Overslaan en naar de inhoud gaan

Rb Noord-Holland 160517 zelfdoding na bedrijfsongeval; vraag of psychische schade (geheel) aan ongeval moet worden toegerekend vereist nadere bewijslevering

Rb Noord-Holland 160517 deelgeschil ontvankelijk ondanks gegeven dat hoogte smartengeld laatste geschilpunt is bij zelfdoding na bedrijfsongeval; 
- zelfdoding na bedrijfsongeval; vraag of psychische schade (geheel) aan ongeval moet worden toegerekend vereist nadere bewijslevering

- kosten gevorderd en begroot obv 14,9 x € 235,- + 6% + 21% + griffierecht, totaal € 4.779,03

2 De feiten
2.1
Verzoekster treedt op in haar hoedanigheid van erfgenaam van haar op 3 oktober 2014 overleden echtgenoot [E].

2.2
Op 20 september 2012 was [E] betrokken bij een bedrijfsongeval. Bij door hem verrichte laswerkzaamheden aan velgen van een vrachtwagen in een loods van zijn werkgever Jan Anema BV in Alkmaar ontplofte een vrachtwagenband. Het bedrijfsongeval leidde bij [E] tot het volgende letsel:
- schedel voor en achter gebroken met litteken van de breuk op het achterhoofd
- hersenschudding
- beide oogkassen gebroken
- multiple breuken in het aangezicht
- reukverlies
- gehoorschade links en rechts 
- visusschade
- tatoeëring gezicht door rubber
- letsel aan beide handen
- borstkas gekneusd
- schade gebit (wortelkanaalbehandeling/twee kronen)

2.3
Na het ongeval is [E] binnen twee maanden weer naar zijn werk gegaan. Hij is toen begonnen zijn werkzaamheden weer op te bouwen.

2.4
In verband met psychische problematiek heeft [E] zich onder behandeling gesteld van een psycholoog ([A]) en een psychiater ([B]).

2.5
[E] is met zijn echtgenote (verzoekster) en zijn vier jonge kinderen in oktober 2013 naar een nieuwe woning verhuisd.

2.6
[E] heeft zichzelf op 3 oktober 2014 van het leven beroofd.

2.7
Aegon heeft aansprakelijkheid voor schade als gevolg van het ongeval erkend. 
De materiële schade is inmiddels afgewikkeld voor een bedrag van € 17.500,-.
Aegon betwist het causaal verband tussen het ongeval en de psychische schade.

3 Het geschil
3.1
Verzoekster verzoekt de rechtbank Aegon te veroordelen tot betaling van een bedrag van € 75.000,- inclusief de wettelijke rente daarover of subsidiair een door de rechtbank in goede justitie te bepalen bedrag, met begroting van de proceskosten en met veroordeling van Aegon deze kosten aan verzoekster te voldoen.

3.2
Verzoekster heeft aan haar verzoek - kort samengevat - ten grondslag gelegd dat er naast de lichamelijke problematiek vanaf de datum van het ongeval sprake was van psychische problematiek. Deze psychische problematiek leidde uiteindelijk tot de zelfdoding van [E]. Het causaal verband tussen het ongeval en de zelfdoding staat voldoende vast. Zelfs al zou de zelfdoding los gezien moeten worden van het ongeval, dan nog doet een smartengeldbedrag van € 75.000 naar de huidige maatstaven recht aan de ernst van het letsel.

3.3
Aegon heeft gemotiveerd verweer gevoerd. 
Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan.

4 De beoordeling
Ontvankelijkheid verzoek
4.1
Aegon heeft als verweer aangevoerd dat onderhavig deelgeschil niet het geschikte kader vormt om de voorliggende vraag te beantwoorden welk smartengeld aan wijlen [E] in verband met zijn geestelijk lijden toekomt. Deze procedure is hier ook niet voor bedoeld. Kort gezegd is het deelgeschil bedoeld om obstakels in de afwikkeling van personenschade weg te nemen, teneinde partijen in de gelegenheid te stellen vastgelopen onderhandelingen buiten rechte weer op te vatten en te bezien of alsnog een definitieve buitengerechtelijke regeling kan worden bereikt. In dit deelgeschil is evenwel alleen nog maar het enig resterende geschilpunt bij de afwikkeling van de aan wijlen [E] toekomende schadevergoeding aan de orde: de aan wijlen [E] toekomende immateriële schade. Na beslechting van dat geschilpunt valt er buiten rechte niets meer te onderhandelen.

4.2
Duidelijk is dat tussen partijen een impasse bestaat over de hoogte van het smartengeld. De verzochte beslissing daarover zal bijdragen aan de beëindiging van het geschil tussen partijen. Door de wetgever is een ruim toepassingsbereik van de deelgeschilprocedure voor letsel- en overlijdensschade beoogd. Het doel van de wetgever was om daarmee op eenvoudige wijze een rechterlijke uitspraak te krijgen om de onderhandelingen mogelijk definitief af te ronden zonder dat een bodemprocedure nodig is. Dat partijen reeds overeenstemming hebben bereikt over alle overige aspecten van de onderhavige letsel- en overlijdensschade doet niet af aan de hiervoor omschreven doelen.
De weduwe van [E] is daarom ontvankelijk in haar verzoek.

Inhoudelijk
4.3
De rechtbank ziet zich vervolgens voor de vraag gesteld of het verzoek zich na een inhoudelijke behandeling leent voor een beslissing in een deelgeschilprocedure als bedoeld in de artikelen 1019w-1019cc Rv. 
Vaststaat dat Aegon aansprakelijkheid voor de gevolgen van het ongeval heeft erkend. Evenzeer staat echter vast dat Aegon van meet af aan heeft betwist dat de psychische schade van [E] het gevolg is van het ongeval.

4.4
Ten tijde van de onderhandelingen tussen partijen heeft de schadebehandelaar van [E] zich op het standpunt gesteld dat een smartengeldvergoeding van op zijn minst € 25.000,- redelijk zou zijn. Daarbij was geen rekening gehouden met de zelfdoding van [E]. In deze procedure heeft verzoekster niet onderbouwd, waarom door dat dramatische feit de immateriële schade zou zijn opgelopen tot € 75.000,-. Verzoekster heeft zonder nadere toelichting slechts verwezen naar een tweetal uitspraken in de Smartengeldgids.

4.5
Aegon heeft als onderbouwing van haar verweer onder meer verwezen naar het standpunt van haar medisch adviseur. Die suggereert dat ook de privé-situatie van [E] mogelijk ten grondslag heeft gelegen aan de vastgestelde psychische problemen. Verzoekster heeft echter ter zitting verklaard dat wijlen haar man pas na het ongeval psychische problemen heeft ondervonden en ervoor niet. Hij was na het ongeval “een ander mens” geworden.

4.6
De rechtbank stelt vast dat uit de overgelegde producties blijkt dat de medisch adviseurs van beide partijen het niet met elkaar eens zijn over de vraag of de psychische schade (geheel) aan het ongeval moet worden toegerekend.
Die vraag zal daarom – gelet op de gemotiveerde betwisting door Aegon – door middel van bewijslevering moeten worden beantwoord. Te denken valt dan aan getuigenbewijs en een deskundigenbericht. Voor een dergelijke bewijslevering is in een deelgeschilprocedure in beginsel echter geen plaats.

4.7
Daar komt in dit geval nog het volgende bij.
Aegon heeft bij haar verweerschrift verklaringen van en namens de werkgever in het geding gebracht. Daaruit lijkt te volgen dat [E] voor zijn overlijden in ieder geval naar de werkgever niet liet blijken dat zijn psychische problemen met het ongeval van doen hadden. Ook is op verzoek van [E] na zijn overlijden zijn stoffelijk overschot op zijn eigen verzoek met een truck van de werkgever naar het crematorium gereden. Van enig verwijt richting werkgever lijkt geen sprake.

4.8
Bovendien heeft Aegon een rapport van 28 januari 2013 van de Inspectie SZW in het geding gebracht. Daaruit blijkt dat de werkgever voldoende maatregelen had genomen om het risico van het aan elkaar lassen van velgen te beperken en dat [E] ervan op de hoogte was dat hij voor het lassen de banden moest laten leeglopen. Hij heeft bij zijn leven nog erkend dat hij dat in dit geval niet heeft gedaan.
Het is daarom een gerechtvaardigde vraag of, en zo ja in hoeverre, het ongeval (mede) de eigen schuld van [E] was. Het antwoord op die vraag is mede bepalend voor de verdeling van de schade.

4.9
Gelet op al het voorgaande acht de rechtbank een deelgeschil niet de juiste procedure voor de beantwoording van de op dit moment nog niet beantwoorde rechtsvragen.
Het verzoek zal om die reden worden afgewezen. ECLI:NL:RBNHO:2017:5517