Overslaan en naar de inhoud gaan

RBROT 171122 wn onderaannemer glijdt op trap over pak folders uit; deelgeschil onnodig ingesteld; onduidelijk of lamp trappenhuis het deed

RBROT 171122 wn onderaannemer glijdt op trap over pak folders uit; deelgeschil onnodig ingesteld; onduidelijk of lamp trappenhuis het deed
- geen kostenbegroting; deelgeschil onnodig ingesteld

2.
De feiten

2.1.
[verweerster01] is een bedrijf dat aannemings- en onderhoudswerkzaamheden verricht van uiteenlopende aard. Zij schakelt in drukke perioden vaak onderaannemers in voor te verrichten werkzaamheden. [bedrijf01] (hierna: [bedrijf01] ), een allround elektrotechnisch bedrijf, is een van die onderaannemers.

2.2.
[verzoeker01] , geboren op [geboortedatum01], is vanaf 9 augustus 2010 tot 1 augustus 2021 in dienst geweest van [bedrijf01] in de functie van elektromonteur. Met ingang van 1 augustus 2021 is [verzoeker01] met pensioen gegaan.

2.3.
Op 20 november 2020 is [verzoeker01] via [bedrijf01] door [verweerster01] ingezet voor het verrichten van elektrawerkzaamheden in een woning op de tweede verdieping in een pand aan de [straatnaam01] in [plaats02] . Het pand heeft twee verdiepingen, met één centrale toegangsdeur, met trappen naar de eerste verdieping en de tweede verdieping.

2.4.
[verzoeker01] is daarbij, toen hij de trappen afliep, uitgegleden over een in plastic verpakte stapel folders, die hij niet had zien liggen, en heeft daardoor een kwetsuur aan twee pezen in zijn schouder opgelopen.

2.5.
[verzoeker01] moest vervolgens aan zijn schouder geopereerd worden en revalidatie en fysiotherapie volgden. [verzoeker01] is voor 85% hersteld.

2.6.
Sinds dit ongeval is [verzoeker01] niet meer in staat geweest te werken.

2.7.
Op een gegeven moment heeft de verzekeringstussenpersoon van [bedrijf01] zich gewend tot de bedrijfsaansprakelijkheidsverzekeraar van [bedrijf02] (hierna: [bedrijf02] ) met de vraag of [verweerster01] aansprakelijk is voor de gevolgen van het ongeval.

2.8.
[bedrijf02] heeft hierop in een e-mail van 19 maart 2021 als volgt gereageerd:

( ... )

Als aansprakelijkheidsverzekeraar van [verweerster01] B.V. ontving ik uw e-mail van 12 februari 2021 met betrekking tot het ongeval van 20 november 2020.

U vraagt om een beoordeling van aansprakelijkheid van mijn verzekerde.

Uit de toedrachtbeschrijving begrijp ik dat een van uw medewerkers onderweg naar de werklocatie van de trap is gevallen. Het ging om een trap die leidde tot meerdere woningen. Eén van de woningen was de werklocatie. De oorzaak zou zijn een foldertje dat op de trap lag.

Ik zie niet in welk verwijt mijn verzekerde hierin te maken valt. Een werkgever is niet verantwoordelijk voor de veiligheid tijdens de reis naar het werk. Een foldertje dat een derde heeft laten slingeren is niet iets waar een werkgever veiligheidsmaatregelen tegen had moeten treffen.

Op grond van het bovenstaande acht ik mijn verzekerde niet aansprakelijk.

( ... )

2.9.
Hierop heeft de verzekeringstussenpersoon als volgt gereageerd in een e-mail van 17 mei 2021:

( ... ) Ik heb met client gesproken en de situatie is als volgt gegaan. De werkzaamheden vonden plaats in een woning op de 2e etage. Er is een centrale deur en een trappenhuis met 2 trappen die leiden naar de woning. De werknemer van [bedrijf01] was reeds door uw client naar de werkplek in de betreffende woning gebracht en de werkzaamheden zijn derhalve gestart. Werknemer had nog wat spullen nodig uit de bus en is toen op de trap naar de betreffende woning uitgegleden op een stapeltje folders. Dus niet één foldertje zoals u schetst. Bovendien verklaart onze cliënt dat de verlichting in het trappenhuis slecht welke het zicht belemmerde.

Al met al ben ik van mening dat er wel degelijk sprake is van aansprakelijkheid van uw relatie aangezien de werkzaamheden reeds waren gestart en de trap naar de betreffende woning onderdeel uitmaakt van de werkplek. ( ... )

2.10.
In zijn brief van 18 juni 2021 heeft de gemachtigde van [verzoeker01] het volgende aan [bedrijf02] geschreven:

( ... )

Tot mij wendde zich de heer [naam01] , directeur-eigenaar van [bedrijf01] te [plaats01] . Bij [bedrijf01] , nader te noemen “cliënte” , is werkzaam de heer [verzoeker01] .

Uit bijgaand verslag van [verzoeker01] - reeds in uw bezit – volgt de beschrijving van de toedracht. Duidelijks is dat [verzoeker01] tijdens het verrichten van werkzaamheden is uitgegleden over een pak in plastic verpakte folders, die daar klaarblijkelijk in een onverhoeds moment door een derde is neergelegd.

Als gevolg van het ongeval hebben zowel [verzoeker01] alsook cliënte schade geleden.

( ... )

Het ongeval dat [verzoeker01] is overkomen, heeft niets van doen met de verantwoordelijkheid van uw cliënte voor zijn veiligheid tijdens de reis naar het werk. Het ongeval heeft namelijk op de werkplek plaatsgevonden en tijdens het verrichten van werkzaamheden ten behoeve van uw verzekerde. Ingevolge het bepaalde in artikel 7:58 lid 4 BW (de kantonrechter begrijpt: artikel 7:658 lid 4 BW) is uw verzekerde – de firma [verweerster01] – aansprakelijk voor alle schade die – kort gezegd – een ingeleende werknemer lijdt tijdens de uitvoering van de hem opgedragen werkzaamheden.

( ... )

2.11.
De gemachtigde van [verzoeker01] heeft als bijlage bij deze brief een e-mail gehecht van [verzoeker01] aan [naam02] van [bedrijf01] van 10 februari 2021 met de volgende verklaring:

Op 20 november 2020 ben ik, [verzoeker01] gevallen tijdens mijn werkzaamheden.

Ik was werkzaam aan de [straatnaam01] te [plaats02] waar ik elektro werkzaamheden uitvoerde voor de firma [verweerster01] .

Ik bracht mijn spullen naar boven en ik ging nog een keer terug om spullen te halen.

Halverwege de trap gleed ik uit. Onderaan de trap bleek dat ik was uitgegleden over een pak folders in plastic verpakt.

Ik merkte gelijk dat ik mijn bovenarm niet meer kon bewegen.

Daarna heb ik mijn werkgever gebeld en uitgelegd wat er gebeurd was.

Die heeft gelijk actie ondernomen en ben ik opgehaald.

Daarna ben ik naar de huisarts gegaan, die mij doorstuurde naar het ziekenhuis.

Daar is geconstateerd dat er twee pezen in de schouder gescheurd zijn.

Er is besloten voor een operatie, die inmiddels uitgevoerd is op 2 februari jl. in het Medisch Centrum Spijkenisse.

Ik moet nu zes weken in een sling zodat de pezen weer aan het schouderblad kunnen hechten.

Daarna wordt er fysiotherapie in gang gezet.

2.12.
[bedrijf02] heeft op de brief van de gemachtigde van [verzoeker01] als volgt gereageerd in een e-mail van 18 juni 2021:

( ... )

Als reactie op uw e-mail van 18 juni 2021 laat ik weten dat ik van mening blijf dat mijn verzekerde niet aansprakelijk is voor het uitglijden van uw cliënt.

Blijkbaar heeft een derde een pak folders of iets dergelijk op de trap gelegd. Dit had ook buiten de werkomgeving kunnen gebeuren. Op de werkgever rust hiervoor geen specifieke zorgplicht die in dit geval zou zijn geschonden. Van de werkgever hoefde niet gevergd te worden dat hij maatregelen zou nemen of instructies zou geven om dit specifieke risico te beperken, omdat voldoende algemeen bekend is dat je voorzichtig moet zijn op de trap en moet kijken waar je je voeten neerzet.

( ... )

3.
Het geschil

3.1.
[verzoeker01] heeft verzocht voor recht te verklaren dat [verweerster01] aansprakelijk is voor de schade die [verzoeker01] lijdt en nog zal lijden als gevolg van het letsel dat hij heeft opgelopen bij het ongeval dat plaatshad in het kader van de uitvoering van zijn werkzaamheden, en [verweerster01] te veroordelen tot betaling van de kosten van de verzoekschriftprocedure, zoals begroot.

3.2.
[verzoeker01] baseert zijn verzoek - in het verzoekschrift - op het volgende.

[verzoeker01] heeft op 20 november 2020 schade geleden in de uitoefening van zijn werkzaamheden. [verweerster01] heeft niets gedaan ter voorkoming van het ongeval, terwijl dit van haar verwacht mocht worden. De verlichting in het trappenhuis was slecht. [verweerster01] heeft [verzoeker01] daar vooraf niet over geïnformeerd en in verband daarmee geen instructies gegeven. [verweerster01] heeft de bewoner(s) op de eerste verdieping er niet op geattendeerd dat er werkzaamheden in het pand zouden plaatsvinden. Als er in het trappenhuis voldoende voor was gewaarschuwd dat er werkzaamheden op de tweede verdieping uitgevoerd zouden worden middels een waarschuwingsbordje, dan zouden de folders daar niet neergelegd zijn. [verweerster01] heeft daarmee niet aan haar zorgplicht voldaan, zoals bedoeld in artikel 7:658 BW voldaan. [verweerster01] is op grond van artikel 7:658 lid 4 BW, dan wel op grond van artikel 7:611 BW, dan wel op grond van artikel 6:162 BW aansprakelijk voor de door [verzoeker01] geleden schade en de nog te lijden schade.

[verzoeker01] verzoekt daarnaast de kosten van deze procedure te begroten zoals vastgelegd is in artikel 1019aa Rv.

3.3.
[verweerster01] is het niet eens met het verzoek en voert - verkort weergegeven en voor zover van belang - het volgende aan.

Deze zaak is niet geschikt voor een beoordeling in een deelgeschilprocedure. Er zijn nogal wat geschilpunten tussen partijen. Mogelijk is nadere bewijslevering nodig. Een deelgeschilprocedure is daarvoor niet geschikt.

[verweerster01] betwist dat zij aansprakelijk zou zijn voor de door [verzoeker01] geleden en te lijden schade als gevolg van het ongeval.

[verweerster01] betwist dat er een arbeidsrelatie tussen partijen is zoals bedoeld in artikel 7:658 lid 4 BW. [verweerster01] is niet tekortgeschoten in een op haar rustende zorgplicht. [verweerster01] kan geen verwijt worden gemaakt. Er was geen sprake van een gevaarlijke situatie. [verweerster01] betwist dat er onvoldoende verlichting was in het trappenhuis.

Omdat voor de gemachtigde van [verzoeker01] duidelijk had moeten zijn dat deze kwestie zich niet leent voor een behandeling in een deelgeschilprocedure, moeten de kosten die in het kader van het deelgeschil zijn gemaakt niet begroot worden en moet de verzochte veroordeling tot betaling van die kosten afgewezen worden.

4.
De beoordeling

4.1.
Artikel 1019w Rv biedt de persoon die een ander aansprakelijkheid houdt voor zijn letselschade de mogelijkheid, ook voordat de zaak ten principale aanhangig is, de rechter te verzoeken te beslissen over een geschil omtrent of in verband met een deel van hetgeen ter zake tussen hen rechtens geldt en waarvan de beëindiging kan bijdragen aan de totstandkoming van een vaststellingsovereenkomst over de aard en het vermoedelijke beloop van de vordering. De tussen partijen in geschil zijnde aansprakelijkheidsvraag is aan te merken als een geschil zoals bedoeld in artikel 1019w Rv en kan daarom in deze procedure aan de orde worden gesteld.

4.2.
Op grond van artikel 1019z Rv dient de kantonrechter het verzoek van [verzoeker01] af te wijzen voor zover de verzochte beslissing naar zijn oordeel onvoldoende kan bijdragen aan de totstandkoming van een vaststellingsovereenkomst.

4.3.
Eén van de geschilpunten tussen partijen is of [verweerster01] ten opzichte van [verzoeker01] de materiële werkgeefster zoals bedoeld in artikel 7:658 lid 4 BW was ten tijde van ongeval. De kantonrechter is van oordeel dat het antwoord op deze vraag in het midden kan blijven. Immers, zelfs als de kantonrechter ervan uitgaat dat dit het geval is, dan komt de kantonrechter tot de conclusie dat het verzoek van [verzoeker01] op grond van artikel 1019z Rv moet worden afgewezen. De kantonrechter overweegt en oordeelt daartoe als volgt.

4.4.
Artikel 7:658 lid 1 BW eist een hoog veiligheidsniveau van de werkruimte, werktuigen en gereedschappen alsmede van de organisatie van de betrokken werkzaamheden (zie onder meer HR 11 april 2008, NJ 2008, 465). De werkgever is op grond van dit artikellid gehouden die maatregelen te treffen die redelijkerwijs noodzakelijk zijn teneinde ongevallen die zich bij de uitoefening door de werknemer van zijn werkzaamheden zouden kunnen voordoen, te voorkomen. Op grond van artikel 7:658 lid 2 BW is de werkgever ten opzichte van de werknemer aansprakelijk voor de schade die deze in de uitoefening van zijn werkzaamheden lijdt, tenzij de werkgever aantoont dat hij aan de in artikel 7:658 lid 1 BW genoemde zorgplicht heeft voldaan of dat de schade in belangrijke mate het gevolg is van opzet of bewuste roekeloosheid van de werknemer. Op grond van artikel 7:658 lid 4 BW is degene die in de uitoefening van zijn beroep of bedrijf arbeid laat verrichten door een persoon met wie hij geen arbeidsovereenkomst heeft, overeenkomstig artikel 7:658 leden 1 t/m 3 aansprakelijk voor de schade die deze persoon in de uitoefening van zijn werkzaamheden lijdt. Artikel 7:658 BW houdt een ruime zorgplicht in. Niet snel kan worden aangenomen dat de werkgever daaraan heeft voldaan en dus niet aansprakelijk is voor door de werknemer in de uitoefening van zijn werkzaamheden geleden schade. Artikel 7:658 BW beoogt echter geen absolute waarborg te scheppen voor de bescherming van de werknemer tegen gevaar. Welke (veiligheids-)maatregelen van de werkgever mogen worden verlangd en op welke wijze hij de werknemer moet instrueren is afhankelijk van de omstandigheden van het geval.

4.5.
In deze zaak is/zijn de concreet te beantwoorden vraag/vragen of [verzoeker01] door [verweerster01] al dan niet naar een mogelijk gevaarlijke/onveilige werkplek is toegestuurd en/of er sprake was van omstandigheden op de werkplek waar [verweerster01] specifiek voor had moeten waarschuwen en/of specifieke instructies had moeten geven om te voorkomen dat [verzoeker01] in de uitoefening van zijn werkzaamheden schade zou lijden.

4.6.
In dit kader acht de kantonrechter van groot belang of er al dan niet voldoende licht was in het trappenhuis. De kantonrechter is immers voorlopig van oordeel dat als er wel voldoende licht was in het trappenhuis tijdens het ongeval op 20 november 2020, het uitglijden over een pak folders, dat [verzoeker01] heeft kunnen zien liggen, ongelukkig “huis-, tuin- en keukenongeval” betreft, waarvoor geen werkgeversaansprakelijkheid geldt. In die situatie acht de kantonrechter geen sprake van schending van de zorgplicht door [verweerster01] . Het traplopen is immers een alledaagse activiteit waarvoor in beginsel geen bijzondere voorzieningen of nadere maatregelen vereist zijn. Dit zou anders kunnen zijn als de trap, als gevolg van de specifieke inrichting daarvan of de omstandigheden waaronder moest worden gewerkt, een meer dan alledaags risico in het leven zou roepen. Het ontbreken van (voldoende) verlichting in het trappenhuis kan onder omstandigheden een schending van de zorgplicht van de werkgever opleveren.

4.7.
Pas tijdens de mondelinge behandeling is door [verzoeker01] gesteld dat de lamp in het trappenhuis op de eerste verdieping van het pand waar het ongeval zich heeft voorgedaan het niet deed en dat het daardoor donker was op de eerste trap naar boven vanaf de begane grond én dat [verzoeker01] het pak folders niet heeft kunnen zien liggen. De dag vóór de zitting is een foto met aantekeningen overgelegd door [verzoeker01] , waaruit af te leiden is dat volgens [verzoeker01] een lamp in het trappenhuis defect was op 20 november 2020. Hieraan voorafgaand heeft [verzoeker01] tegenover [verweerster01] nooit gesteld dat het donker was omdat een lamp het helemaal niet zou doen als mogelijke oorzaak van de val. In zijn eigen verklaring van 10 februari 2021 heeft [verzoeker01] helemaal niets opgenomen over de verlichting in het trappenhuis op 20 november 2020. De assurantiepersoon heeft tegenover [bedrijf02] wel medegedeeld dat de verlichting slecht zou zijn, maar niet dat het donker was omdat een lamp defect was.

[verweerster01] heeft hierover terecht opgemerkt dat haar door deze wijze van procederen door [verzoeker01] de kans is ontnomen om vóór de mondelinge behandeling voldoende opheldering te verkrijgen over of de lamp op de eerste verdieping in het trappenhuis al dan niet werkte op de dag van het ongeval, bijvoorbeeld middels getuigenverklaringen. [verweerster01] heeft hierover wel verklaard dat er geen aanknopingspunten zijn geweest om ervan uit te gaan dat een lamp tijdens het ongeval defect was, omdat er geen melding is geweest van de huurder van de woning op de eerste verdieping dat er geen of minder licht was in het trappenhuis, terwijl die huurder dit soort gebreken doorgaans juist wel meldde. Uit het systeem van [verweerster01] blijkt volgens [verweerster01] niet dat er een lamp in het betreffende trappenhuis verwisseld moest worden in de periode na het ongeval, terwijl het niet voor de hand liggend is dat een huurder/bewoner de lamp zelf heeft verwisseld, omdat deze moeilijk bereikbaar is, aldus [verweerster01] . Verder heeft [verweerster01] foto’s overgelegd van het trappenhuis van vóór het ongeval en daarna, waaruit zij concludeert dat de lamp in de tussentijd niet vervangen is.

Al met al kan, gelet op dit verweer van [verweerster01] , nu niet vastgesteld worden of er voldoende licht was in het trappenhuis op de dag van het ongeval en is nadere bewijslevering op dit punt geïndiceerd.

4.8.
Dit doet de vraag rijzen of deze procedure zich leent voor een nader onderzoek naar de feiten middels bewijslevering. Gelet op de ratio van de deelgeschilprocedure, namelijk het bevorderen van de buitengerechtelijke onderhandelingen, dient in zijn algemeenheid deze vraag ontkennend te worden beantwoord. Daarbij is echter wel maatwerk vereist, in die zin dat van geval tot geval de investering in tijd, geld en moeite moet worden afgewogen tegen het belang van het verzoek en de bijdrage die een beslissing aan de totstandkoming van een minnelijke regeling kan leveren. Naar het oordeel van de kantonrechter weegt in dit geval de investering in een nader onderzoek naar de feiten niet op tegen het belang van het verzoek. Hiertoe acht de kantonrechter doorslaggevend dat [verzoeker01] vaag is gebleven over zijn belang bij en het doel van dit deelgeschil. Hoewel hij qua herstel een eindtoestand heeft bereikt, heeft hij geen indicatie gegeven van wat zijn schade is, terwijl [verweerster01] de bereidheid heeft geuit om eventueel onverplicht schade van [verzoeker01] te vergoeden.

Hierbij wordt mede in aanmerking genomen dat [verweerster01] onweersproken heeft gesteld dat [verzoeker01] tegenover haar heeft verklaard helemaal geen schade te hebben.

4.9.
[verzoeker01] heeft zich op het standpunt gesteld dat [verweerster01] aansprakelijk is op grond van 7:658 lid 4 BW, dan wel op grond van artikel 7:611 BW dan wel op grond van artikel 6:162 BW. Voor de toepassing van de artikelen 7:611 BW en 6:162 BW heeft [verzoeker01] geen specifieke onderbouwing gegeven, anders dan hij heeft gesteld ter invulling van de werkgeversaansprakelijkheid in de zin van artikel 7:658 BW.

Artikel 7:611 geldt tussen de werkgever en de werknemer die een arbeidsovereenkomst met elkaar hebben (gehad). Dat is tussen partijen niet het geval. De kantonrechter ziet niet in op basis waarvan aansprakelijkheid op grond van dit artikel kan worden aangenomen.

Indien en voor zover [verweerster01] aansprakelijk kan zijn op grond van artikel 6:162 BW, dan geldt hetgeen hierboven staat over specifiek de verlichting in het trappenhuis, nadere bewijslevering en de toepassing van artikel 1019z Rv onverminderd. Vorenstaande leidt tot de conclusie dat het verzoek van [verzoeker01] dient te worden afgewezen.

4.10.
Op grond van artikel 1019aa Rv dient in beginsel begroting plaats te vinden van de kosten bij de behandeling van het verzoek aan de zijde van de persoon die schade door dood of letsel lijdt. Hierbij dient de dubbele redelijkheidstoets gehanteerd te worden. Dit betekent dat indien een deelgeschilprocedure volstrekt onnodig of onterecht is ingesteld, de kosten daarvan niet voor vergoeding in aanmerking komen. Deze situatie doet zich hier voor.

[verzoeker01] , althans zijn gemachtigde, had kunnen voorzien dat in deze zaak zonder nadere opheldering over de verlichting in het trappenhuis op 20 november 2020 niet tot vaststelling van aansprakelijkheid van [verweerster01] gekomen kan worden. Daar komt in dit geval niet alleen bij dat partijen hierover onderling niet waren uitgediscussieerd voordat [verzoeker01] dit deelgeschil startte, maar ook dat [verweerster01] nota bene een dag voor de zitting pas werd geconfronteerd met de stelling dat de lamp op de eerste verdieping van het trappenhuis het helemaal niet gedaan zou hebben. [verzoeker01] heeft gelet hierop in ieder geval te vroeg, en daarmee volstrekt onnodig, voor het deelgeschil gekozen. De kantonrechter ziet daarom af van een kostenbegroting.ECLI:NL:RBROT:2022:10111