Overslaan en naar de inhoud gaan

RBROT 201223 18 x € 295,00 + 21%, toegewezen cf verzoek, maar wel met 70% ES = € 1927,53

RBROT 201223 snorscooter rood, auto groen bij linksafslaan, alcohol (0,35 promille) beginnend bestuurder auto; 70% ES scooter;geen oordeel over billijkheidstoets
- verzoek passagier snorfiets afgewezen, niet duidelijk is waarom verzekeraar bestuurder snorfiets niet is aangesproken
- 18 x € 295,00 + 21%, toegewezen cf verzoek, maar wel met 70% ES = € 1927,53

buitengerechtelijke kosten.

4.25.

[verzoekster 1] en [verzoekster 2] hebben verzocht de kosten van deze procedure te begroten overeenkomstig artikel 1019aa Rv. De advocaat van [verzoekster 1] en [verzoekster 2] heeft deze kosten begroot op een bedrag van in totaal € 7.495,95 tot en met de zitting, gebaseerd op 18 gewerkte uren tegen een uurtarief van € 295,00 excl. 21% BTW, en te vermeerderen met het verschuldigde griffierecht.

4.26.

Univé maakt, voor zover aansprakelijkheid aan haar zijde bestaat, bezwaar tegen het door mr. Eskes gehanteerde uurtarief. Het betreft een verkeersaansprakelijkheid die geen specialistische kennis vereist. Gelet daarop is een uurtarief van € 250,00 excl. BTW redelijk.

4.27.

De kosten als bedoeld in artikel 1019aa Rv dienen te voldoen aan de dubbele redelijkheidstoets van artikel 6:96 lid 2 BW. Of het redelijke kosten zijn, hangt af van de vraag of het redelijk is dat die kosten zijn gemaakt én of de hoogte van deze kosten redelijk is.

4.28.

Dat het maken van de kosten redelijk is acht de rechtbank evident, gelet op het vastlopen van buitengerechtelijk onderhandelingstraject.

4.29.

Voor de beoordeling of de declaraties van mr. Eskes zijn te beschouwen als redelijke kosten ter vaststelling van schade en aansprakelijkheid c.q. redelijke kosten ter verkrijging van voldoening buiten rechte, is de aard en omvang van de schade en complexiteit van de zaak van belang. Daarnaast komt betekenis toe aan de verhouding tussen de schade en de kosten. Ook de opstelling van partijen in het schaderegelingsproces kan van invloed zijn op de redelijkheid van het maken van kosten en de omvang daarvan.

4.30.

De rechtbank acht gelet op de bijzonderheden van dit geschil, en de posities van de beide betrokken verzoeksters het door mr. Eskes gehanteerde uurtarief niet onredelijk. Ook het aantal aan de zaak bestede uren, waartegen Univé overigens geen bezwaar heef gemaakt, komt de rechtbank redelijk voor. De rechtbank zal dus bij de begroting van de kosten uitgaan van het door mr. Eskes gehanteerde uurtarief en door hem opgegeven uren en de buitengerechtelijke kosten begroten op een bedrag van € 7.495,95.

4.31.

Aangezien [naam] voor 30% aansprakelijk zijn voor de schade, zal Univé worden veroordeeld tot betaling van onderhavige kosten, met dien verstande dat ook op deze verplichting het percentage van 30% van toepassing is. Univé zal daarom worden veroordeeld tot het betalen van een bedrag van € 2.248,79 aan [verzoekster 1] en [verzoekster 2], conform het verzoek daartoe.

4.32.

Univé heeft verzocht om de verzochte uitvoerbaarheid bij voorraad af te wijzen, omdat daarvoor geen aanleiding bestaat, nu tegen de beschikking geen hogere voorziening openstaat.

4.33.

De rechtbank zal de beschikking conform het verzoek daartoe uitvoerbaar bij voorraad verklaren. Ingevolge artikel 1019bb Rv staat tegen de beschikking op het verzoek geen voorziening open, onverminderd artikel 1019cc, derde lid Rv (in de procedure ten principale). In dit geval staat een voorziening in hoger beroep in de procedure ten principale open, omdat in deze beschikking uitdrukkelijk en zonder voorbehoud is beslist op meerdere geschilpunten tussen partijen betreffende hun materiële verhouding.ECLI:NL:RBROT:2023:12472