Overslaan en naar de inhoud gaan

RRBROT 141222 kosten begroot op 17,5 x € 290,00 + 21% = 6140,75 excl 5% kantoorkosten

RRBROT 141222 heftruckongeval; te veel onduidelijkheid over wanneer, wijze waarop, omstandigheden waaronder, letsel en zorgplicht
- kosten begroot op 17,5 x € 290,00 + 21%
 = 6140,75 excl 5% kantoorkosten
2.
De feiten

2.1.
[verzoeker01] heeft, via het uitzendbureau [naam uitzendbureau01] , vanaf augustus 2017 bij Action gewerkt als orderpicker. Onderdeel van de werkzaamheden van [verzoeker01] was het verplaatsen van goederen met een heftruck.

2.2.
[verzoeker01] heeft voorafgaand aan het uitvoeren van de werkzaamheden, zowel mondeling als schriftelijk, instructies ontvangen. Onderdeel hiervan is een tweedaagse training waarin zowel theorie als praktijk aan de orde komen en die wordt afgesloten met een toets. Veilig werken is een onderdeel van deze training. De training wordt voor de Poolse medewerkers, zoals [verzoeker01] , verzorgd in de Poolse taal. De trainingsdagen van [verzoeker01] waren op 23 en 24 augustus 2017.

2.3.
In het huisarts journaal van [verzoeker01] staat het volgende opgenomen:

 ( ... )

21-09-2017 (…) Een week geleden met de rechterflank tegen het stuur geklapt toen hij met een wagentje de hoek om wilde gaan. Heeft sindsdien pijn tpv de onderste ribben rechts en in de rechterbovenbuik. ( ... )

Lokale drukopwekbare pijn tpv onderste ribben recht en tevens drukpijn in de rechterbovenbuik.

( ... )

Ongeval met stuur in rechterflank met contusie/fractuur van onderste rib rechts ( ... ) ”.

2.4.
De neuroloog Frijlink verstuurt op 9 maart 2018 een brief met de volgende inhoud aan de huisarts van [verzoeker01] :

“ ( ... )

Bovengenoemde patiënt zag ik recent op de polikliniek, voor de zorgvraag: pijn in lage rug.

Consultdatum: 05-02-2018

( ... )

Heeft sinds 4 maanden pijn in de rechterarm en been. Heeft toen een ongeval gehad met een steekwagentje. Moest plotseling stoppen en is toen voorover gevallen. Heeft ribben gebroken. Sindsdien pijnklachten rechter arm en rechter been. Er zijn geen foto’s gemaakt. ( ... ) ”.

3.
Het geschil

3.1.
[verzoeker01] verzoekt de kantonrechter om te beslissen dat Action aansprakelijk is voor de gevolgen van het bedrijfsongeval dat [verzoeker01] op 14 september 2017 bij Action is overkomen. Daarnaast verzoekt [verzoeker01] de kantonrechter om de (juridische) kosten van [verzoeker01] met betrekking tot deze zaak te begroten en Action en AIG te veroordelen om die kosten aan [verzoeker01] te betalen. Hieraan heeft [verzoeker01] het volgende ten grondslag gelegd.

3.1.1.
Op 14 september 2017 is [verzoeker01] in de uitoefening van zijn werkzaamheden voor Action een ongeval overkomen, waaraan hij blijvend letsel heeft overgehouden. Action is aansprakelijk voor de schade die hij lijdt en geleden heeft als gevolg van dit arbeidsongeval, omdat Action haar zorgplicht heeft geschonden. AIG is als verzekeraar van Action gehouden om de schade te vergoeden.

3.1.2.
[verzoeker01] werkte op de bewuste dag minder dan één maand als orderpicker voor Action. Op enig moment moest [verzoeker01] met zijn heftruck een bocht maken, maar de heftruck blokkeerde en kwam abrupt tot stilstand. De wielen van de heftruck kwamen daarbij even los van de grond en [verzoeker01] kreeg het stuur in zijn buik. [verzoeker01] liep door het ongeval enkele ribfracturen op en daarnaast is sprake van rug- en armklachten. De rest van het jaar 2017 was [verzoeker01] afwisselend ziek en arbeidsongeschikt. In januari 2018 heeft [verzoeker01] zich definitief ziek gemeld en sindsdien heeft [verzoeker01] niet meer gewerkt. Door het incident ontstond commotie en meerdere personen hebben het ongeval meegekregen. Een aantal van deze personen heeft een schriftelijke getuigenverklaring afgelegd. [verzoeker01] heeft daarnaast een aantal personen in een voorlopig getuigenverhoor als getuige laten horen. Deze getuigen bevestigen de door [verzoeker01] beschreven toedracht van het ongeval.

3.2.
Action en AIG zijn het niet eens met het verzoek van [verzoeker01] en zij voeren daartoe meerdere verweren aan.

3.3.
In de eerste plaats stellen Action en AIG zich op het standpunt dat deze zaak zich niet leent voor een deelgeschil. Action en AIG betwisten namelijk dat zij aansprakelijk zijn voor het ongeval van [verzoeker01] en de daaruit voortvloeiende schade. Daarbij betwisten Action en AIG - onder meer - de door [verzoeker01] gestelde toedracht (onduidelijkheid over de datum, het ongevalsmechanisme en het ongevalsgevolg), dat Action andere of aanvullende veiligheidsmaatregelen had moeten treffen om een ongeval als door [verzoeker01] gesteld te voorkomen, dat Action haar zorgplicht heeft geschonden en dat de door [verzoeker01] gestelde klachten door het vermeende ongeval komen. Volgens Action en AIG ontbreekt het aan bewijs voor de stellingen van [verzoeker01] en is in een deelgeschil geen ruimte voor bewijs-levering. Het verzoek van [verzoeker01] moet dan ook worden afgewezen.

3.4.
Als de kantonrechter toch van oordeel is dat het verzoek van [verzoeker01] zich leent voor een deelgeschil, dan stellen Action en AIG zich - kort gezegd - op het standpunt dat Action haar zorgplicht niet heeft geschonden en dat Action daarom niet aansprakelijk is voor het door [verzoeker01] gestelde ongeval en de daaruit gestelde voortvloeiende schade.

4.
De beoordeling

4.1.
Het verzoek van [verzoeker01] berust op artikel 1019w van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering (‘Rv’). In dit artikel is de mogelijkheid van een deelgeschilprocedure opgenomen. Deze procedure biedt zowel de persoon die schade lijdt door dood of letsel, als degene die daarvoor aansprakelijk wordt gehouden, de mogelijkheid om in de buiten-gerechtelijke onderhandelingsfase naar de rechter te stappen. Doel van de deelgeschil-procedure is de vereenvoudiging en versnelling van de buitengerechtelijke afhandeling van letsel- en overlijdensschade.

4.2.
Vooropgesteld wordt dat het enkele feit dat partijen, ook na vaststelling van de aansprakelijkheid, nog nadere stappen zullen moeten zetten voordat zij een vaststellingsovereenkomst zullen kunnen sluiten, bijvoorbeeld ten aanzien van de vaststelling van het causaal verband tussen ongeval en schade en/of ter vaststelling van de hoogte van de schade, nog niet maakt dat de zaak zich niet leent voor een deelgeschilprocedure. Een dergelijke vaststelling van aansprakelijkheid, zou de impasse tussen partijen namelijk kunnen doorbreken en een bijdrage kunnen leveren aan het vlot trekken van de onderhandelingen. In zoverre kan ook alleen de aansprakelijkheidsvraag worden voorgelegd. Wel moet in aanmerking worden genomen of de verzochte beslissing ook voldoende kan bijdragen aan de totstandkoming van die vaststellingsovereenkomst. Hierbij moet worden getoetst aan het proportionaliteitsbeginsel: de investering in tijd, geld en moeite moet worden afgewogen tegen het belang van de vordering en de bijdrage die een beslissing aan de totstandkoming van een minnelijke regeling kan leveren.

Van belang is hierbij dat in een deelgeschil moet worden uitgegaan van het op de wet en de rechtspraak gebaseerde toetsingskader. Ook de gewone bewijsregels gelden. In dat kader is het volgende van belang.

4.3.
Uit artikel 7:658 BW volgt dat een werknemer moet stellen en zo nodig moet bewijzen dat hij in de uitoefening van zijn functie schade heeft geleden. In het algemeen zal daartoe voldoende zijn dat komt vast te staan dat het ongeval hem is overkomen op de werkplek, waarbij het begrip werkplek ruim mag worden genomen. Daarbij geldt dat niet van de werknemer kan worden verlangd dat hij ook aantoont hoe het ongeval zich heeft voltrokken of wat de oorzaak ervan is (zie onder meer Hoge Raad 4 mei 2001, ECLI:NL:HR:2001:AB1430, overweging 3.4.1).

4.4.
Als vast komt te staan dat de werknemer schade heeft geleden in de uitoefening van zijn werkzaamheden, is de werkgever op grond van artikel 7:658 lid 2 BW in principe aansprakelijk, tenzij zij aantoont dat zij niet is tekortgeschoten in haar zorgplicht als bedoeld in artikel 7:658 lid 1 BW. Slaagt de werkgever er niet in het bewijs te leveren dat zij aan haar zorgplicht heeft voldaan, dan is het causaal verband tussen haar tekortkoming en het ongeval in beginsel gegeven.

4.5.
Van belang bij dit alles is dat van een werkgever op grond van artikel 7:658 lid 1 BW een hoog veiligheidsniveau van de werkruimte, de werktuigen, de gereedschappen, de organisatie van de betrokken werkzaamheden en de instructie aan de werknemer wordt verwacht, om te voorkomen dat een werknemer in de uitoefening van zijn werkzaamheden schade lijdt.

4.6.
Action is als de werkgever van [verzoeker01] dan ook gehouden die maatregelen te treffen die redelijkerwijs noodzakelijk zijn om ongevallen, die zich bij de uitoefening van de werk-zaamheden van [verzoeker01] in het distributiecentrum van Action zouden kunnen voordoen, te voorkomen. Hoewel artikel 7:658 BW geen absolute waarborg beoogd te scheppen voor de bescherming van een werknemer tegen gevaar, is sprake van een ruime zorgplicht en kan niet snel worden aangenomen dat de werkgever daaraan heeft voldaan en dus niet aansprakelijk is voor de door de werknemer geleden schade. Welke veiligheidsmaatregelen van de werkgever mogen worden verlangd en op welke wijze de werknemer moet worden geïnstrueerd, is afhankelijk van de omstandigheden van het geval.

4.7.
Een werkgever kan nog aan aansprakelijkheid ontkomen, als zij stelt en, bij betwisting, bewijst dat nakoming van haar zorgplicht het ongeval niet zou hebben voorkomen of dat de schade in belangrijke mate het gevolg is van opzet of bewuste roekeloosheid van de werknemer. In deze zaak is niet gesteld of gebleken dat er sprake is geweest van opzet of bewuste roekeloosheid van [verzoeker01] .

De feitelijke toedracht

4.8.
In verband met de aansprakelijkheidsvraag is dan ook van belang dat allereerst komt vast te staan wat de feitelijke toedracht van het ongeval was.

4.9.
Ten aanzien van de toedracht van het ongeval voert [verzoeker01] het volgende aan. Op 14 september 2017 moest [verzoeker01] met zijn heftruck een bocht maken. [verzoeker01] denkt dat hij een bocht naar rechts moest maken, maar dat weet hij niet 100% zeker. Tijdens het maken van de bocht blokkeerde de heftruck en kwam de heftruck abrupt tot stilstand. De wielen van de heftruck kwamen daarbij even los van de grond. Volgens [verzoeker01] kreeg hij het stuur van de heftruck vervolgens in zijn buik, in de buurt van zijn middel, aan de linkerkant.

4.10.
Action en AIG betwisten de door [verzoeker01] gestelde toedracht van het ongeval gemotiveerd. Action en AIG wijzen in dit verband op het volgende:
1. Het is onbekend wanneer het vermeende ongeval heeft plaatsgevonden. Op 25 januari 2019 stuurt de belangenbehartiger van [verzoeker01] een aansprakelijkstelling, waarin 14 september 2017 als datum van het ongeval wordt genoemd. In twee schriftelijke verklaringen van getuigen worden 18 en 21 september 2017 als ongevalsdatum genoemd. In het getuigenverhoor van [verzoeker01] heeft [verzoeker01] zelf verklaard dat hij de eerste drie weken na het incident zeker niet bij de huisarts is geweest, terwijl het huisartsenbezoek dateert van 21 september 2017.
2. Het is onduidelijk hoe het vermeende ongeval precies zou zijn gebeurd. In het getuigenverhoor van [verzoeker01] heeft [verzoeker01] zelf verklaard dat het stuur geblokkeerd raakte. Er is echter niet duidelijk waar [verzoeker01] precies reed, naar welke kant hij de bocht nam ( [verzoeker01] denkt naar rechts, maar dat weet hij niet zeker) en hoe de situatie ter plaatse was. [verzoeker01] heeft bovendien geen toelichting gegeven op wat hij daarna met de heftruck heeft gedaan.
3. Er bestaat onduidelijkheid over het antwoord op de vraag waar [verzoeker01] met zijn lichaam precies zou zijn geraakt. In het getuigenverhoor van [verzoeker01] heeft [verzoeker01] zelf verklaard dat hij met zijn linkerborstkas tegen de cockpit van de heftruck viel en dat de heftruck aan de achterkant van de grond kwam. Een andere getuige heeft daarnaast verklaard dat zij zag dat [verzoeker01] uit de heftruck viel, maar daar heeft [verzoeker01] zelf niets over verklaard. In de aansprakelijkstelling van 25 januari 2019 staat hier niets over. In het verzoekschrift staat dat [verzoeker01] het stuur in zijn buik kreeg. Het huisartsenjournaal vermeldt pijn aan de onderste ribben rechts en pijn in de rechterbovenbuik. Aangezien een orderpicker rechtop in de heftruck moet staan, lijkt het - mede gelet op de omstandigheid dat [verzoeker01] een grote, volwassen man is - onaannemelijk dat het stuur door plotselinge stilstand bij beperkte snelheid de borstkas van [verzoeker01] heeft geraakt. Bovendien is het, gezien het gewicht van de heftruck en de beperkte snelheid, zeer onwaarschijnlijk dat de heftruck bij plotselinge stilstand (deels) omhoog zou zijn gekomen.
4. Er bestaat onduidelijkheid over de snelheid waarmee [verzoeker01] reed. In het verzoekschrift stelt [verzoeker01] te menen dat hij op het moment van het incident met ongeveer 25 km/u reed. In het getuigenverhoor van [verzoeker01] heeft [verzoeker01] echter verklaard dat het om ongeveer 20 km/u zou gaan. De heftrucks zijn echter begrensd op ongeveer 10 km/u.

4.11.
De kantonrechter is - mede gelet op de gemotiveerde betwisting van Action en AIG - van oordeel dat er nog (te veel) onduidelijkheid over wanneer het ongeval heeft plaatsgevonden, de wijze waarop het ongeval precies zou hebben plaatsgevonden, de omstandigheden waaronder het ongeval zou hebben plaatsgevonden en of en, zo ja, wat voor letsel [verzoeker01] hierdoor heeft opgelopen. Uit de getuigenverklaringen en de producties kan het bewijs hiervoor ook nog onvoldoende worden afgeleid. Daarnaast kan daardoor op dit moment niet worden vastgesteld of Action in dit kader haar zorgplicht heeft geschonden. Hoewel aan [verzoeker01] kan worden toegegeven dat van hem niet kan worden verlangd dat hij aantoont hoe het ongeval zich zou hebben voltrokken of wat de oorzaak ervan is geweest (zie overweging 4.3.), maakt de omstandigheid dat [verzoeker01] zelf - en de door hem gehoorde getuigen - wisselend over de toedracht van het gestelde ongeval hebben verklaard dat de kantonrechter in dit stadium niet kan vaststellen wat er is gebeurd en of Action in dat kader al dan niet aan haar zorgplicht heeft voldaan. Welke veiligheidsmaatregelen van Action mogen worden verlangd en op welke wijze [verzoeker01] moest worden geïnstrueerd, is immers afhankelijk van de omstandigheden van het geval (zie overweging 4.6.). Daarbij is ook de toedracht van het ongeval van belang.

4.12.
De kantonrechter neemt hierbij ook in aanmerking dat Action en AIG uitvoerig hebben onderbouwd dat Action aan haar zorgplicht zou hebben voldaan. In dit verband hebben Action en AIG - samengevat - het volgende aangevoerd. [verzoeker01] heeft, net als iedere andere orderpicker, een uitgebreide tweedaagse training (in het Pools) gehad, waarbij alle veiligheidsaspecten van het werken als orderpicker uitgebreid aan de orde zijn komen en die is afgesloten met een toets. Bovendien worden regelmatig toolboxmeetings gegeven (in het Pools), waarbij de facetten uit de trainingen opnieuw aan de orde komen. Daarnaast zijn schriftelijke stukken in het Pools opgesteld en worden opdrachten in het Pools verstrekt. Pools sprekende begeleiders houden toezicht op de werkzaamheden. Action heeft een RI&E. Het is bij het personeel van Action algemeen bekend dat alle defecten aan de heftrucks bij de Technische Dienst, waar enkel gediplomeerde monteurs werken, worden gemeld. De heftrucks worden periodiek gekeurd door een externe partij en Action doorstaat die keuring altijd. Action houdt tot slot een incidentenregistratie bij. Daar komt het vermeende ongeval van [verzoeker01] niet in voor. Een vergelijkbaar ongeval is überhaupt nooit voorgekomen, aldus Action en AIG. Gelet op deze uitgebreide onderbouwing van Action en AIG dat Action haar zorgplicht niet zou hebben geschonden, is des te meer van belang dat de toedracht van het ongeval en de wijze waarop Action aan haar zorgplicht heeft voldaan komt vast te staan. Nu partijen het daarover niet eens zijn en het bewijs tot nu toe onvoldoende kan worden afgeleid uit de stellingen van partijen (die over en weer worden betwist), de afgelegde getuigenverklaringen en de in het geding gebrachte stukken, kan hierover in het kader van dit deelgeschil geen oordeel worden gegeven.

4.13.
Dit betekent dan ook dat, gegeven de hiervoor geschetste onduidelijkheden, zonder verdere bewijslevering, de precieze feitelijke toedracht en de omstandigheden waaronder het vermeende ongeval zou hebben plaatsgevonden én of Action in dit kader niet aan haar zorgplicht heeft voldaan - hetgeen nodig is om de vraag of Action op grond van artikel 7:658 BW al dan niet aansprakelijk is te beantwoorden - niet kan worden vastgesteld. Bij deze stand van zaken is naar het oordeel van de kantonrechter verdere bewijslevering geïndiceerd. Dan dringt zich de vraag op of in het kader van deze deelgeschilprocedure ruimte is om één of meer bewijsopdrachten te verstrekken.

4.14.
Bij de beantwoording van die vraag moet voor ogen worden gehouden dat de deelgeschilprocedure betrokkenen bij een geschil over letselschade in de buitengerechtelijke onderhandelingsfase een eenvoudige en snelle toegang tot de rechter biedt, om zo de totstandkoming van een minnelijke regeling te bevorderen. De aard van deze procedure verzet zich in het algemeen tegen (uitvoerige) bewijsvoering.

4.15.
In dit geval ziet de kantonrechter geen aanleiding om af te wijken van dit uitgangspunt. Het verstrekken van één of meerdere bewijsopdrachten om duidelijkheid te krijgen over de vraag of Action op grond van artikel 7:658 lid 2 BW tegenover [verzoeker01] aansprakelijk is voor de vermeende schade als gevolg van het vermeende ongeval zal naar verwachting leiden tot een uitvoerige instructie, met alle daarmee gepaard gaande tijd, kosten en moeite, en dat verhoudt zich niet met de aard van deze deelgeschilprocedure. Voor zover [verzoeker01] heeft bedoeld te stellen dat er geen ruimte meer is voor het leveren van bewijs door Action en aldus de door hem ingenomen stellingen als vaststaand moeten worden aangenomen, gelet op het feit dat er inmiddels een door hem begonnen voorlopig getuigenverhoor heeft plaatsgevonden, vindt dit geen steun in het recht. Onder deze omstandigheden ligt het starten van een bodemprocedure waarin alle geschilpunten en de daarbij noodzakelijke bewijslevering in zijn geheel aan de orde kunnen komen, meer voor de hand.

4.16.
Het voorgaande leidt tot de conclusie dat de door [verzoeker01] verzochte beslissing, dat Action aansprakelijk is voor de gevolgen van het bedrijfsongeval dat [verzoeker01] op 14 september 2017 bij Action is overkomen, wordt afgewezen.

De begroting van de kosten van deze deelgeschilprocedure

4.17.
Uit de parlementaire geschiedenis bij artikel 1019aa Rv volgt dat ook als het verzoek wordt afgewezen, de kosten bij de behandeling van het verzoek aan de zijde van de persoon die schade door dood of letsel lijdt moeten worden begroot, tenzij dit verzoek volstrekt onnodig of onterecht is ingesteld. Dat van dit laatste sprake is, is gesteld noch gebleken. Om deze reden zullen de kosten worden begroot. De kantonrechter moet daarbij alle redelijke kosten zoals bedoeld in artikel 6:96 lid 2 BW in aanmerking nemen. Het gaat om de kosten verbonden aan het bestuderen van het dossier, het opstellen van het verzoekschrift, het bestuderen van het verweerschrift, het voorbereiden van de mondelinge behandeling, het bijwonen van de mondelinge behandeling en het afronden van de zaak. Hierbij moet de dubbele redelijkheidstoets worden gehanteerd. Het moet redelijk zijn dat deze kosten zijn gemaakt en de hoogte van deze kosten moet ook redelijk zijn.

4.18.
[verzoeker01] heeft het totaal van deze kosten gesteld op € 5.200,86, bestaande uit een uurtarief van de gemachtigde van [verzoeker01] van € 290,00, te vermeerderen met 5% kantoorkosten en btw x 17,08 uur. In de eerste plaats vinden Action en AIG het uurtarief te hoog, omdat in deze zaak een ingewikkelde causaliteitsdiscussie bijvoorbeeld (nog) niet aan de orde is. Verder maken Action en AIG bezwaar tegen de omvang van het aantal uren. De uren ten aanzien van het verzoekschrift moeten niet in de begroting worden meegenomen, omdat de door [verzoeker01] overgelegde urenstaat betrekking heeft op een andere zaak. Verder zit er overlap in de uren en komt vier uur voor het bestuderen van het verweerschrift Action en AIG als te veel voor.

4.19.
[verzoeker01] heeft ter onderbouwing van de gestelde advocaatkosten een specificatie overgelegd van de verrichte werkzaamheden en de daarbij horende tijdsbesteding (7,56 uur). Bovenaan deze specificatie staat “ [verzoeker01] /Koppen & Van der Eijk”. Tijdens de mondelinge behandeling heeft de gemachtigde van [verzoeker01] toegelicht dat dit een interne naamgeving aan het dossier betreft en dat de specificatie op de onderhavige zaak ziet. Action en AIG hebben dit niet weersproken. De op de specificatie vermelde uren worden dan ook meegenomen in de begroting. De kantonrechter acht deze uren redelijk.

4.20.
Voor de periode na het uitbrengen van het verzoekschrift heeft [verzoeker01] de te verrichten werkzaamheden en de daarbij horende tijdsbesteding op 14,83 uur begroot. Dit aantal uur komt de kantonrechter te hoog voor. Gelet op de omvang van het verzoekschrift en het verweerschrift en omdat deze zaak naar het oordeel van de kantonrechter geen zeer ingewikkelde materie betreft, acht de kantonrechter een tijdsbesteding van in totaal (afgrond) 17,5 uur redelijk. Hierbij is nog de efficiëntie en de snelheid die op basis van het gespecialiseerde uurtarief mag worden verwacht en het feit dat de verweren al bekend waren, in aanmerking genomen. Het uurtarief van € 290,00 komt de kantonrechter in dat opzicht dan ook redelijk voor. Voor afzonderlijke vergoeding van kantoorkosten boven die uurtarief bestaat echter geen ruimte. Action en AIG hebben namelijk betwist dat die kosten verschuldigd zouden zijn, omdat die kosten niet meer van deze tijd zijn en niet zijn onderbouwd. Namens [verzoeker01] is hier vervolgens niets over aangevoerd, zodat niet kan worden aangenomen dat deze kosten verschuldigd zijn.

4.21.
Al met al begroot de kantonrechter de kosten zoals bedoeld in artikel 1019aa Rv aan de kant van [verzoeker01] op € 5.075,00 exclusief btw (€ 6.140,75 inclusief btw) en € 86,00 aan griffierecht, dus in totaal € 6.226,75. ECLI:NL:RBROT:2022:11057