Overslaan en naar de inhoud gaan

RBLIM 100323 verzocht 30 uur x € 265,00 +21%, toegewezen 21 uur x € 265,00 + 21% = € 6.733,65

RBLIM 100323 o.b.v. thans beschikbare (medische) informatie kan niet worden geconcludeerd tot csqn-verband tussen ongeval en gestelde klachten
- verzocht voorschot bgk toegewezen, mede gelet op discussie over causaal verband en omvang en ernst klachten
- verzocht 30 uur x € 265,00 +21%, toegewezen 21 uur x € 265,00 + 21% = € 6.733,65

RBLIM 100323 o.b.v. thans beschikbare (medische) informatie kan niet worden geconcludeerd tot csqn-verband tussen ongeval en gestelde klachten
- verzocht voorschot bgk toegewezen, mede gelet op discussie over causaal verband en omvang en ernst klachten
- verzocht 30 uur x € 265,00 +21%, toegewezen 21 uur x € 265,00 + 21% = € 6.733,65

2De feiten

2.1.

Op 3 februari 2011 is [verzoekster] een verkeersongeval overkomen. [verzoekster] heeft hierbij letsel opgelopen.

2.2.

Op 18 februari 2011 heeft [verzoekster] Allianz aansprakelijk gesteld voor de geleden en nog te lijden schade als gevolg van het ongeval. Allianz heeft als WAM-verzekeraar van de veroorzakende partij de aansprakelijkheid erkend.

2.3.

Ten tijde van het ongeval was [verzoekster] op basis van een arbeidsovereenkomst voor bepaalde tijd (van 1 december 2009 tot 1 december 2011) werkzaam op [bedrijfsnaam] te [vestigingsplaats] . [bedrijfsnaam] heeft nadien de arbeidsovereenkomst niet verlengd.

2.4.

Het UWV heeft per 1 december 2011 aan [verzoekster] een ziektewetuitkering toegekend. Per 4 februari 2013 ontvangt [verzoekster] een WIA-uitkering.

2.5.

Op verzoek van Allianz heeft deze rechtbank in het kader van een deelgeschil bij beschikking van 9 juni 2017 aan [verzoekster] opgedragen om het complete huisartsenjournaal van minimaal vijf jaar voorafgaand aan het ongeval aan de medisch adviseur van Allianz over te leggen.

2.6.

Partijen hebben een gezamenlijke expertise laten uitvoeren door [naam neuroloog] , neuroloog niet praktiserend. Op 16 augustus 2019 heeft [naam neuroloog] het deskundigenrapport uitgebracht (bijlage 5 verzoekschrift). Daarin staat voor zover relevant:

“(…) Anamnese

Actuele medische klachten

Desgevraagd geeft onderzochte aan niet gezond te zijn. Thans zijn er de volgende klachten.

Pijn.

Vermoeid.

Last van licht en geluid.

Concentratieproblemen.

Vergeetplechtigheid.

Duizeligheid.

Er is sprake van hoofdpijn, nekpijn, rugpijn en pijn in de rechter schouder.

Hoofdpijn is permanent aanwezig en stekend van karakter, door het hele hoofd aanwezig (…)

Daarnaast heeft ze 2 keer per week migraine. De migraine voelt ze de dag tevoren al aankomen, want dan heeft ze meer hoofdpijn. Op de dag van de migraine, die een hele dag kan duren, heeft ze last van licht en geluid en ze moet dan ook gaan liggen in het donker. Voor de migraine heeft ze geen speciale medicatie, want volgens de dokter komt de migraine van de whiplash. De eerste migraineaanval deed zich voor enkele weken na het ongeluk (…)

Overwegingen

Op grond van de beschikbare data dient op basis van de vigerende opvattingen daaromtrent, de gevolgen van het ongeval van 03-02-2011 op neurologisch terrein geclassificeerd te worden als licht traumatisch schedel-hersenletsel (TSHL) categorie 1. Dergelijke letsels plegen geen neurologische restafwijkingen casu quo reststoornissen tot gevolg te hebben.

De na het ongeval optredende klachten kunnen dan ook niet worden gezien als een neurologisch bepaalde traumatische stoornis. Onderzochte geeft aan, dat zich na het ongeval migraineaanvallen voordeden. Migraine hoofdpijnen kunnen weliswaar na een trauma gaan optreden, echter de aandoening migraine kan niet door een (neuro) trauma ontstaan. Zo er thans nog sprake van migraineverschijnselen zouden zijn, zijn die op de gebruikelijke manier te behandelen.

Wellicht is het overbodig om op te merken dat (…) spanningshoofdpijn buiten het terrein van de neurologie valt gezien het gekende ontbreken van enig organisch-cerebraal substraat.

Bovengenoemde beschouwingen sluiten aan bij de neurologische visie in de behandelende sector (…)

Conclusie

Het ongeval heeft op neurologisch terrein tot gevolg gehad een licht TSHL categorie 1. Als gevolg daarvan zijn er geen blijvende restverschijnselen op organisch-cerebraal gebied. Zulks sluit het gaan optreden van migraineklachten voor het eerst na het ongeval niet uit. Overige thans vigerende klachten zijn niet van neurologische aard. (…)

Het debiteren van migraine(klachten) kent weliswaar een leeftijdspiek, maar kan in principe op elke leeftijd debiteren. Dus ook zonder ongeval zou een vorm van migraine op enig moment kunnen ontstaan. (…)”

2.7.

Naar aanleiding van de reactie van de medisch adviseur van [verzoekster] op de conceptrapportage van [naam neuroloog] , antwoordt [naam neuroloog] :

“(…) De beschrijving van het ongeval gebeuren komt echter niet specifiek over als een deceleratie-acceleratietrauma. Ik laat daarom in het midden, of er gesproken dient te worden van een whiplashtrauma of niet. Maar, zoals reeds gezegd, valt een eventueel whiplashsyndroom casu quo WAD buiten het bestek van de neurologie. (…)”

2.8.

[verzoekster] heeft deze rechtbank verzocht tot het gelasten van een voorlopig deskundigenbericht. Bij beschikking van 28 oktober 2020 heeft deze rechtbank [naam psychiater 1] , psychiater, benoemd als deskundige (bijlage 14 verzoekschrift). [naam psychiater 1] heeft op 31 augustus 2021 een definitief rapport opgesteld, waarin voor zover relevant staat vermeld (bijlage 15 verzoekschrift):

“(…) Beschouwing en conclusie

(…) Uit de voorgeschiedenis en de ziektegeschiedenis vanuit dossier en anamnese komen aanwijzingen naar voren voor psychiatrische problematiek: in het huisartsdossier zijn aanwijzingen te vinden in de periode voorafgaand aan het ongeval en daarna voor somatiseren en – mogelijk – conversie reacties. Uit de correspondentie van psychiaters en psychologen komen daarnaast diverse andere psychiatrische diagnoses naar voren. (…)

Differentiaaldiagnose:

Somatische symptoomstoornis (SSS)?

Deze diagnose is in 2018 eerder bij betrokkene gesteld door psychiater [naam psychiater 2] van het Maastricht UMC. Psycholoog [naam psycholoog] diagnosticeert in 2021: ‘psychische factoren die somatische aandoeningen beïnvloeden’. De revalidatiearts van Adelante stelde in 2012 de diagnose chronisch pijnsyndroom WPN-4: onderhoudende psychosociale factoren. Vanuit de voorgeschiedenis voorafgaand aan het ongeval zijn in het huisartsdossier aanwijzingen te vinden voor een patroon van somatiseren.

Om aan SSS te voldoen dient er bij betrokkene sprake te zijn van de volgende criteria:

A. Een of meer lichamelijke klachten waar de betrokkene onder lijdt, of die het dagelijks leven in significante mate verstoren.

B. Disproportionele en persisterende gedachten over de ernst van de klachten.

(…)

2. Een persisterend hoge mate van ongerustheid over de gezondheid of de klachten.

Betrokkene heeft wat betreft haar hoofdklacht, de hoofdpijn, veel zorgen geuit naar de behandelend neuroloog. De neuroloog heeft – om betrokkene gerust te stellen – extra beeldvormend onderzoek laten doen en heeft haar hoogfrequent gezien (dossier) ze rapporteerde op 20-11-2020 een autointoxicatie i.v.m. hevige hoofdpijn. De behandelend psycholoog heeft sterk gefocust op het bijstellen van het klachtniveau. Om deze redenen en vanwege de emotionele reacties van betrokkene rond haar lichamelijke klachten scoor ik dit criterium positief.

(…)

C. Niet elke afzonderlijke lichamelijke klacht hoeft steeds aanwezig te zijn, maar het hebben van klachten op zich is wel persisterend (meestal langer dan 6 maanden).

Nu betrokkene scoort op criterium B2 en ook op de criteria A en C, stel ik de diagnose somatisch symptoomstoornis, gespecificeerd ‘met voornamelijk pijn’, ‘persisterend’ en vanwege slechts een van de B-criteria positief: ‘licht van ernst’.

(…)

Pre-existentie:

Vanuit het huisartsdossier komen geen aanwijzingen naar voren dat er in de periode, direct voorafgaand aan het ongeval, sprake was van een psychiatrische stoornis.

Predispositie:

In het huisartsdossier zijn aanwijzingen te vinden dat er bij betrokkene episodisch sprake was van somatiseren. Mogelijk was er ook sprake van conversieverschijnselen. Er is bij betrokkene echter noch door de huisarts noch door andere specialiseten een psychiatrische diagnose gesteld. Op grond van deze beperkte informatie kan ik geen wetenschappelijk verantwoorde prognose voor het later ontstaan van psychiatrische stoornissen baseren.

Eindtoestand:

De diagnose somatisch symptoomstoornis (SSS) is eenmaal eerder (2018) door een psychiater bij betrokkene gesteld. Ze is hier nog niet psychiatrisch voor behandeld. Er is geen sprake van een eindtoestand.

Beperkingen:

Nu er geen sprake is van een eindtoestand kan ik geen duurzame beperkingen formuleren.

(…) De stelling van de rapporterend neuroloog dat hoofdpijn en acceleratie-deceleratie trauma / whiplash associated disorder niet zouden passen binnen het vakgebied van de neurologie bij afwezigheid van afwijkingen bij beeldvormend en standaard neurologisch onderzoek zie ik niet bevestigd in de literatuur (…) of in de richtlijn LTH (…) Om tot een juiste inschatting en afgrenzing tussen de klachten behorend bij enerzijds het neurologisch en anderzijds het psychiatrisch vakgebied te komen dring ik aan op een heroverweging van de beperkingen passend bij het LTH. (…)

De beperkingen door SSS kan ik niet goed beschrijven vanwege (1) geen eindtoestand en (2) geen overeenstemming met rapporterend neuroloog over afgrenzing beperkingen t.g.v. neurologisch ziektebeeld en SSS. (…)”

2.9.

Allianz heeft bij wijze van voorschot op de schadevergoeding in totaal een bedrag van € 78.000,00 aan [verzoekster] betaald. Aan [verzoekster] is daarnaast in totaal een bedrag van

€ 33.831,00 aan buitengerechtelijke kosten vergoed.

3Het geschil

3.1.

[verzoekster] verzoekt de rechtbank op grond van artikel 1019w van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering (hierna: Rv):

  1. voor recht te verklaren dat [verzoekster] door het ongeval van 3 februari 2011 haar baan als medewerkster in de [bedrijfsnaam] is kwijtgeraakt en Allianz gehouden is de daaruit voortvloeiende schade aan [verzoekster] te vergoeden,

  2. Allianz te veroordelen tot betaling van een aanvullend voorschot van € 115.044,38 op de door [verzoekster] begrote schade exclusief de redelijke BGK,

  3. voor recht te verklaren dat [verzoekster] als gevolg van het ongeval licht traumatisch hersenletsel met beperkingen heeft opgelopen,

  4. voor recht te verklaren dat het rapport van [naam neuroloog] niet gebruikt kan worden voor de schaderegeling,

  5. Allianz te veroordelen tot betaling van een aanvullend voorschot van € 30.071,57 ter zake de buitengerechtelijke kosten,

  6. Allianz te veroordelen tot betaling van de kosten van deze procedure, welke kosten zijn begroot op € 9.619,50, vermeerderd met het griffierecht dat in verband met deze procedure aan [verzoekster] is opgelegd.

3.2.

Allianz voert verweer.

3.3.

Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan.

4De beoordeling

Verzoeken algemeen

4.1.

Bij de beoordeling van het onderhavige verzoek stelt de rechtbank het volgende voorop. De in artikel 1019w e.v. Rv geregelde deelgeschilprocedure is bedoeld om het

buitengerechtelijke traject te versterken. De deelgeschilprocedure biedt zowel de persoon die schade lijdt door dood van een ander of letsel, als degene die daarvoor aansprakelijk wordt gehouden, de mogelijkheid in de buitengerechtelijke onderhandelingsfase de rechter te adiëren. De bij de afhandeling van de letsel- en overlijdensschade betrokken partijen krijgen hiermee een extra instrument ter doorbreking van een impasse in de buitengerechtelijke onderhandelingen. De deelgeschilprocedure kan worden gevoerd over een geschil omtrent of in verband met een deel van hetgeen tussen partijen rechtens geldt ter zake van aansprakelijkheid voor schade door dood of letsel in gevallen dat de beëindiging van dat geschil kan bijdragen aan de totstandkoming van een vaststellingsovereenkomst over de vordering zoals die zou zijn ingesteld indien de zaak ten principale aanhangig zou zijn gemaakt. De rechterlijke uitspraak moet partijen in staat stellen om de buitengerechtelijke onderhandelingen weer op te pakken en mogelijk definitief af te ronden. Zie voor dit alles de memorie van toelichting (Kamerstukken II 2007/08, 31518, nr. 3).

4.2.

Geschillen over causaliteit en tussentijdse (aanvullende) bevoorschotting op de schade en vergoeding van buitengerechtelijke kosten kunnen in een deelgeschil aan de orde worden gesteld. Net als bij andere deelgeschillen zal de rechter zich dan moeten afvragen of de bijdrage van de verzochte beslissing aan de mogelijke totstandkoming van een vaststellingsovereenkomst zodanig is dat dit opweegt tegen de kosten en het tijdsverloop van de procedure. Deelgeschillen waarvan te verwachten is dat de beantwoording daarvan kostbaar is en veel tijd in beslag zullen nemen, bijvoorbeeld omdat uitvoerige bewijsvoering en deskundigenberichten nodig zullen zijn, zullen zich minder snel lenen voor behandeling in een deelgeschilprocedure. Zie voor dit alles de memorie van toelichting (Kamerstukken II 2007/08, 31518, nr. 3).

4.3.

Allianz heeft zich op het standpunt gesteld dat de verzoeken zich niet lenen voor beslechting in een deelgeschil omdat de (naar de rechtbank aanneemt: bijdrage van de) verzochte beslissing niet opweegt tegen de kosten en het tijdsverloop van de procedure. Dat verweer slaagt niet voor zover het naar aanleiding van alle verzoeken in totaliteit is gevoerd. Om te kunnen beoordelen of een verzoek zich niet leent voor beslechting in een deelgeschil, zal immers moeten worden gekeken naar de inhoud van elk van de verzoeken apart. Alleen dan kan worden beoordeeld of de aard van het verzoek aan behandeling in deze procedure in de weg staat. Voor zover aan de orde zal daarop dus bij de bespreking van de afzonderlijke verzoeken worden ingegaan.

4.4.

Verder heeft Allianz gesteld dat een beslissing in een deelgeschil niet zal leiden tot een vaststellingsovereenkomst omdat er (nog) geen behandeling heeft plaatsgevonden van de door [naam psychiater 1] gediagnosticeerde somatische systeemstoornis (verder: SSS) en er dus geen medische eindsituatie is. Dit verweer wordt verworpen. Oordelen over – kort gezegd – causaliteit en tussentijdse bevoorschotting kunnen, hoe ze ook luiden, bijdragen tot een volgende stap in de onderhandelingen. Niet is vereist dat met het oordeel alle onduidelijkheden en geschillen zijn opgelost en dat het oordeel de laatste stap is naar de vaststellingsovereenkomst.

4.5.

Ook heeft Allianz aangevoerd dat [verzoekster] met de verzoek nagenoeg het gehele geschil voorlegt en dat het verzoek daarmee te omvangrijk is. [verzoekster] had volgens Allianz de weg van de bodemprocedure moeten kiezen. Allianz wordt in dat standpunt niet gevolgd. Weliswaar brengt [verzoekster] verschillende verzoeken naar voren, maar zij legt daarmee naar het oordeel van de rechtbank niet vrijwel het gehele geschil ter beslissing voor. Waar het bijvoorbeeld gaat om de schade, verzoekt [verzoekster] niet de vaststelling daarvan maar het toekennen van een voorschot. Derhalve oordeelt de rechtbank dat [verzoekster] , behoudens voor zover het kwesties betreft die zich vanwege hun inhoud niet lenen voor beslechting in een deelgeschil, niet gehouden is nu de bodemrechter aan te zoeken.

4.6.

In het navolgende zal de rechtbank de verzoeken apart bespreken in een volgens de rechtbank logische volgorde.

Gebondenheid rapport [naam neuroloog]

4.7.

Beoordeeld dient te worden of partijen gebonden zijn aan het door [naam neuroloog] opgestelde rapport.

4.8.

Vast staat dat het door [naam neuroloog] opgestelde rapport op gezamenlijk verzoek van partijen is uitgebracht. Als uitgangspunt heeft in zo’n geval te gelden dat partijen in beginsel daaraan zijn gebonden en dat zulks niet vrijblijvend is tenzij partijen daarover expliciet iets zijn overeengekomen, wat in deze zaak niet is gebeurd.

Een partij kan naar het oordeel van de rechtbank slechts eisen dat de inhoud van een op gezamenlijk verzoek tot stand gekomen rapport buiten beschouwing blijft indien sprake is van zwaarwegende argumenten ten aanzien van de wijze waarop de deskundige zijn werkzaamheden heeft verricht of de inhoud van het rapport niet voldoet aan de daaraan te stellen eisen van onpartijdigheid, consistentie, inzichtelijkheid en logica.

4.9.

Ter onderbouwing van haar standpunt voert [verzoekster] aan dat het rapport van [naam neuroloog] weinig waarde heeft. Dat heeft in de eerste plaats te maken met het feit dat er volgens [verzoekster] een verrassingsdiagnose in staat, namelijk dat de hoofdpijnklachten het gevolg zijn van migraine. Dit terwijl eerder betrokken neurologen en andere betrokken artsen die diagnose niet stellen. Volgens [verzoekster] onderbouwt [naam neuroloog] zijn diagnose ook niet. Verder voert [verzoekster] aan dat [naam neuroloog] ten onrechte concludeert dat het geconstateerde licht traumatische hersenletsel (verder: LTH) geen beperkingen met zich meebrengt. Ten slotte stelt [verzoekster] dat [naam neuroloog] ten onrechte meldt dat hij zich niet bevoegd acht om een oordeel te geven over het bestaan van een whiplash associated disorder (verder: WAD). Zij verwijst daartoe onder meer naar de opmerkingen van [naam psychiater 1] zoals geciteerd in 2.8. hierboven (onder ‘beperkingen’, de alinea na eerste zin).

4.10.

Allianz stelt dat niet is gebleken van zwaarwegende argumenten die zouden moeten leiden tot het terzijdestellen van het rapport van [naam neuroloog] . Zij stelt in dat kader dat het rapport volgens de regels der kunst is opgemaakt en niet is gebleken van steekhoudende inhoudelijke bezwaren. Inhoudelijke bezwaren zouden middels een contra-expertise van een andere neuroloog kunnen worden onderbouwd, maar die ontbreekt. De opvatting van [naam psychiater 1] kan volgens Allianz niet dienen ter onderbouwing van een steekhoudend inhoudelijk bezwaar, omdat het niet aan een psychiater is om een beoordeling op neurologisch gebied te geven. Verder wijst Allianz erop dat de medisch adviseur van [verzoekster] naar aanleiding van het concept rapport heeft aangegeven geen aanvullende vragen te hebben. Ook stelt Allianz dat [naam neuroloog] weldegelijk de diagnose migraine heeft onderbouwd, waartoe Allianz verwijst naar de in 2.6. hierboven geciteerde overwegingen. Tot slot stelt Allianz dat [naam neuroloog] heeft toegelicht waarom een eventuele WAD buiten zijn vakgebied ligt en dat [naam neuroloog] daarmee handelt conform de Richtlijn medisch specialistische rapportage en de Richtlijn van de Nederlandse vereniging voor neurologie.

4.11.

Naar het oordeel van de rechtbank is er geen aanleiding om te bepalen dat het rapport van [naam neuroloog] buiten beschouwing moet blijven. Ook gezien het gemotiveerde standpunt van Allianz kan namelijk niet worden aangenomen dat de inhoud van het rapport niet voldoet aan de daaraan te stellen eisen van onpartijdigheid, consistentie, inzichtelijkheid en logica, terwijl over de wijze waarop het onderzoek is uitgevoerd geen klachten zijn geuit. Met Allianz constateert de rechtbank dat [naam neuroloog] zijn conclusies over de migraine(klachten) heeft toegelicht. Verder is relevant dat [naam neuroloog] – anders dan [verzoekster] stelt – niet meldt dat de hoofdpijnklachten van [verzoekster] veroorzaakt worden door migraine. Uit het rapport volgt dat [naam neuroloog] de door [verzoekster] zelf als migraine geduide klachten tot uitgangspunt heeft genomen en zich een oordeel heeft gevormd over de vraag of kan worden vastgesteld dat deze klachten, indien (nog) aanwezig, verband houden met het ongeval. Dat is iets anders dan het stellen van de diagnose migraine én maakt duidelijk dat de conclusie van [naam neuroloog] – waarmee [verzoekster] zich niet kan verenigen – (ook) niet gebaseerd is op de aanname of vaststelling dat [verzoekster] lijdt aan migraine. De klachten van [verzoekster] over het rapport snijden dus in zoverre geen hout.

[verzoekster] heeft niet toegelicht waarom de aan [naam neuroloog] toegeschreven conclusie dat het LTH geen beperkingen met zich meebrengt – hij schrijft overigens dat er geen blijvende restverschijnselen op organisch-cerebraal gebied zijn – onjuist is.

Volgens [naam neuroloog] valt de WAD buiten zijn vakgebied. [naam psychiater 1] merkt in zijn rapport daarover op dat daarvoor geen bevestiging valt te vinden in de literatuur en verzoekt om een heroverweging. Uitgaande van deze, door Allianz betwiste, opvatting zou dat betekenen dat het rapport van [naam neuroloog] op dit punt mogelijk onvolledig is. Dat zou echter geen reden zijn om zijn rapport volledig terzijde te schuiven. Een onvolledig rapport is immers niet (zonder meer) een onbruikbaar rapport, in die zin dat dit niet betekent dat het rapport, dat dus betrekking heeft op mogelijke gevolgen van het ongeval op neurologisch gebied met uitsluiting van WAD, inhoudelijk onjuist is. Voor zover [naam neuroloog] niet volledig is geweest, kan dit gebrek worden geheeld door een aanvullend rapport van een andere neuroloog. Anders dan [verzoekster] meent kan het rapport van [naam neuroloog] , eventueel met een aanvullend rapport, dus gebruikt worden voor de schaderegeling. Het verzoek sub 4 dient dan ook te worden afgewezen.

Causaliteit

4.12.

Tussen partijen is niet in geschil dat Allianz als aansprakelijke partij gehouden is de schade die [verzoekster] als gevolg van het ongeval lijdt, te vergoeden. Allianz betwist het causaal verband tussen de klachten en het ongeval. De vraag die in het kader van de verzoeken 1 en 3 thans beantwoord moet worden is of het causaal verband tussen de klachten enerzijds en het ongeval anderzijds op dit moment kan worden vastgesteld.

4.13.

Ter onderbouwing van haar stelling dat voormeld causaal verband kan worden vastgesteld heeft [verzoekster] aangevoerd dat zij:

- voorafgaand aan het ongeval betaald werk had,

- door het ongeval letsel heeft opgelopen waarvoor zij naar het ziekenhuis is gegaan,

- zich vervolgens ziek heeft gemeld met deze klachten (waarbij de rechtbank opmerkt dat [verzoekster] niet aangeeft wat zij bedoelt met ‘deze klachten’),

- door het UWV in aanmerking is gebracht voor een WIA uitkering,

- zonder ongeval in dienst zou zijn gebleven bij haar werkgever.

Verder beroept [verzoekster] zich kennelijk in dit kader op de stelling dat het door haar gepresenteerde klachtenpatroon (ook door de jaren heen) consistent is en past bij het door haar overkomen ongeval. Daaruit zou volgen dat, ook als een medisch aanwijsbare oorzaak voor de klachten ontbreekt, niettemin kan worden aangenomen dat de klachten aan het ongeval worden toegeschreven. [verzoekster] verwijst daarbij naar een rapport van een door haar ingeschakelde verzekeringsarts (productie 16 van [verzoekster] ) die concludeert dat er sprake is van een plausibel klachtenpatroon bij een letsel dat middels de neurologische en psychiatrische expertise van [naam neuroloog] respectievelijk [naam psychiater 1] is vastgesteld.

4.14.

Ten verwere voert Allianz aan dat uit het neurologisch expertiserapport van [naam neuroloog] noch uit het psychiatrisch expertiserapport blijkt dat er beperkingen bij [verzoekster] zijn als gevolg van het ongeval. Het beroep op het rapport van de door haar ingeschakelde verzekeringsarts kan [verzoekster] volgens Allianz niet baten omdat het een eenzijdig ingewonnen medisch advies is dat is gebaseerd op onjuiste uitgangspunten. Voor wat betreft de beoordelingen van het UWV geldt volgens Allianz dat daaruit niet blijkt dat [verzoekster] arbeidsongeschikt is in civielrechtelijke zin omdat het daarbij gehanteerde toetsingskader niet overeenkomt met de normen waaraan een vordering in verband met verlies van verdienvermogen in civielrechtelijke zin wordt getoetst. Ook als er sprake is van een consistent, consequent en samenhangend patroon van klachten, kan wel degelijk blijken dat die klachten niet in een condicio-sine-qua-non-verband staan met het ongeval, aldus Allianz.

4.15.

Anders dan [verzoekster] is de rechtbank van oordeel dat op basis van de thans beschikbare (medische) informatie, waarnaar [verzoekster] verwijst en die in dit deelgeschil in het geding is gebracht, niet kan worden geconcludeerd dat sprake is van causaal verband tussen het ongeval en de gestelde klachten van [verzoekster] in de zin van een condicio-sine-qua-non-verband. Daarbij neemt de rechtbank in de eerste plaats in aanmerking dat [naam neuroloog] heeft geoordeeld dat het LTH geen neurologische restafwijkingen of reststoornissen tot gevolg heeft en dat de na het ongeval optredende klachten niet als een neurologisch bepaalde traumatische stoornis kunnen worden gezien. [naam psychiater 1] heeft geen oorzakelijk verband gerapporteerd tussen de SSS en het ongeval en geoordeeld dat er geen sprake is van een eindtoestand en er geen duurzame beperkingen geformuleerd kunnen worden. Op basis van de rapporten van de onafhankelijke, door partijen of de rechtbank aangestelde, deskundigen kan dus (op dit moment) geen causaal verband worden aangenomen.

Verder neemt de rechtbank in aanmerking dat uit het feit dat [verzoekster] arbeidsongeschikt is in de zin van de sociale verzekeringswetten niet kan worden afgeleid dat bij [verzoekster] sprake is van beperkingen die het gevolg zijn van het ongeval. Ook los van hetgeen Allianz daarover heeft opgemerkt, heeft te gelden dat de beoordelingen in dat kader helemaal niet zien op het vaststellen van zo’n verband. Het bezwaar van Allianz ten aanzien van het enkel op het verzoek van [verzoekster] opgestelde rapport van de verzekeringsarts snijdt naar het oordeel van de rechtbank hout, in die zin dat Allianz aan de inhoud daarvan niet gebonden mag worden geacht. Zij heeft immers geen invloed kunnen uitoefenen op de persoon van de arts en de aan deze te stellen vragen en heeft evenmin kunnen reageren op een concept rapport. Onder deze omstandigheden dient aan het rapport niet meer gewicht te worden toegekend dat aan een opinie van een medisch adviseur waarvoor ook geldt dat daaraan – mits voldoende gemotiveerd betwist – geen doorslaggevende betekenis kan worden toegekend. De rechtbank voegt hier nog aan toe dat in het rapport van de verzekeringsarts wel wordt verwezen naar de rapporten van [naam neuroloog] en [naam psychiater 1] , maar niet wordt uitgelegd op basis waarvan de verzekeringsarts – anders dan voormelde deskundigen – wel tot de conclusie komt dat er een oorzakelijk verband is tussen het ongeval en de klachten van [verzoekster] . De rechtbank is het verder eens met Allianz dat – in ieder geval op dit moment – een oorzakelijk verband niet kan worden aangenomen aan de hand van het klachtenpatroon van [verzoekster] ervan uitgaande dat dit als consistent, consequent en samenhangend kan worden beschouwd. Dat zou kunnen leiden tot een rechterlijk, en daarmee weerlegbaar, vermoeden ten aanzien van het oorzakelijk verband indien het klachtenpatroon voorheen niet bestond, terwijl het op zichzelf door het ongeval kan zijn veroorzaakt. De rechtbank kan op basis van de nu bekende informatie echter niet vaststellen dat de door [verzoekster] gerapporteerde klachten door het ongeval veroorzaakt kunnen zijn. In de rapporten van de onafhankelijke deskundigen staat dat niet. Verder is relevant – ook voor het geval een vermoeden zou worden aangenomen – dat Allianz aan de hand van het rapport van [naam psychiater 1] en het huisartsendossier heeft betoogd dat er aanwijzingen zijn voor eerdere psychische problematiek, eerder (licht) hoofdletsel en somatiseren. Op dit moment is derhalve nog niet het stadium bereikt – wat er ook zij van de in het kader van dit deelgeschil verstrekte (medische) informatie – dat duidelijkheid bestaat over de klachten en beperkingen die kunnen worden toegeschreven aan het door [verzoekster] overkomen ongeval, terwijl binnen de deelgeschilprocedure geen ruimte bestaat voor (uitgebreide) bewijslevering. Het voorgaande betekent dat thans onvoldoende aannemelijk is dat de door [verzoekster] gestelde en ervaren klachten het gevolg zijn van het ongeval en aan Allianz kunnen worden toegerekend.

4.16.

Het vorenstaande brengt met zich dat het verzoek sub 1 dient te worden afgewezen. Als immers niet kan worden aangenomen dat er een causaal verband is tussen de klachten van [verzoekster] en het ongeval kan evenmin worden aangenomen dat [verzoekster] haar baan heeft verloren als gevolg van klachten die zijn veroorzaakt door het ongeval. Nu dus niet is komen vast te staan dat er aan het ongeval toe te schrijven beperkingen zijn, ligt het verzoek sub 3 ook voor afwijzing gereed.

Verzoek aanvullend voorschot op schadevergoeding

4.17.

[verzoekster] vordert betaling van een (aanvullend) voorschot op de uiteindelijk door haar als gevolg van het ongeval geleden en te lijden schade. Beantwoording van de vraag of Allianz gehouden is een (nader) voorschot op de schadevergoeding aan [verzoekster] te

verstrekken is afhankelijk van de vraag of op basis van de thans in het geding gebrachte stukken kan worden vastgesteld dat [verzoekster] een aanspraak op schadevergoeding heeft die de reeds door Allianz betaalde voorschotten overstijgt.

4.18.

Aangezien hiervoor al is geoordeeld dat een oorzakelijk verband tussen het ongeval en het verlies van inkomen op dit moment niet kan worden vastgesteld en de door [verzoekster] gestelde schade tot dit moment zonder de post verlies verdienvermogen lager is dan het bedrag dat reeds is bevoorschot, moet het verzoek van [verzoekster] voor zover dit ziet op betaling van een (aanvullend) voorschot (verzoek sub 2) worden afgewezen.

Verzoek aanvullend voorschot buitengerechtelijke kosten

4.19.

[verzoekster] verzoekt verder om een aanvullend voorschot voor de buitengerechtelijke kosten.

Uitgangspunt is dat een slachtoffer van een ongeval jegens de partij die aansprakelijk is voor de gevolgen van dat ongeval recht heeft op vergoeding van de door hem gemaakte redelijke kosten van buitengerechtelijke rechtsbijstand.

4.20.

Of gevorderde buitengerechtelijke kosten van rechtsbijstand voor vergoeding in aanmerking komen, wordt uiteindelijk bepaald door het antwoord op de vraag of is voldaan aan de dubbele redelijkheidstoets als bedoeld in artikel 6:96 lid 2 BW: vereist is dat, in de

gegeven omstandigheden, het maken van de kosten redelijk is en de omvang van de verrichte werkzaamheden redelijkerwijs noodzakelijk is om vergoeding van de schade te verkrijgen. Bij de beoordeling van de dubbele redelijkheidstoets wordt de omvang van de schade als één van de in aanmerking te nemen aspecten meegewogen.

4.21.

Weliswaar dient er een redelijke verhouding te zijn tussen het bedrag van de kosten en de omvang van de schade, maar daaruit volgt echter niet dat de buitengerechtelijke kosten niet begroot kunnen worden indien de omvang van de schade (nog) niet exact bekend is.

4.22.

[verzoekster] stelt tot en met 26 juni 2022 € 43.370,78 aan kosten honorarium en

€ 5.450,79 aan kosten voor het inwinnen van informatie en de neurologische expertise te hebben gemaakt. In het verzoekschrift staat dat daarvan € 18.750,00 is vergoed maar inmiddels is duidelijk dat er € 33.831,00 is vergoed. Dit betekent dat er maximaal een aanvullend voorschot van € 14.990,57 kan worden toegekend.

4.23.

Allianz is van mening dat de kosten niet in een redelijke verhouding staan tot de omvang van de schade en dat er onredelijke werkzaamheden zijn verricht, bestaande uit het innemen van standpunten die niet worden ondersteund door de deskundigenrapporten en uit het inzetten op de maximale looptijd/schadevergoeding terwijl behandeling voor de klachten mogelijk is en goed perspectief biedt. Verder acht Allianz het hanteren van een specialistentarief voor eenvoudige/administratieve werkzaamheden, korte telefoongesprekken en reistijd, alsmede het hanteren van kantoorkosten, niet redelijk.

4.24.

Bij de beoordeling stelt de rechtbank voorop dat Allianz de omvang van de door [verzoekster] gestelde werkzaamheden en de daarmee gemoeide kosten – evenals het opgekomen zijn van de overige kosten - niet heeft betwist. Bij de beantwoording van de vraag of Allianz gehouden is deze kosten te vergoeden acht de rechtbank relevant dat het hier een langlopende kwestie betreft waarbij veel is en wordt gediscussieerd over met name het causaal verband en in welk kader onder meer door de rechtbank een deskundige benoemd is moeten worden en een beslissing genomen moest worden over de inzage in het huisartsendossier. De resultaten daarvan hebben niet geleid tot duidelijkheid of een regeling. Gelet op de omvang en ernst van de klachten die [verzoekster] ervaart sinds het ongeval, is het begrijpelijk dat de discussie (niettemin) wordt voortgezet. Gelet daarop komt het de rechtbank redelijk voor dat de gedeclareerde buitengerechtelijke werkzaamheden zijn verricht en worden de daarmee gemoeide kosten redelijk geacht. De rechtbank is het met Allianz eens dat het rekenen van kantoorkosten bovenop een specialistentarief niet meer van deze tijd is, maar heeft ook niet kunnen vaststellen dat de rechtsbijstandverlener deze kosten heeft gerekend. Voor een eventueel correctie op de kosten in verband met werkzaamheden die redelijkerwijs niet tegen specialistentarief kunnen worden gerekend, is noodzakelijk dat daarover een voldragen debat heeft plaatsgevonden. Dit betekent dat het op de weg van Allianz had gelegen om, aan de hand van de door [verzoekster] overgelegde urenspecificaties, concreet aan te geven welke werkzaamheden het betreft, zodat [verzoekster] daarop had kunnen reageren. Dat heeft Allianz niet gedaan, zodat haar standpunt in zoverre als onvoldoende onderbouwd moet worden gepasseerd.

4.25.

De slotsom is dat het verzoek wordt toegewezen tot een bedrag van € 14.990,57.

Verzoek proceskosten

4.26.

Ten aanzien van de proceskosten overweegt de rechtbank als volgt. Artikel 1019aa Rv bepaalt dat de rechter de kosten bij de behandeling van het verzoek aan de zijde van de

persoon die schade door dood of letsel lijdt, dient te begroten, ook als het verzoek wordt afgewezen. Dat is alleen anders indien de deelgeschilprocedure volstrekt onnodig of onterecht

is ingesteld. Nu het door [verzoekster] ingediende verzoekschrift niet als volstrekt onnodig of onterecht kan worden beschouwd, zal de rechtbank overgaan tot een begroting van de kosten aan de zijde van [verzoekster] .

4.27.

Mr. Ruiter heeft in dit kader gesteld dat in totaal een bedrag van € 9.619,50 aan advocaatkosten is gemaakt. Daarbij is uitgegaan van 30 uur, een uurtarief van € 265,00 en 21% btw. Het griffierecht is daarin nog niet opgenomen.

4.28.

De rechtbank is van oordeel dat het aantal uren dat voor het opstellen van het verzoekschrift in rekening is gebracht, bovenmatig is. Gelet op de aard en inhoud van het verzoek en het uurtarief -dat uitgaat van behandeling door een specialist, die snelle zal kunnen werken dan een niet-specialistacht de rechtbank dat aantal niet redelijk. Een tijdsbesteding van in totaal 21 uur (opstellen verzoekschrift 16 uur, bestuderen verweerschrift 3 uur, mondelinge behandeling 1 uur en 1 uur overleg) wordt redelijk geacht. Gezien het voorgaande zullen de kosten van deze procedure aan de zijde van [verzoekster] worden begroot op een bedrag van € 7.047,65 (21 uur x € 265,00, vermeerderd met btw van 21%) en € 314,00 griffierecht.

4.29.

Nu de aansprakelijkheid van Allianz vaststaat, maar het causaal verband tussen het ongeval en de klachten (nog) niet, zal de rechtbank de met het deelgeschil gemoeide kosten begroten - op het hiervoor vermelde bedrag - maar Allianz niet kunnen veroordelen tot de betaling daarvan. ECLI:NL:RBLIM:2023:4444

  •