college of de deskundige in redelijkheid tot zijn conclusie heeft kunnen komen.

4.4
Het Centraal Tuchtcollege stelt voorop dat vaststaat dat het Regionaal Tuchtcollege niet heeft kunnen vaststellen dat de conclusies van de tandarts in haar rapport inhoudelijk onjuist of onverdedigbaar zouden zijn. Tegen dit oordeel is immers geen grief gericht.

4.5
De tandarts voert in beroep allereerst aan dat Regionaal Tuchtcollege buiten de grenzen van de klacht is getreden door te oordelen dat de tandarts niet beschikt over voldoende deskundigheid om in de situatie van klaagster te rapporteren. Volgens de tandarts ziet de klacht op de inhoud van het rapport en niet op de persoon van de rapporteur.

4.6
Het Centraal Tuchtcollege overweegt dat in het klaagschrift niet alleen de inhoud van het rapport in twijfel wordt getrokken, maar dat ook - weliswaar summier - over de deskundigheid van de tandarts op het gebied van implantologie wordt geklaagd. Het Centraal Tuchtcollege is in dit kader bovendien van oordeel dat waar het gaat om de deskundigheid van de totstandkoming van een rapport dit niet los gezien kan worden van de deskundigheid van de tandarts. Het Regionaal Tuchtcollege oordeelt daarom dat het Regionaal Tuchtcollege niet buiten de grenzen van het geschil is getreden.

4.7
Het Centraal Tuchtcollege stelt vervolgens vast dat het Regionaal Tuchtcollege heeft geoordeeld dat het rapport van de tandarts niet voldoet aan de hiervoor genoemde criteria d. en e. Het Centraal Tuchtcollege zal deze criteria in beroep opnieuw beoordelen.

Criterium e. – deskundigheid van de rapporteur

4.8
Het Centraal Tuchtcollege onderschrijft het oordeel van het Regionaal Tuchtcollege dat het niet per definitie onjuist is om als (basis)tandarts als deskundige te adviseren in implantologische of kaakchirurgische kwesties en overweegt dat dit in de praktijk ook veelvuldig voorkomt. Anders dan het Regionaal Tuchtcollege is het Centraal Tuchtcollege echter van oordeel dat de vraagstelling valt binnen de deskundigheid van de tandarts, gelet op haar voorgeschiedenis en lange ervaring in het vakgebied. Daarbij deelt het Centraal Tuchtcollege de stelling van de tandarts dat uitgangspunt behoort te zijn dat het tuchtcollege uitgaat van de deskundigheid en bekwaamheid van een rapporteur, tenzij er concrete aanwijzingen zijn om daar aan te twijfelen. Dergelijke aanwijzingen zijn in de onderhavige klachtprocedure niet gebleken. Nu het Centraal Tuchtcollege niet de tandarts in deze specifieke situatie buiten haar deskundigheid heeft gerapporteerd, kan het Centraal Tuchtcollege niet vaststellen dat de tandarts tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld door haar advies uit te brengen.

Criterium d. – bronvermelding

4.9
Het Centraal Tuchtcollege overweegt dat, zoals de tandarts in beroep ook aanvoert, het opnemen van een bronvermelding afhankelijk is van de aard en de inhoud van een advies. Bronvermelding is bijvoorbeeld geen vereiste indien een rapport feitelijke informatie bevat of een advies gebaseerd op algemeen bekend veronderstelde (basis-)kennis, waar in de onderhavige zaak sprake van was. Evenmin behoeven informele professionele consultaties vermeld te worden. Dat de tandarts tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld door een bronvermelding achterwege te laten, is het Centraal Tuchtcollege dan ook niet gebleken.

4.10
Samenvattend overweegt het Centraal Tuchtcollege dat niet is gebleken dat de tandarts buiten de grenzen van haar deskundigheid is getreden en dat de tandarts in haar rapport in dit geval geen melding hoefde te maken van eventuele bronnen waarop het berust. Dit leidt tot het oordeel dat het onderzoek van de arts de tuchtrechtelijke toets der kritiek kan doorstaan.

4.11
Het voorgaande leidt vervolgens tot het oordeel dat het beroep gegrond is en dat het Centraal Tuchtcollege de klacht alsnog ongegrond zal verklaren. ECLI_NL_TGZCTG_2022_169