Overslaan en naar de inhoud gaan

RBROT 220923 verzocht 28 uren x € 255,- +21%, begroot, niet toegewezen, 12 × € 255,00 + 21% = € 3702,60

RBROT 220923 (ouders) kinderen (9 en 11 jaar) niet aansprakelijk voor afsteken knetterballen, waardoor paard op hol slaat
- verzocht € 6.171, dan wel € 7.405,20 indien verweerschrift wordt ingediend, dan wel € 8.639,40 indien mondelinge behandeling
- verzocht 28 uren x € 255,- +21%, begroot, niet toegewezen, 12 × € 255,00 + 21% = € 3702,60

In vervolg op
RBROT 250121 tzv val v paard is nadere bewijslevering nodig; deelgeschil af-, voorwaardelijk verzoek voorlopig getuigenverhoor toegewezen
- kosten verzocht 33 x 240,00 + 6 % + 21% = € 10.158,19; begroot, niet toegewezen 15 x € 240,00 + 21 % = € 4356,00

2De feiten

2.1.

Op 28 december 2015 is [verzoekster01] van haar paard gevallen nadat dat op hol was geslagen. Hierdoor heeft zij letsel opgelopen.

2.2.

Onmiddellijk voorafgaand aan de val reden [verzoekster01] en een vriendin ieder op een eigen paard over de Tiendweg in Nieuw-Lekkerland. De Tiendweg loopt parallel aan een daarnaast gelegen sloot. De tuin van [verweerder01] c.s. (hierna: de tuin) grenst aan die sloot.

2.3.

Op het moment dat [verzoekster01] en haar vriendin over de Tiendweg reden en de aan de sloot grenzende tuin naderden/passeerden, bevonden de kinderen van [verweerder01] c.s. ( [naam01] , [naam02] en [naam03] , destijds respectievelijk 13, 11 en 9 jaar oud) en een buurjongen zich in de tuin. In de tuin werd door (in ieder geval) [naam01] en [naam03] op enig moment vuurwerk afgestoken.

2.4.

De vader van [verzoekster01] (destijds nog haar wettelijk vertegenwoordiger) heeft de heer [verweerder01] , als ouder/wettelijk vertegenwoordiger van zijn minderjarige kinderen, bij brief van 17 februari 2016 aansprakelijk gesteld voor de door [verzoekster01] geleden schade. Univé, de aansprakelijkheidsverzekeraar van [verweerder01] c.s., heeft aansprakelijkheid van [verweerder01] c.s. voor de gevolgen van de val van [verzoekster01] van haar paard afgewezen.

2.5.

In een eerdere deelgeschilprocedure heeft [verzoekster01] verzocht om de aansprakelijkheid van [verweerder01] c.s. vast te stellen en heeft zij daarnaast voorwaardelijk verzocht om een voorlopig getuigenverhoor. Bij beschikking van 25 januari 2021 heeft de rechtbank geoordeeld en beslist dat de toedracht van het ongeval op basis van de op dat moment beschikbare gegevens niet kon worden vastgesteld, dat daarvoor nadere bewijslevering nodig was en dat het verzoek tot vaststelling van aansprakelijkheid daarom werd afgewezen. Wel heeft de rechtbank een voorlopig getuigenverhoor bevolen.

2.6.

Op 28 april 2021 en 5 juli 2021 hebben er voorlopig getuigenverhoren plaatsgevonden, waarbij zijn gehoord [verzoekster01] , [naam04] , [naam05] , [verweerder01] , [naam06] , [verweerder02] en [naam07] .

3Het geschil

3.1.

[verzoekster01] verzoekt de rechtbank om:

  • -

    te beslissen dat [verweerder01] c.s. en Univé als aansprakelijkheidsverzekeraar (hoofdelijk) aansprakelijk zijn voor het ongeval dat heeft plaatsgevonden op 28 december 2015 en dat zij gehouden zijn de daaruit voor [verzoekster01] voortvloeiende materiële en immateriële schade te vergoeden, te vermeerderen met de daarover verschuldigde rente,

  • -

    de kosten van deze procedure te begroten op € 6.171, dan wel € 7.405,20 indien een verweerschrift wordt ingediend, dan wel € 8.639,40 indien een mondelinge behandeling wordt gelast, en [verweerder01] c.s. en Univé te veroordelen in de betaling van deze kosten, te vermeerderen met het verschuldigde griffierecht.

3.2.

[verweerder01] c.s. en Univé voeren verweer dat strekt tot afwijzing van het verzoek.

3.3.

Indien het verzoek van [verzoekster01] wordt toegewezen, verzoeken [verweerder01] c.s. en Univé, bij wijze van voorwaardelijk zelfstandig verzoek, om te bepalen dat artikel 6:101 BW meebrengt dat de schade van [verzoekster01] geheel door haarzelf moet worden gedragen.

4De beoordeling

Ontvankelijkheid

4.1.

[verzoekster01] heeft zich tot de rechtbank gewend met een verzoek als bedoeld in artikel 1019w Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering (Rv). In genoemd artikel is de mogelijkheid van een deelgeschilprocedure opgenomen. Deze procedure biedt zowel de persoon die schade lijdt door dood of letsel als degene die daarvoor aansprakelijk wordt gehouden, de mogelijkheid in de buitengerechtelijke onderhandelingsfase de rechter te verzoeken een uitspraak te doen. Doel van de deelgeschilprocedure is de vereenvoudiging en versnelling van de buitengerechtelijke afhandeling van letsel- en overlijdensschade.

4.2.

De vraag of (de kinderen van) [verweerder01] c.s. jegens [verzoekster01] aansprakelijk zijn houdt partijen verdeeld en blokkeert daarmee de afwikkeling van de schade. Een oordeel over deze geschilpunten kan derhalve een bijdrage leveren aan het vlottrekken van de onderhandelingen die uiteindelijk zouden kunnen leiden tot een vaststellingsovereenkomst. Het verzoek is dan ook, zoals niet tussen partijen ter discussie staat, geschikt voor behandeling als deelgeschil in de zin van artikel 1019w Rv.

Aansprakelijkheid

4.3.

[verzoekster01] stelt het volgende.

4.3.1.

Met betrekking tot de toedracht van het ongeval stelt [verzoekster01] dat op het moment dat zij zich met haar paard op de Tiendweg ter hoogte van de tuin van [verweerder01] c.s. bevond, in de tuin vanaf de veranda/trap vuurwerk werd afgestoken door de kinderen van [verweerder01] c.s. Het paard van [verzoekster01] schrok van de knallende geluiden en sloeg op hol, met als gevolg dat [verzoekster01] de controle over haar paard verloor en zij ten val kwam. Ter onderbouwing van deze toedracht van het ongeval heeft [verzoekster01] diverse getuigenverklaringen (de in het eerste deelgeschil overgelegde verklaringen en de verklaringen afgelegd in het kader van de voorlopig getuigenverhoren) overgelegd. De kinderen van [verweerder01] c.s. hebben verklaard dat zij vuurwerk afstaken. [naam04] , [naam05] en [naam08] hebben verklaard dat de kinderen van [verweerder01] c.s. op de trap/veranda in de tuin stonden en uitzicht hadden op de Tiendweg waar [verzoekster01] en haar vriendin ( [naam04] ) op hun paarden langsreden terwijl de kinderen van [verweerder01] c.s. vuurwerk afstaken. [verzoekster01] , [naam04] en [naam05] hebben naar de kinderen van [verweerder01] c.s. geroepen dat zij moesten stoppen met het afsteken van vuurwerk omdat de paarden daarvan schrokken. Desondanks bleven de kinderen van [verweerder01] c.s. vuurwerk afsteken met de schrikreactie van de paarden en de val van [verzoekster01] (en [naam04] ) tot gevolg.

4.3.2.

[verweerder01] c.s. is op grond van artikel 6:169 BW aansprakelijk voor het letsel dat [verzoekster01] als gevolg van de val heeft opgelopen. Hun drie (destijds) minderjarige kinderen hebben onzorgvuldig en onrechtmatig gehandeld door vuurwerk af te steken tijdens het passeren van [verzoekster01] en haar paard, waarbij ten minste één kind nog niet de toegestane leeftijd van 12 jaar had bereikt voor het afsteken van vuurwerk. Op grond van artikel 2.3.5 van het Vuurwerkbesluit is het verboden om consumentenvuurwerk van categorie F1 (waar het door de kinderen afgestoken vuurwerk onder valt) te verkopen of ter beschikking te stellen aan particulieren jonger dan 12 jaar en dus is het ook voor kinderen jonger dan 12 jaar verboden om dat af te steken.

4.3.3.

[verweerder01] c.s. is ook in persoon aansprakelijk. Zij hebben niet of onvoldoende toezicht uitgeoefend waardoor hun kinderen het vuurwerk hebben kunnen afsteken zonder daarbij de vereiste veiligheid ten opzichte van derden (in dit geval [verzoekster01] ) in acht te nemen. Mevrouw [verweerder01] heeft de kinderen (en de buurjongen) ook toestemming gegeven om het vuurwerk af te steken in de tuin zonder de aanwezigheid van een volwassene.

4.4.

[verweerder01] c.s. en Univé voeren het volgende aan.

4.4.1.

Het verzoek kan ten aanzien van Univé, aansprakelijkheidsverzekeraar van [verweerder01] c.s., in ieder geval niet worden toegewezen. Er is geen sprake van een op de Wet Aansprakelijkheidsverzekering Motorrijtuigen gebaseerde vordering.

4.4.2.

Met betrekking tot de toedracht van het ongeval betwisten [verweerder01] c.s. en Univé dat [verzoekster01] als gevolg van het door de kinderen van [verweerder01] c.s. afgestoken vuurwerk is gevallen. De getuigenverklaringen kunnen niet dienen ter bewijs van de door [verzoekster01] gestelde toedracht van het ongeval. [naam08] heeft verklaard dat hij geen vuurwerk heeft gezien dat in de buurt van de paarden tot ontploffing kwam. Uit de eerste verklaring van [naam05] volgt dat zij het voorval niet heeft zien gebeuren. Evenmin kan zij de kinderen van [verweerder01] c.s. op de trap/veranda hebben zien staan omdat de kinderen van [verweerder01] c.s. zich in de tuin bevonden. De kinderen van [verweerder01] c.s. hadden vanwege de begroeiing in de tuin geen zicht op de Tiendweg en op [verzoekster01] en [naam04] . Eventueel geroep hebben zij om dezelfde reden ook niet gehoord. Dit volgt ook uit de verklaring van [verweerder01] . Het paard van [verzoekster01] kan niet zijn geschrokken als gevolg van het gedrag van de kinderen van [verweerder01] c.s. Zij hielden zich slechts bezig met knetterballen. Dergelijk vuurwerk levert zeer weinig gevaar en een te verwaarlozen geluidsniveau op. Er moet daarom van worden uitgegaan dat [verzoekster01] is gevallen als gevolg van een berijdersfout. Ook is het mogelijk dat haar paard is geschrokken van iets anders, bijvoorbeeld verkeer of zwaar vuurwerk dat elders in het dorp werd afgestoken.

4.4.3.

Er is door de kinderen niet in strijd met de wet gehandeld door knetterballen af te steken. Knetterballen vallen onder fop- en schertsvuurwerk en mogen het gehele jaar door afgestoken worden. Dit geldt ook voor kinderen jonger dan 12 jaar. Artikel 2.3.5 van het Vuurwerkbesluit spreekt immers slechts over een verbod op het verkopen van consumentenvuurwerk aan particulieren jonger dan 12 jaar en behelst geen verbod op het afsteken daarvan. Overigens heeft [naam02] (destijds jonger dan 12 jaar) geen knetterballen afgestoken. De kinderen hebben evenmin in strijd gehandeld met hetgeen volgens het maatschappelijk verkeer betamelijk is. De afgestoken knetterballen zijn onschuldig en leveren een te verwaarlozen geluidsniveau op. De knetterballen zijn daarnaast afgestoken in de beslotenheid van de eigen tuin en op een geruime afstand van de openbare weg. De kinderen hebben de ruiters niet zien aankomen en hebben het door [verzoekster01] gestelde roepen niet gehoord.

De kinderen hebben niet onrechtmatig gehandeld en daarmee is dus ook [verweerder01] c.s. niet aansprakelijk op grond van artikel 6:169 BW.

4.4.4.

[verweerder01] c.s. is ook niet in persoon aansprakelijk. Van een gebrekkig toezicht was geen sprake, de kinderen deden niets verkeerd en er was geen enkele reden voor [verweerder01] c.s. om de kinderen het afsteken van knetterballen te verbieden of daarop toezicht te houden.

4.5.

De rechtbank overweegt als volgt.

4.6.

Voorop gesteld wordt dat tussen partijen niet in geschil is dat (in ieder geval twee van) de kinderen van [verweerder01] c.s. in de tuin knetterballen hebben afgestoken. Tussen partijen is evenmin in geschil dat knetterballen vallen binnen de vuurwerkcategorie F1 en dat deze categorie vuurwerk, in ieder geval door personen vanaf 12 jaar, het gehele jaar door mag worden afgestoken.

4.7.

[verzoekster01] stelt dat het, gezien de strekking van artikel 2.3.5 van het Vuurwerkbesluit, voor kinderen jonger dan 12 jaar wèl verboden is om knetterballen af te steken, maar deze stelling gaat niet op. Artikel 2.3.5 van het Vuurwerkbesluit, waarin onder meer is bepaald dat het verboden is om consumentenvuurwerk vallend binnen de categorie F1 aan particulieren jonger dan 12 jaar te verkopen of ter beschikking te stellen, is gericht op handelaren en niet op kinderen jonger dan 12 jaar. Dit artikel behelst geen verbod voor kinderen jonger dan 12 jaar om vuurwerk vallend onder de categorie F1 af te steken. [verzoekster01] heeft ter onderbouwing ook nog verwezen naar de ‘Richtlijn en kader voor strafvordering jeugd en adolescenten, inclusief strafmaten Halt’, maar ook daarin is niet bepaald dat het afsteken van knetterballen verboden is voor kinderen jonger dan 12 jaar – nog daargelaten wat het zou betekenen als dat anders zou zijn. Concreet vertaald naar het onderhavige geval betekent dit dat het ook [naam02] en [naam03] [verweerder01] (in 2015 11 en 9 jaar oud) in beginsel was toegestaan om knetterballen af te steken. Overigens betwisten [verweerder01] c.s. en Univé dat ook [naam02] in de tuin knetterballen heeft afgestoken.

4.8.

Gelet op het voorgaande komt het aan op de vraag of er zich omstandigheden hebben voorgedaan op grond waarvan de kinderen (ondanks het voorgaande) van het afsteken van het vuurwerk hadden moeten afzien.

4.9.

Voor de beoordeling daarvan is van belang dat tussen partijen niet in geschil is dat er tussen de tuin van de familie [verweerder01] (waar het vuurwerk is afgestoken) en de Tiendweg (waarop de ruiters reden) enige afstand bestaat. Vanaf de tuingrens volgt er een talud, vervolgens een sloot en aan de kant van de Tiendweg ook weer een talud. Ter zitting heeft [verweerder01] c.s. verklaard dat de afstand tussen de erfgrens en de Tiendweg ongeveer 15 meter bedraagt (in een rechte lijn). [verzoekster01] heeft dit niet betwist, zodat dit vaststaat. Tussen partijen is evenmin in geschil dat zich langs de erfgrens begroeiing bevindt.

4.10.

Tussen partijen is wel in geschil vanaf welke locatie in de tuin het vuurwerk is afgestoken. [verzoekster01] stelt dat de kinderen vanaf de veranda/trap van het gebouw het vuurwerk hebben afgestoken en dat zij vanaf het balkon zicht hadden op de Tiendweg en [verzoekster01] en haar vriendin dus hebben zien aankomen. [verweerder01] c.s. en Univé betwisten dit. Volgens hen bevonden [naam01] en [naam03] zich in de tuin zelf, hadden zij geen zicht op de Tiendweg door de begroeiing in de tuin en hebben zij het gestelde roepen naar hen niet gehoord.

4.11.

De rechtbank overweegt dat op basis van de afgelegde getuigenverklaringen niet kan worden vastgesteld vanaf welke precieze locatie de kinderen van [verweerder01] c.s. het vuurwerk hebben afgestoken. [verzoekster01] heeft weliswaar gewezen op de verklaringen van [naam04] , [naam05] en [naam08] , maar daaruit kan niet zonder meer worden geconcludeerd dat het vuurwerk vanaf de veranda is afgestoken. Zo heeft [naam05] niet expliciet verklaard te hebben gezien dat het vuurwerk vanaf de veranda werd afgestoken en heeft [naam08] verklaard helemaal niets te hebben gezien. Wel heeft [naam04] in de schriftelijke verklaring van 10 januari 2017 verklaard dat er vuurwerk “vanaf de trap (werd) gegooid vanuit de tuin”, maar aan die verklaring wordt afbreuk gedaan doordat [naam04] tijdens het getuigenverhoor op 28 april 2021 heeft verklaard dat zij het vuurwerk niet kon zien.

4.12.

Aldus blijft onduidelijk vanaf welke precieze locatie het vuurwerk is afgestoken. Wel staat vast dat het vuurwerk in de tuin is afgestoken. Gelet op hetgeen in 4.9. is overwogen, is aannemelijk dat de afstand tussen het afsteken van het vuurwerk en de Tiendweg zo’n 15 à 20 meter is geweest.

4.13.

Verder is van belang dat knetterballen, zoals hiervoor al is vastgesteld, vallen onder vuurwerkcategorie F1. Het betreft tamelijk onschuldig vuurwerk dat weliswaar een knetterend geluid maakt, maar het geluidsniveau blijft beperkt.

4.14.

Op grond van het voorgaande is de rechtbank niet van omstandigheden gebleken op grond waarvan geoordeeld zou moeten worden dat de kinderen van het afsteken van het vuurwerk hadden moeten afzien. Dat de kinderen zouden hebben gehoord dat er naar hen werd geroepen om te stoppen met het afsteken van vuurwerk (zoals door [verzoekster01] gesteld), is door de betwisting van [verweerder01] c.s. niet vast komen te staan. Gezien de omstandigheden hoefden de kinderen er geen rekening mee te houden dat (mogelijk) op de Tiendweg rijdende paarden van het afsteken van de knetterballen zouden schrikken. De knetterballen werden afgestoken in de tuin (en dus op het eigen terrein) van [verweerder01] c.s., het geluidsniveau van de afgestoken knetterballen is beperkt, de afstand tussen tuin en Tiendweg is aanzienlijk en het zicht op de Tiendweg wordt belemmerd door de langs de erfgrens bestaande begroeiing. Dat de Tiendweg aan de rand van een landelijk gebied is gelegen waar vaker ruiters met paarden rijden, maakt het voorgaande niet anders.

4.15.

Concluderend is onrechtmatig handelen door de kinderen van [verweerder01] c.s. (of in ieder geval door [naam01] en [naam03] ) in deze procedure niet komen vast te staan. Dit brengt met zich dat de ouders niet aansprakelijk zijn, niet op grond van artikel 6:169 BW en evenmin in persoon.

4.16.

Gelet op het voorgaande wordt het verzoek van [verzoekster01] afgewezen. Het voorwaardelijke zelfstandige verzoek behoeft daarmee geen behandeling.

Kosten deelgeschil

4.17.

De rechtbank dient op grond van artikel 1019aa lid 1 Rv de kosten van de procedure te begroten en daarbij de redelijke kosten als bedoeld in artikel 6:96 lid 2 BW in aanmerking te nemen, ook indien een verzoek niet wordt toegewezen. Bij de begroting van de kosten dient de rechtbank de dubbele redelijkheidstoets te hanteren: zowel het inroepen van de rechtsbijstand als de daarvoor gemaakte kosten moeten redelijk zijn. Dit betekent dat indien een deelgeschilprocedure volstrekt onnodig of onterecht is ingesteld, de kosten daarvan niet voor vergoeding in aanmerking komen.

4.18.

Van het volstrekt onnodig of onterecht instellen van een deelgeschilprocedure is in het onderhavige geval geen sprake. [verzoekster01] heeft met het inschakelen van een advocaat en het voeren van de onderhavige procedure kosten gemaakt die hebben bijgedragen aan het vaststellen van haar rechtspositie. In die zin heeft zij in redelijkheid kosten van rechtsbijstand gemaakt en acht de rechtbank het redelijk dat die kosten voor vergoeding in aanmerking komen indien aansprakelijkheid zou komen vast te staan.

4.19.

Omdat aansprakelijkheid in deze procedure niet is komen vast te staan, is veroordeling van [verweerder01] c.s. en Univé in de kosten thans niet aan de orde en zullen deze alleen worden begroot.

4.20.

Uitgaande van het voeren van verweer door [verweerder01] c.s. en Univé en het houden van een mondelinge behandeling, heeft de advocaat van [verzoekster01] de kosten voor het deelgeschil in totaal begroot op € 8.639,40, wat neerkomt op 28 bestede uren tegen een uurtarief van € 255,- vermeerderd met btw. Univé en [verweerder01] c.s. hebben bezwaar gemaakt tegen dit urentotaal, met name omdat het verzoekschrift sterk gebaseerd is op het verzoekschrift van de eerste deelgeschilprocedure en er tijd is gedeclareerd die dateert uit 2022. Volgens [verweerder01] c.s. en Univé volstaan 5 uren.

4.21.

Gelet op de eerder gevoerde deelgeschilprocedure, de complexiteit van de zaak en de hoogte van het gehanteerde uurtarief van € 255,- exclusief btw (waarvan Univé de redelijkheid niet heeft betwist), acht de rechtbank een urentotaal van 12 passend. De kosten van deze procedure worden aldus begroot op € 4.016,60 (12 × € 255,00 + 21% btw + € 314,00 aan griffierecht). ECLI:NL:RBROT:2023:9212