Overslaan en naar de inhoud gaan

Rb Overijssel 300118 deelgeschilprocedure is volstrekt onnodig of onterecht ingesteld

Rb Overijssel 300118 deelgeschil over rechtsbijstandkosten na overeenstemming schade; geen incassoprocedure; afwijzing
- deelgeschilprocedure is volstrekt onnodig of onterecht ingesteld

2. De feiten 


2.1. Op 20 september 2010 is X een verkeersongeval overkomen, waarbij hij als fietser is aangereden door een automobilist, die verzekerd was bij de Noordhollandsche.

2.2. De Noordhollandsche heeft de aansprakelijkheid voor de gevolgen van dit ongeval jegens X erkend.

2.3. Op 9 februari 2011 is X wederom een verkeersongeval overkomen, waarbij als fietser is aangereden door een automobilist, die verzekerd was bij ASR.

2.4. ASR heeft de aansprakelijkheid voor de gevolgen van dit ongeval jegens X erkend.

2.5. De Noordhollandsche en ASR (gezamenlijk ook te noemen 'de verzekeraars') hebben gezamenlijk tot op heden in totaal een bedrag betaald van € 37.475,55. De laatste betaling is op of omstreeks 30 maart 2016 gedaan, waarbij de verzekeraars te kennen hebben gegeven dat het om een slotbetaling ging. Het totaalbedrag bestaat uit de navolgende drie componenten: een slotuitkering van € 25.000,00 voor X, een bedrag van € 10.000,00 voor de buitengerechtelijke kosten en een bedrag van € 1.475,55 aan verschotten.

3. Het deelgeschil 

3.1. X verzoekt de rechtbank te bepalen dat Noordhollandsche en ASR aan hem een vergoeding zullen betalen van € 11.590,35 ter zake de kosten rechtsbijstand ex artikel 6:96 BW, de kosten van X te begroten op grond van hetgeen verzoeker heeft gesteld in 6.1. en 6.2. van zijn verzoekschrift en te beslissen dat Noordhollandsche en ASR in de begrote kosten van dit deelgeschil worden veroordeeld.

3.2. Noordhollandsche en ASR verweren zich en concluderen tot afwijzing van het verzoek. Voorts verzoeken Noordhollandsche en ASR, indien de rechtbank onverhoopt toch tot begroting over mocht gaan, dan bij de begroting een uurtarief van € 100,00 te hanteren.

3.3. Op de stellingen van partij en wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan.

4. De beoordeling

4.1. Een deelgeschil is een geschil omtrent of in verband met een deel van hetgeen ter zake tussen partijen rechtens geldt en waarvan de beëindiging kan bijdragen aan de totstandkoming van een vaststellingsovereenkomst (artikel 1019w Rv). Met andere woorden: de rechterlijke uitspraak moet partijen in staat stellen om de buitengerechtelijke onderhandelingen weer op te pakken en mogelijk definitief af te ronden. Doel van de deelgeschilprocedure is de vereenvoudiging en versnelling van de buitengerechtelijke afhandeling van letsel- en overlijdensschade. Gezien het bepaalde in artikel 1019z Rv wordt het verzoek afgewezen voor zover de verzochte beslissing onvoldoende kan bijdragen aan de totstandkoming van een vaststellingsovereenkomst. De investering in tijd, geld en moeite moet aldus worden afgewogen tegen het belang van het verzoek en de bijdrage die een beslissing aan de totstandkoming van een minnelijke regeling kan leveren.

4.2. De verzekeraars voeren primair aan dat het geschil zich niet leent voor een deelgeschilprocedure, omdat beslechting van de discussie tussen partijen over de buitengerechtelijke kosten niet kan bijdragen aan de totstandkoming van een vaststellingsovereenkomst. De verzekeraars zijn van mening dat, gegeven de aard en ernst van het letsel, de omvang van de aangetoonde schade en de wijze waarop de kwestie is behandeld, een vergoeding van € 10.000,00 vermeerderd met verschotten een zeer redelijk te noemen bedrag is. Temeer nu dit in verband dient te worden gezien met het reeds betaalde schadebedrag aan X van € 25.000,00. Wanneer de kosten van de onderhavige deelgeschilprocedure daarbij worden gerekend, zal er in totaal een bedrag van ongeveer € 28.000,00 aan buitengerechtelijke kosten moeten worden vergoed. Nu partijen overeenstemming hebben bereikt over het schadebedrag ter hoogte van € 25.000,00 kan X niet een hogere vergoeding claimen op basis van een schadestaat van ruim € 84.304,37. Daarbij dient volgens de verzekeraars ook rekening te worden gehouden met de omstandigheid dat bewijs ten aanzien van de door X aangevoerde schadeposten niet of nauwelijks is geleverd, terwijl ook evenmin causaal verband met de twee ongevallen vaststaat. Hoewel er volgens de verzekeraars geen twijfel is over het feit dat het inroepen van juridische bijstand in dit geval passend is (geweest), moeten de kosten qua omvang wel redelijk zijn en dat is hier niet het geval. Voor de beoordeling of de gevorderde kosten rechtsbijstand, waarvan een veroordeling tot betaling is verzocht, zijn te beschouwen als redelijke kosten ter vaststelling van schade en aansprakelijkheid c.q. redelijke kosten ter verkrijging van voldoening buiten rechte, is de aard en omvang van de schade en de complexiteit van de zaak van belang. Daarnaast komt betekenis toe aan de verhouding tussen de overige schade en de kosten rechtsbijstand. De verhouding die verzekeraars als redelijk hanteren, de zogenoemde 'PIV-staffel', vormt bij de beoordeling niet het uitgangspunt, maar kan wel een aanknopingspunt vormen. De zogenaamde PIV-staffel levert (gebaseerd op een uitkering voor overige schade van € 26.000,00) een bedrag op van € 6.540,00. Mede gelet ook hierop is het uitgekeerde bedrag van € 10.000,00 aan buitengerechtelijke kosten meer dan redelijk te noemen, aldus nog steeds de verzekeraars. Voorts stellen de verzekeraars, is sprake van (hooguit) beperkt letsel en van even zeer beperkte schade, zodat reeds om die reden mag worden gesproken van bovenmatig hoge kosten rechtsbijstand.

4.3. X voert daartegen aan dat de beslechting van het geschil over de buitengerechtelijke kosten één van de stappen is die zal moeten worden gezet om tot een definitief akkoord te kunnen komen. Na de onderhandelingen die begin 2016 hebben plaatsgevonden zijn partijen tot overeenstemming gekomen wat betreft de vergoeding voor X en de hoogte van de verschotten. Echter, de buitengerechtelijke kosten zijn hoger dan de verzekeraars willen vergoeden, zodat X gedwongen is onderhavige procedure te starten. In tegenstelling tot de verzekeraars stellen is volgens X de gestelde schade wel degelijk aangetoond en aannemelijk.

4.4. De rechtbank overweegt dat in beginsel een verzoek tot toekenning van een (aanvullend) voorschot op de buitengerechtelijke kosten in een deelgeschil aan de orde kan komen. De investering in tijd, geld en moeite bij de behandeling van dat verzoek brengt echter mee dat dit niet voor ieder verzoek om een (aanvullend) voorschot op de buitengerechtelijke kosten geldt en dat het afhankelijk is van de omstandigheden van het geval of wordt voldaan aan de voorwaarde dat de verzochte beslissing voldoende kan bijdragen aan de totstandkoming van een vaststellingsovereenkomst.

4.5. In dit geval is er sprake van een op zich opmerkelijke situatie in die zin dat aan de zijde van Noordhollandsche en ASR werd gedacht dat met de betaling van een lump sum ineens en de relatief lange periode van stilte (anderhalf jaar) die daarop volgde de kwestie was afgedaan. Aan de zijde van X was dit echter niet het geval en tot verassing van Noordhollandsche en ASR werd geruime tijd na betaling van de lump sum door Noordhollandsche en ASR het verzoekschrift ingediend waanrnee de onderhavige procedure is ingeleid. Niet in geschil is dat het betaalde schadebedrag en de verschotten wel door X zijn geaccepteerd.

4.6. De rechtbank is dan ook van oordeel dat, gelet op het feit dat partijen kennelijk wel een akkoord hebben weten te bereiken over de afwikkeling van het aan X toegekende schadebedrag en de verschotten en de discussie van partijen zich nu nog enkel toespitst op de onbetaalde facturen van de raadsvrouwe, dit verzoek meer het karakter heeft van een incassoprocedure dan een deelgeschil. De rechtbank is daarenboven van oordeel, dat wanneer partijen in onderhandeling verkeren en de verzekeraars een bedrag overmaken met als doel de zaak af te doen niet na ruim een jaar stilte ineens een nieuwe procedure aanhangig moet worden gemaakt met als doel" de onderhandelingen" weer op gang te brengen. Daar waar X of diens raadsvrouwe na de laatste betaling van de verzekeraars kennelijk toch niet tevreden waren, hadden zij dat beter direct kenbaar kunnen en moeten maken. Nu wordt immers wederom een behoorlijk hoog bedrag extra verzocht (totaal ruim € 20.000,00 aan kosten rechtsbijstand telt opzichte van een schade-uitkering van € 25.000,00 is echt buitenproportioneel), en nog eens een extra bedrag van ruim € 5.000,00 voor de onderhavige procedure. Daar waar de raadsvrouwe poogt omstandigheden aan te voeren waarom deze bedragen zo hoog zijn opgelopen, kan de rechtbank niet anders oordelen dan dat dit - gelet op hetgeen hiervoor al is overwogen - niet in het kader is geweest van een efficiente en doelmatige rechtspleging. Het aanhangig maken van deze procedure staat haaks op hetgeen is bedoeld niet een deelgeschil, namelijk de vereenvoudiging en versnelling van de buitengerechtelijke afhandeling van letsel- en overlijdensschade. De investering in tijd, moeite en geld afgewogen tegen het 'resterende belang' van X is uiterst gering zodat het opstarten van een nieuwe kostbare procedure na een dermate lange periode van stilte en zonder eerst contact op te nemen met de verzekeraars verzwarende negatieve aspecten zijn die maken dat het verzoek dient te worden afgewezen.

4.7. Op grond van artikel 1019aa Rv dient in beginsel begroting plaats te vinden van de kosten bij de behandeling van het verzoek aan de zijde van de persoon die schade door dood of letsel lijdt. Hierbij dient de dubbele redelijkheidstoets gehanteerd te worden. Dit betekent dat indien een deelgeschilprocedure volstrekt onnodig of onterecht is ingesteld, de kosten daarvan niet voor vergoeding in aanmerking komen. Zoals de rechtbank hiervoor heeft overwogen is dit laatste in casu het geval. Het deelgeschil is ingesteld met het doel om betaling van facturen te verkrijgen en niet om een vaststellingsovereenkomst tot stand te brengen of dichterbij te brengen. wetdeelgeschillen.info