Overslaan en naar de inhoud gaan

RBNNE 120623 verbod op gebruik gewasbeschermingsmiddelen ihkv lelieteelt in de directe nabijheid van omwonenden

RBNNE 120623 verbod op gebruik gewasbeschermingsmiddelen ihkv lelieteelt in de directe nabijheid van omwonenden

2. De feiten

2.1.

Eisers zijn woonachtig aan de [straatnaam] en de [straatnaam] te [woonplaats] , vlakbij het Natura 2000-gebied 'Drents-Friese Wold & Leggelderveld'. Eiseres sub 2 en eisers sub 3 drijven ter plaatse tevens ondernemingen (eenmanszaken), waarbij natuurbeleving en de buitenlucht een belangrijke rol spelen en waarmee zij zich profileren/onderscheiden van vergelijkbare ondernemingen.

2.2.

De woningen/ondernemingen van eisers zijn gelegen rondom percelen landbouwgrond,

kadastraal bekend [woonplaats] , [sectie] , nummer [x] , [x] , [x] , [x] , [x] , [x] , [x] , [x] , [x] en [x] , welke percelen in 2023 in gebruik zijn bij [gedaagde sub 1] .

2.3.

Gedaagde sub 1, [gedaagde sub 1] , betreft een maatschap (een familiebedrijf), gericht op de teelt van diverse bloemsoorten zoals pioenrozen, tulpen en lelies. Daarnaast worden aardbeien, maïs, tagetus (Afrikaantjes), suikerbieten en graan verbouwd. Gedaagden sub 2 tot en met 5 zijn de maten van [gedaagde sub 1] .

2.4.

Op de onder 2.2. genoemde percelen verbouwen [gedaagde sub 1] . lelies. [gedaagde sub 1] . hebben die teelt opgestart nadat de provincie Drenthe een handhavingsverzoek van eisers heeft afgewezen. Er wordt in de breedte geteeld (in plaats van in de lengte), zodat meer afstand tot omwonenden kan worden gehouden.

2.5.

Een gedeelte van deze percelen is voorzien van een zogenoemde spuitvrije zonde, bestaande uit meerdere stroken grond, waarop maïs, gras en biologische lelies worden verbouwd. Ook is sprake van een bloemenweide.

2.6.

Het voorgaande laat zich als volgt visualiseren (productie 1 aan de zijde van [gedaagde sub 1] .):

 

2.7. (

( gangbare) Lelieteelt kan in beginsel niet ieder jaar op hetzelfde perceel plaatsvinden en kenmerkt zich door een intensief gebruik van gewasbeschermingsmiddelen.

Dit zijn middelen die specifiek zijn ontwikkeld voor het beschermen van gewassen tegen ziektes en plagen en dergelijke middelen mogen alleen worden toegepast in de land- en tuinbouw. Dit in tegenstelling tot de zogenoemde biociden; deze mogen ook buiten de land- en tuinbouw worden gebruikt. Gewasbeschermingsmiddelen en biociden worden gezamenlijk 'pesticiden' genoemd.

2.8.

Bij de teelt van lelies dient gemiddeld één keer per week bespuiting met gewasbeschermingsmiddelen plaats te vinden. Omdat er geen specifieke

gewasbeschermingsmiddelen voor de lelieteelt zijn, wordt hierbij gebruik gemaakt van gewasbeschermingsmiddelen voor voedselgewassen (met name gewasbeschermingsmiddelen voor aardappels). Vaak worden daarbij verschillende gewasbeschermingsmiddelen door elkaar gebruikt (een zogenoemde cocktail), al dan niet onder toevoeging van bindmiddelen (voor een snelle binding van het middel op het gewas).

2.9.

Gewasbeschermingsmiddelen mogen in Nederland worden gebruikt na goedkeuring door het College voor de toelating van gewasbeschermingsmiddelen en biociden (verder te noemen: Ctgb), op basis van de Wet gewasbeschermingsmiddelen (hierna: Wgb).

2.10.

Wgb bevat de omgezette regels zoals opgenomen uit de Europese Verordeningen EG 1107/2009 en EG 528/2012. Verordening EG 1107/2009 reguleert de goedkeuring en toepassing van gewasbeschermingsmiddelen, terwijl Verordening EG 528/2012 eenzelfde kader biedt voor de goedkeuring en toepassing van biociden.

Artikel 4 li3 EG 1107/2009 luidt als volgt, voor zover van belang:

“.3. Een gewasbeschermingsmiddel dat resulteert uit de toepassing volgens goede gewasbeschermingspraktijken en rekening houdend met realistische gebruiksomstandigheden, voldoet aan de volgende eisen: a. a) het is voldoende doeltreffend;

het heeft geen onmiddellijk of uitgesteld schadelijk effect op de gezondheid van de mens, metinbegrip van kwetsbare groepen, of op die van dieren, rechtstreeks of via drinkwater (met inachtneming van stoffen die voortkomen uit waterbehandeling), levensmiddelen, diervoeder of lucht, noch gevolgen op de werkplek of andere indirecte

effecten, rekening houdend met bekende cumulatieve en synergistische effecten waar er door de Autoriteit aanvaarde wetenschappelijke methoden om dergelijke effecten te evalueren beschikbaar zijn, noch op grondwater;

geen onaanvaardbare effecten hebben op planten of plantaardige producten;

het veroorzaakt geen onnodig lijden of pijn bij te bestrijden gewervelde dieren;

het heeft geen onaanvaardbare effecten op het milieu, met name rekening houdend met de volgendeaspecten waar er door de Autoriteit aanvaarde wetenschappelijke methoden om dergelijke effecten te evalueren beschikbaar zijn:

i. i) het gedrag en de verspreiding ervan in het milieu, met name de verontreiniging van oppervlaktewateren, met

Inbegrip van estuariene en kustwateren, grondwater, lucht en bodem, rekening houdende met ver van de plaats van gebruik gelegen locaties na verplaatsing over grote afstand In het milieu; ii) de gevolgen ervan voor niet-doelsoorten, ook voor het gedrag van deze soorten; iii) de gevolgen ervan voor de biodiversiteit en het ecosysteem”.

2.11. [

[gedaagde sub 1] . beschikken over het wettelijk vereiste bewijs van vakbekwaamheid om spuitwerkzaamheden uit te kunnen voeren (spuitlicentie).

2.12.

Ook zijn [gedaagde sub 1] . aangesloten bij het Programma Duurzame Bollenteelt Drenthe, gericht op het structureel verduurzamen van de bollenteelt.

2.13.

Voorts hebben [gedaagde sub 1] . een “Overeenkomst Gebruik gewasbeschermingsmiddelen Gemeente Westerveld” gesloten, op basis waarvan [gedaagde sub 1] zich onder meer verplicht een spuitvrije zone aan te houden (zoals omschreven onder 2.5.), de best beschikbare techniek op het gebied van drift- en middelenreductie te gebruiken (en actief bij te houden) en om niet te spuiten bij een windsnelheid van meer dan 5 meter per seconde (windkracht 3).

2.14.

Drift ziet op verwaaiing. Bij het bespuiten moet een techniek toegepast worden die een driftreductie bereikt van tenminste 75%. [gedaagde sub 1] . hebben een veldspuit met een zogenoemd Wave-systeem aangeschaft, die een driftreductie van 99% garandeert.

2.15. 75%

75% van de door [gedaagde sub 1] . gebruikte gewasbeschermingsmiddelen is – zoals inmiddels de standaard is binnen de lelieteelt - biologisch; de rest betreft gangbare middelen. [gedaagde sub 1] . hebben als productie 7 een lijst met veel gebruikte gewasbeschermingsmiddelen binnen de lelieteelt overgelegd.

2.16.

Vanwege een tekort aan onderzoek naar neurotoxiciteit en neurodegeneratieve gevolgen bij mensen, bestaat binnen het huidige (Europese en nationale) systeem van goedkeuring en toelating van gewasbeschermingsmiddelen een onvoldoende duidelijk beeld van de mogelijk neurologische gevolgen van de onderzochte middelen en stoffen.

2.17.

Uit verschillende onderzoeken in de Verenigde Staten en diverse Europese landen (producties 16 -21 en 23 - 36 van eisers) blijkt dat het gebruik van gewasbeschermingsmiddelen (pesticiden in het algemeen) een vergrote kans geeft op neurologische aandoeningen, zoals de ziekte van Parkinson, de ziekte van Alzheimer en Amyotrofe Laterlaal Sclerose (spierziekte ALS).

2.18.

De Gezondheidsraad heeft in haar Vervolgadvies gewasbeschermingsmiddelen en omwonenden van 29 juni 2020 (www.gezondheidsraad.nl/documenten/adviezen/2020/06/29/vervolgadviesgewasbescherming-en-omwonenden), voor zover van belang, geadviseerd voorzorg toe te passen, door het streven naar vermindering van de afhankelijkheid van de landbouw van chemische gewasbeschermingsmiddelen te intensiveren. Ook wijst de Gezondheidsraad op het belang van voorlichting en handhaving en wordt geadviseerd goed te registreren welke middelen op welke percelen gebruikt worden en de blootstelling van mensen aan gewasbeschermingsmiddelen periodiek te meten.

2.19.

Op 1 september 2020 is in opdracht van het Ministerie van Landbouw, Natuur en

Voedselkwaliteit een onderzoek gestart naar de gevolgen van gewasbeschermingsmiddelen voor consument, agrariër en omwonenden van agrarische arealen. Dit onderzoek wordt tevens uitgevoerd in het kader van het zogenoemde SPRINT-onderzoek, waarbij onderzoek wordt gedaan naar de aanwezigheid van bestrijdingsmiddelen in het milieu, dieren en mensen. Wageningen University & Research (verder te noemen: WUR) is partner van het SPRINT-onderzoek.

2.20.

Het websitebericht van WUR van 2 februari 2023 (productie 37 van eisers) vermeldt met betrekking tot het SPRINT-onderzoek het volgende, voor zover van belang:

“In Nederland is onderzoek gedaan bij 24 Groningse en Friese boeren met voornamelijk aardappelteelt, en hun omgeving, net als 24 inwoners van de stad Groningen. In totaal zijn hier 170 verschillende middelen aangetroffen. Het onkruidbestrijdingsmiddel glyfosaat is het meest en in de grootste hoeveelheden gevonden.

In het onderzoek is gekeken naar zowel de gangbare landbouw als biologische landbouw. Ook bij de biologische boeren, waar het gebruik van chemische bestrijdingsmiddelen is verboden, zijn resten aangetroffen. De gevonden hoeveelheden zijn gemiddeld wel lager. In vergelijking met andere landen zijn er in de gangbare landbouw ligt Nederland aan de hoge kant van residuen in het milieu en de mens.

In Nederland zijn in bijna alle monsters mengsels van residuen gevonden. Huisstof springt eruit met meer dan 144 residuen, vaak zijn er meer dan 100 middelen in huisstof monsters teruggevonden. Ongeveer driekwart van de gevonden middelen zijn toegelaten op de markt, een kwart is verboden.”.

2.21.

Deze (voorlopige) bevindingen zijn in lijn met het rapport van het Rijksinstituut voor Volksgezondheid en Milieu uit 2019 (productie 38 van eisers), waarin onder meer de volgende conclusie staat opgenomen:

“Verder blijkt dat omwonenden bestrijdingsmiddelen binnenkrijgen. Dit kan het gevolg zijn van het gebruik van deze middelen in de omgeving, maar andere bronnen, zoals voedsel, kunnen daar ook aan bijdragen.

Van de onderzochte bestrijdingsmiddelen overschreden de gemeten gehalten in de lucht of urine geen risicogrenzen. Maar volgens het RIVM moeten eventuele gezondheidsrisico's van omwonenden voor alle gebruikte bestrijdingsmiddelen preciezer worden ingeschat.”.

2.22.

Het RIVM briefrapport 2021-0153 van het RIVM vermeldt op pagina 27 als conclusie het volgende, voor zover van belang:

“De relatie tussen blootstelling aan chemische stoffen, inclusief gewasbeschermingsmiddelen, en neurodegeneratieve aandoeningen is plausibel.”.

2.23.

Uit het als productie 14 bij dagvaarding overgelegde interview met hoogleraar [naam] van WUR, betrokken bij het SPRINT onderzoek, volgt dat pesticiden tijdens het hele groeiseizoen in de lucht blijven hangen boven de velden waar ze zijn toegepast en in de directe omgeving en voorts dat pesticiden niet zijn (worden) gemeten die aan zich aan de bodem hechten en met stofdeeltjes worden getransporteerd.

2.24.

Binnen Ctgb vindt in het kader van de toelating van bestrijdingsmiddelen geen onderzoek plaats naar reacties en gevolgen door vermenging (cocktail) van gewasbeschermingsmiddelen (al dan niet in combinatie met bindmiddelen), zoals te doen gebruikelijk bij lelieteelt. Datzelfde geldt vooralsnog voor de Europese toezichthouder (European Food and Safety Authority, EFSA).

3Het geschil

3.1.

Eiseres vorderen:

Primair

[gedaagde sub 1] te verbieden op de percelen kadastraal bekend als [woonplaats] , [sectie] , nummer [x] , [x] , [x] , [x] , [x] , [x] , [x] , [x] , [x] , [x] gewasbeschermingsmiddelen toe te passen, dan wel laten toepassen;

Subsidiair

[gedaagde sub 1] te verbieden op de percelen kadastraal bekend als [woonplaats] , [sectie] , nummer [x] , [x] , [x] , [x] , [x] , [x] , [x] , [x] , [x] , [x] gewasbeschermingsmiddelen toe te passen, dan wel laten toepassen, in een grotere mate dan gebruikelijk bij de teelt van aardappelen dan wel maïs;

Meer subsidiair

[gedaagde sub 1] te verbieden op de percelen kadastraal bekend als [woonplaats] , [sectie] , nummer [x] , [x] , [x] , [x] , [x] , [x] , [x] , [x] , [x] , [x] gewasbeschermingsmiddelen toe te passen dan wel laten toe te passen tot het moment dat krachtens het reeds uitgevoerde SPRlNTonderzoek kan worden uitgesloten dat het gebruik van gewasbeschermingsmiddelen op enigerlei in het onderzoek als onacceptabel of risicovol gekwalificeerde wijze schadelijk is voor personen als

Eisers;

Zowel primair als (meer) subsidiair

[gedaagde sub 1] te veroordelen in de kosten van deze procedure daaronder begrepen het salaris van de advocaat, te vermeerderen met de na het vonnis te maken kosten van tenuitvoerlegging daarvan.

3.2.

Eisers leggen aan hun vorderingen - samengevat - (dreigend) onrechtmatig handelen van [gedaagde sub 1] . ten grondslag. Die onrechtmatigheid bestaat erin dat [gedaagde sub 1] .

gewasbeschermingsmiddelen gebruiken/zulenl gaan gebruiken op de percelen kadastraal bekend [woonplaats] , [sectie] , nummer [x] , [x] , [x] , [x] , [x] , [x] , [x] , [x] , [x] , [x] . De voor het gebruik van de voor lelieteelt noodzakelijke hoeveelheden gewasbeschermingsmiddelen op deze percelen leveren een inbreuk op een recht op (1), alsmede handelen in strijd met een wettelijke plicht (2) en met hetgeen volgens ongeschreven regels in het maatschappelijke verkeer betamelijk wordt geacht (3). Bij de laatste onrechtmatigheidsgrondslag is sprake van gevaarzetting, zoals bedoeld in

HR 5 november 1965 ( ECL1:NL:HR:1965:AB7079; Kelderluik-arrest). Het onrechtmatig handelen kan aan [gedaagde sub 1] . worden toegerekend door middel van schuld, dan wel op basis van verkeersopvattingen. De schade van eisers bestaat uit fysiek letsel en economische schade. Die schade staat in direct causaal verband met het onrechtmatig handelen van [gedaagde sub 1] . Eisers hebben een (voldoende) spoedeisend belang bij hun vorderingen, omdat zij door het onrechtmatig handelen van [gedaagde sub 1] . bij voortduring worden blootgesteld aan een steeds groter wordende kans op neurodegeneratieve ziekten, terwijl de economische schade (inkomstenschade) ook steeds meer toeneemt. Van eisers kan niet verlangd worden dat zij een eventuele bodemprocedure afwachten, te minder ook omdat een aantal van hen minderjarige kinderen heeft.

3.3. [

gedaagde sub 1] . voeren verweer. [gedaagde sub 1] . concluderen tot niet-ontvankelijkheid van eisers, dan wel tot afwijzing van de vorderingen van eisers, met veroordeling van eisers in de kosten van deze procedure. [gedaagde sub 1] . voeren het volgende aan. Eisers hebben geen spoedeisend belang, omdat de teelt al is begonnen (de bollen zijn geplant) en er wordt gespoten. Eisers resteert een bodemprocedure en [gedaagde sub 1] . kunnen toezeggen dat zij in 2024 niet voornemens zijn om lelies te telen. Ook leent de zaak zich niet voor behandeling in kort geding. Eisers beroepen zich op algemene feiten (artikelen), maar nergens volgt uit dat de gevolgen die daarin worden gesuggereerd zich hier zullen voordoen. Er zijn bovendien erg veel voorzorgsmaatregelen getroffen door [gedaagde sub 1] . en toewijzing van de vordering(en) van eisers levert een schade op van [gedaagde sub 1] . van meer dan € 1,2 miljoen. [gedaagde sub 1] . betwisten tevens dat zij onrechtmatig handelen, en dat er sprake is van (enig) causaal verband. Voorts is er geen sprake van schade.

3.4.

Op de stellingen en verweren van partijen wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan.

4De beoordeling

4.1.

Het gaat hier om een in kort geding gevorderde voorlopige voorziening. De rechter moet daarom eerst beoordelen of eisers ten tijde van dit vonnis bij die voorziening een spoedeisend belang hebben. Als uitgangspunt geldt bovendien dat in deze procedure geen plaats is voor bewijslevering. In het kader van de door eisers gevraagde ordemaatregel (een verbod), zal de voorzieningenrechter voorts een belangenafweging moeten maken.

4.2.

De spoedeisendheid van de vorderingen – die door [gedaagde sub 1] . betwist wordt - is gegeven met de aard ervan. De kernstelling van eisers luidt immers dat zij vrezen voor hun gezondheid en stellen economisch nadeel te lijden als gevolg van het spuiten van de lelies door [gedaagde sub 1] .. Omdat [gedaagde sub 1] . inmiddels al begonnen zijn met spuiten en dat wekelijks doen (en voornemens zijn dat gedurende het teelseizoen te blijven doen), is het spoedeisend belang daarmee gegeven. Het verweer dat deze zaak zich niet zou lenen voor behandeling in kort geding, hetgeen [gedaagde sub 1] . nog aanvoeren, gaat evenmin op. Weliswaar kan aan [gedaagde sub 1] . worden toegegeven dat binnen een kort geding procedure geen ruimte is voor uitgebreide bewijslevering, bijvoorbeeld omtrent de specifieke risico’s van het gebruik van gewasbeschermingsmiddelen door deskundigen, echter gelet op het gestelde spoedeisend belang en de gestelde ernst ervan (met name de gezondheidsrisico’s), moeten eisers een effectieve rechtsingang hebben om die risico’s op korte termijn voorlopig te laten beoordelen. Eisers moeten in dat verband kunnen vragen om een ordemaatregel. Een bodemprocedure zou mogelijk jaren gaan duren.

4.3.

De voorzieningenrechter stelt bij de beoordeling voorop dat de toelatingseisen voor de onderhavige gewasbeschermingsmiddelen gebaseerd zijn op Verordeningen EG 1107/2009 (gewasbeschermingsmiddelen) en EG 528/2012 (biociden). Artikel 4 lid 3 van EG 1107/2009 schrijft voor dat – kort gezegd - een gewasbeschermingsmiddel geen onmiddellijk of uitgesteld schadelijk effect op de gezondheid van de mens of die van dieren mag hebben. Er mag geen sprake zijn van een onaanvaardbaar risico voor mens en/of dier. In dat verband staat in het kader van dit kort geding voldoende vast dat er sprake is van een situatie waarbij zowel de Nederlandse autoriteit die verantwoordelijk is voor de toelating van bestrijdingsmiddelen, Ctgb, als de Europese autoriteit, EFSA, op dat punt, erkennen dat er sprake is van een lacune ten aanzien van een aantal gewabesschermingsmiddelen (alsmede met name ook het effect van het gebruik van een cocktail aan middelen) en – kort gezegd – het effect dat zij mogelijk hebben op mensen, met name ten aanzien van neurologische aandoeningen op de langere termijn (zoals de ziekte van

Parkinson, Alzheimer en ALS). Op dit moment is er onvoldoende duidelijk over deze effecten omdat het onderzoek ernaar complex en tijdrovend is. Er zijn (nog) geen multidisciplinaire wetenschappelijke studies voorhanden om te kunnen uitsluiten dat bepaalde gewasbeschermingsmiddelen (en met name ook cocktails van gewasbeschermingsmiddelen) voornoemde onaanvaardbare schadelijke effecten op mensen kunnen hebben.

4.4.

Bovendien staat in deze procedure onbestreden vast, dat er inmiddels substantieel internationaal onderzoek (zowel qua aantal studies als de hoeveelheid landen) voorhanden is, waaruit blijkt dat er een causaal verband bestaat tussen bepaalde gewsbeschermingsmiddelen (zoals de gewasbeschermingsmiddelen die [gedaagde sub 1] . gaan gebruiken) en bepaalde neurologische aandoeningen (zoals Parkinson, Alzheimer en ALS). Het RIVM komt tot de conclusie dat de relatie tussen blootstelling aan chemische stoffen, inclusiefgewasbeschermingsmiddelen, en neurodegeneratieve aandoeningen plausibel is (RIVM-rapport 2021).1 Met het oog op deze ontwikkelingen – de lacune ten aanzien van de toegelaten bestrijdingsmiddelen en het voorhanden internationale onderzoek – is men in Europees verband bezig met het zogenaamde SPRINT onderzoek om te komen tot nadere inzichten ten aanzien van bestrijdingsmiddelen en het effect op de volksgezondheid en het milieu. Uit de voorlopige resultaten bij de Nederlandse studie in het kader van het SPRINT onderzoek, blijkt onder meer dat 170 verschillende middelen zijn aangetroffen, waarvan het onkruidbestrijdingsmiddel glyfosaat het meest en in de grootste hoeveelheden is gevonden, en dat ook bij biologische boeren resten zijn aangetroffen, zij het in lagere hoeveelheden. Volgens deze voorlopige bevindingen ligt Nederland in de gangbare landbouw met betrekking tot residuen in het milieu en de mens, in vergelijking met andere landen , aan de hoge kant; in bijna alle monsters in Nederland zijn mengsels van residuen gevonden. Huisstof springt er daarbij uit met meer dan 144 residuen. Ook volgt uit deze bevindingen dat ongeveer driekwart van de gevonden middelen zijn toegelaten op de markt, en dat een kwart verboden is.

4.5.

Waar het gaat om de onderhavige teelt van lelies, staat in deze procedure voorts als niet of onvoldoende bestreden vast dat deze teelt gepaard gaat met een zeer intensief gebruik van gewasbeschermngsmiddelen. Wekelijks dient er gespoten te worden. In verhouding tot alle andere gewassen die geteeld worden in Nederland, worden in de lelieteelt relatief gezien verreweg de meeste gewasbeschermingsmiddelen gebruikt.

4.6.

Van de zijde van eisers is gesteld – hetgeen [gedaagde sub 1] . niet hebben weersproken – dat de GGD bij navraag door de bewoners wat te doen als er gewasbeschermingsmiddelen gespoten worden door [gedaagde sub 1] ., het antwoord luidt dat men binnen moet blijven (een aantal uren), de deuren en ramen gesloten moeten blijven en dat men geen was buiten moet laten hangen. De GGD hanteert die maatregelen ook als uitgangspunt voor hun algemene advies aan omwonenden van akkers waar gespoten wordt (productie 39 eisers).

4.7.

De voorzieningenrechter komt op basis van de voorgaande overwegingen tot de conclusie dat er ten aanzien van een aantal gewasbeschermingsmiddelen (en een cocktail ervan) zoals [gedaagde

sub 1] . die (kunnen) gebruiken, de mogelijkheid niet kan worden uitgesloten dat zij een onaanvaardbaar schadelijk effect kunnen hebben op mensen. Het enkele feit dat de gewasbeschermingsmiddelen zijn toegelaten, geeft in ieder geval geen garantie op het ontbreken van met name een uitgesteld schadelijk effect op de gezondheid van mensen. Bovendien betreft het ernstige tot zeer ernstige neurologische aandoeningen. Uit de voorlopige resultaten van het SPRINT onderzoek in Nederland blijkt dat er hoge concentraties van een groot aantal gewasbeschermingsmiddelen worden aangetroffen in de directe omgeving waar gespoten wordt. Concentraties van gewasbeschermingsmiddelen worden tot op honderden meters afstand aangetroffen (RIVM rapport 2019). Dat raakt dus alle eisers. Het wekelijks spuiten van (een cocktail van) dergelijke middelen voor de lelieteelt in de directe omgeving van eisers, waarvan sommigen op enkele tientallen meters van de velden wonen, is gelet op deze potentiële risico’s, dan ook onrechtmatig. Daaromtrent overweegt de voorzieningenrechter voorts nog het volgende.

4.8. [

[gedaagde sub 1] . hebben zich op het standpunt gesteld dat zij er juist alles aan doen om zo verantwoord mogelijk om te gaan met gewasbeschermingsmiddelen. Zij doen zelfs meer dan wettelijk vereist. De voorzieningenrechter is ervan overtuigd dat [gedaagde sub 1] . zich bewust zijn van hun verantwoordelijkheid en ook dat zij zich binnen hun bedrijfsvoering (zeer) inspannen om verantwoord om te gaan met deze middelen. Zij hebben bufferzones ingericht, maken gebruik van een speciale spuitinstallatie om drift (verspreiding van de middelen via de lucht) tot een minimum te reduceren en zij gebruiken inmiddels al 75% biologische bestrijdingsmiddelen. Hoewel zij dus gebruik maken van door de autoriteiten toegestane middelen en zij zich zeer ingespannen hebben om maatregelen te treffen, is toch voorshands het oordeel is dat hun gedragingen in strijd zijn met het voorschrift dat gewasbeschermingsmiddelen niet schadelijk mogen zijn voor mensen en met de maatschappelijke zorgvuldigheid die zij in acht dienen te nemen jegens de omwonenden.

4.9.

Ondanks de maatregelen zoals genomen door [gedaagde sub 1] ., kan namelijk niet uitgesloten worden dat er een kans is op potentieel ernstig (uitgesteld) letsel bij omwonenden als gevolg van het gebruik van de (cocktail van) gewasbeschermingsmiddelen die [gedaagde sub 1] . (kunnen) gebruiken. Van belang daarbij is dat er recente aanwijzingen zijn dat gewasbeschermingsmiddelen zich kennelijk via zogenaamde grondgebonden deeltjes (en via stof) over grote afstanden kunnen verspreiden (SPRINT onderzoek, zie ook productie 14 van eisers). Ook het RIVM komt tot de conclusie dat belangrijke routes voor de blootstelling van de omwonenden vanuit hun leefomgeving zijn: verdamping van bestrijdingsmiddelen vanuit het bollenveld na de bespuiting; en inname van bestrijdingsmiddelen via huisstof.2. De door [gedaagde sub 1] . genomen maatregelen (waaronder de driftreductie) bieden, anders gezegd, bij de huidige stand van de wetenschap onvoldoende garantie dat zij de potentiële schade voor mensen tot een aanvaardbaar minimum beperken. Daarmee is in dit kort geding niet gebleken dat voldaan wordt aan de dwingend voorgeschreven norm van de Europese wetgever dat een gewasbeschermingsmiddel geen schade mag toebrengen aan mensen. Hoezeer de voorzieningenrechter ook begrip heeft voor de economische positie van [gedaagde sub 1] ., dient dat risico voor ernstige schadelijke effecten bij mensen die zo dicht bij velden wonen waar wekelijks gespoten wordt, in het kader van de belangenafweging die een onderdeel vormt van de gevraagde ordemaatregel, zwaarder te wegen dan het economische verlies aan de zijde van [gedaagde sub 1] .. Zij kunnen ook kiezen voor de teelt van gewassen waar geen, of veel minder, gewasbeschermingsmiddelen worden gebruikt. Weliswaar is dat (veel) minder winstgevend, maar dat belang kan niet opwegen tegen de huidige onzekerheid en de risico’s ten aanzien van de gezondheid van omwonenden, waaronder ook kwetsbare jongere kinderen. Bij dat oordeel weegt tot slot in belangrijke mate mee dat het hier niet zozeer gaat om de teelt van een gewas dat van belang is voor de voedselzekerheid, hetgeen de belangenafweging mogelijk anders zou doen uitvallen, maar om de teelt van sierbloemen in de directe nabijheid van mensen.

4.10.

Het antwoord op de vraag van één van eisers op de mondelinge behandeling of het niet zo zou moeten zijn dat haar kinderen veilig buiten moeten kunnen spelen, ook in het spuitseizoen, is derhalve wat de voorzieningenrechter betreft bevestigend.

4.11.

Omdat de vordering op de primaire grondslag toewijsbaar wordt geacht, zoals na te melden, wordt aan het (meer) subsidiaire niet meer toegekomen. ECLI:NL:RBNNE:2023:2333

1 RIVM 2021 rapport pagina 27 2 RIVM rapport 2019 p. 27.