Overslaan en naar de inhoud gaan

Rb Breda 030111 kosten deelgeschil gevorderd 7480,00 toegewezen 5.834,28. uurtarief van 290 redelijk

Rb Breda 030111 kosten deelgeschil gevorderd 7480,00 toegewezen 5.834,28. uurtarief van 290 redelijk
Zie over deze zaak ook:
Claim van ton tegen Amphia na val man uit bed

kosten

3.14. [verzoeker] stelt dat hij in verband met de deelgeschilprocedure kosten van rechtsbijstand maakt die hij heeft begroot op EUR 7.480,41. Hij heeft deze kosten in het verzoekschrift nader gespecificeerd. Uit die specificatie blijkt dat deze kosten gebaseerd zijn op 18,5 uur werkzaamheden van zijn advocaat tegen een uurtarief van EUR 290,00, excl. 6% verschotten en BTW, vermeerderd met twee uren reistijd tegen een “basisuurtarief” van EUR 225,00 excl. BTW en vermeerderd met een griffierecht van EUR 263,00. Volgens [verzoeker] is het uurtarief gerechtvaardigd nu zijn raadsman lid is van de specialistenverenigingen LSA en ASP en hij “al 25 jaar een landelijke pionier en specialist in medische letselschade is”. Voorts is het uurtarief ingegeven door het financiële belang van onderhavige zaak, aldus [verzoeker]. Tijdens de mondelinge behandeling heeft hij gewezen op de ASP-richtlijn inzake deelgeschillen.

3.15. MediRisk c.s. hebben betwist dat het gehanteerde uurtarief voor zowel de gewerkte tijd als de reistijd en het aantal uren dat aan de zaak is besteed redelijk zijn. Zij verwijzen naar het door Recofa vastgestelde basisuurtarief voor curatoren en bewindvoerders van EUR 170,00. Meer in het bijzonder vinden zij het onredelijk dat 9 uren met het opstellen van het verzoekschrift zijn gemoeid en dat twee uren wegens correspondentie wordt gedeclareerd naast 2,5 uren in verband met overleg met [verzoeker]. Indien een specialistentarief op zijn plaats is, dient men sneller te werken, aldus MediRisk c.s. Ten slotte hebben zij aangevoerd dat het financiële belang in de onderhavige kwestie nog onzeker is.

3.16. Artikel 1019aa lid 1 Rv bepaalt dat de rechter in de beschikking de kosten begroot die gemoeid zijn met de behandeling van het verzoek aan de zijde van de persoon die schade door dood of letsel lijdt en dat de rechter daarbij alle redelijke kosten als bedoeld in artikel 6:96 lid 2 BW in aanmerking neemt. Tussen partijen is niet in geschil dat het redelijk was voor [verzoeker] om zich tot een advocaat te wenden voor juridische hulp en bijstand. De rechtbank dient derhalve te beoordelen of de omvang van deze kosten redelijk is.

3.17. Tussen partijen is niet in geschil dat de raadsman van [verzoeker] zich heeft toegelegd op de behandeling van personenschadezaken, hetgeen mag worden afgeleid uit zijn lidmaatschap van de specialistenverenigingen LSA en ASP, alsmede dat hij meer dan 25 jaar ervaring heeft op dit vakgebied, zodat de rechtbank dit als uitgangspunt zal hanteren bij de beoordeling van de redelijkheid van het gehanteerde uurtarief. Tevens neemt zij bij die beoordeling in aanmerking de niet weersproken aard en ernst van het letsel van [verzoeker] en de niet betwiste gevolgen daarvan (rolstoelafhankelijkheid en aanpassingen in de woning), zij het dat er nog geen duidelijkheid bestaat over het uiteindelijke financiële belang van de zaak. [verzoeker] heeft tijdens de mondelinge behandeling gewezen op een publicatie van mr. J.F. Roth in Letsel & Schade (L&S 2010, nr. 3, p. 19 e.v.), waarin een inventarisatie gemaakt is van in de letselschadeadvocatuur gehanteerde (en door verschillende gerechten redelijk geachte) tarieven. Daaruit blijkt dat het door de raadsman van [verzoeker] gehanteerde uurtarief voor een ervaren en gespecialiseerde advocaat niet ongebruikelijk is, ongeacht de exacte hoogte van de schade. De rechtbank oordeelt het gehanteerde uurtarief daarom niet onredelijk. Hetzelfde geldt voor het voor reistijd gehanteerde uurtarief. Aan het door MediRisk c.s. genoemde Recofa-tarief kan geen doorslaggevende betekenis worden toegekend nu dit een basisuurtarief betreft, waarin ervaring en specialisatie niet zijn meegenomen.

3.18. De rechtbank constateert dat de specificatie van de werkzaamheden in het verzoekschrift weinig concreet is. Zonder nadere toelichting valt niet in te zien dat de posten “overleg met cliënt 2,5 uur” en “correspondentie/telefoon, etc. 2 uur” in zijn geheel zijn aan te merken als kosten in verband met de behandeling van het verzoek in de zin van artikel 1019aa lid 1 Rv. In zoverre is het verzoek onvoldoende onderbouwd en zal dit worden afgewezen. De rechtbank constateert verder dat het in het verzoekschrift genoemde aantal van vier uren voor het bijwonen van de zitting niet strookt met de feitelijke duur van de mondelinge behandeling. De rechtbank zal de kosten in verband hiermee baseren op twee uur werkzaamheden. Voor het overige acht de rechtbank de betwisting van de redelijkheid van de met de verrichte werkzaamheden gemoeide tijd als genoemd in het verzoekschrift onvoldoende gemotiveerd. Op zichzelf is het juist dat een gespecialiseerde en ervaren advocaat geacht moet worden sneller te kunnen werken dan een onervaren en niet gespecialiseerde collega, hetgeen ook ten dele zijn hogere uurtarief zal rechtvaardigen. Dat met het opstellen van het verzoekschrift onevenredig veel tijd gemoeid is geweest, is echter onvoldoende onderbouwd. Tijdens de mondelinge behandeling heeft [verzoeker] aangegeven dat de kosten in verband met de voorbereiding van de zitting (maken van pleitaantekeningen) nog niet zijn meegenomen in het verzoekschrift. De rechtbank begroot deze kosten op twee uren vermenigvuldigd met het hiervoor genoemde uurtarief, waaronder dan tevens overleg tussen [verzoeker] en diens advocaat over het verzoekschrift is begrepen. De rechtbank begroot mitsdien de totale kosten op een bedrag van EUR 5.834,28, inclusief een bedrag van EUR 263,00 aan vastrecht. Zij zal het ziekenhuis veroordelen tot betaling van dit bedrag aan [verzoeker]. LJN BO9631