Overslaan en naar de inhoud gaan

RBDHA 170523 kostenverhaal Gemeente Bodegraven vanwege maatregelen ivm beschuldiging tzv satanisch misbruik slaagt niet

RBDHA 170523 kostenverhaal Gemeente Bodegraven vanwege maatregelen ivm beschuldiging tzv satanisch misbruik slaagt niet

2De feiten

2.1.

Tussen partijen is niet in geschil dat [eiser in het verzet] samen met [naam 1] en [naam 2] in de periode van februari tot en met juli 2021 via diverse online platforms, websites en/of sociale media uitlatingen heeft gedaan waarbij mensen uit de Gemeente worden aangewezen als (mede)pleger, slachtoffer, getuige en/of verhuller van ernstige delicten zoals moord, kindermisbruik en rituele mishandeling van kinderen. Dat zou hebben plaatsgevonden in de jaren 1982-1984 in het kader van een vermeend satanisch-pedofiel netwerk in de Gemeente.

2.2.

[eiser in het verzet] is naar zijn zeggen als jongen van vier jaar slachtoffer en getuige geweest van ritueel-satanisch misbruik in zijn geboorteplaats [plaats] . In 2020 heeft hij daarvan aangifte gedaan.

2.3.

De Gemeente is eigenaar van en beheert de begraafplaats Vredeshof (hierna: de begraafplaats) in Bodegraven.

2.4.

Op 2 februari 2021 heeft [eiser in het verzet] samen met [naam 1] en [naam 2] via diverse sociale media opgeroepen tot het leggen van bloemen op en in de nabijheid van de begraafplaats, waar volgens hen diverse met naam genoemde slachtoffers van het satanisch-pedofiel netwerk zijn begraven.

2.5.

Op 4 en 5 februari 2021 hebben tientallen personen bloemen gelegd op de begraafplaats en kaarten met daarop teksten die verwijzen naar ritueel-satanisch kindermisbruik.

2.6.

Op 5 februari 2021 heeft de Gemeente besloten om de bloemen van de graven en het monument te verwijderen en deze te leggen bij de oprijlaan die naar de begraafplaats leidt.

2.7.

Op 6 en 7 februari 2021 zijn grote groepen mensen naar de begraafplaats gekomen om daar bloemen neer te leggen bij de oprijlaan en op graven van mensen die volgens [eiser in het verzet] en anderen slachtoffer zouden zijn geweest van het satanisch-pedofiel netwerk.

2.8.

Op 8 februari 2021 heeft de Gemeente besloten om alle bloemen van de begraafplaats te verwijderen. Nadat de bloemen en kaarten waren verwijderd en verplaatst naar een andere locatie binnen het terrein van de begraafplaats, hebben de acties zich verder uitgebreid en verspreid binnen de Gemeente.

2.9.

Op 14 en 15 februari 2021 heeft [eiser in het verzet] samen met anderen via sociale media opgeroepen om medewerkers van de Gemeente bij het gemeentehuis te bezoeken en bloemen te geven.

2.10.

Op 17 februari 2021 heeft de Gemeente zowel bij de begraafplaats als bij het gemeentehuis beveiligingsmedewerkers ingezet.

2.11.

Op 23 februari 2021 heeft de (toenmalige) burgemeester van de Gemeente tegen [eiser in het verzet] en anderen aangifte gedaan wegens smaad en/of laster.

2.12.

Op 17 maart 2021 heeft de burgemeester een noodverordening vastgesteld voor de begraafplaats en het omliggende gebied.

2.13.

Bij brief van 18 mei 2021 heeft de Gemeente [eiser in het verzet] en anderen gesommeerd zijn uitlatingen over het vermeende netwerk en de volgens hen daarbij betrokken personen te verwijderen en verwijderd te houden en de hierdoor geleden schade en nog te lijden schade te vergoeden.

2.14.

De voorzieningenrechter van deze rechtbank heeft op 2 juli 2021 een vonnis gewezen tussen de Gemeente en de heer [naam 4] als eisers en [eiser in het verzet] , [naam 1] en [naam 2] als gedaagden (in het kort geding vonnis aangeduid als [naam 3] ). In het kort gedingvonnis staat onder meer het volgende.

(4.8) Met hun uitlatingen vragen [naam 3] publiekelijk aandacht voor het volgens hen bestaan van een satanisch-pedofiel netwerk in de Gemeente. Meer in het bijzonder onthullen zij de namen van personen die volgens hen als dader, slachtoffer of verhuller bij het netwerk betrokken zijn (geweest). Daarnaast roepen [naam 3] mensen op om actief tegen het netwerk in actie te komen door a) via het leggen van bloemen en kaarten op graven hun deelneming aan vermeende slachtoffers van het netwerk te betuigen, b) het bezoeken van locaties in de Gemeente waar het netwerk actief zou zijn (geweest) en c) het telefonisch/fysiek benaderen van medewerkers van de Gemeente. De zware aantijgingen, die bovendien geregeld op dreigende en opruiende wijze door [naam 3] worden gepresenteerd, in samenhang met daarmee verband houdende oproepen tot actie, grijpen vanzelfsprekend diep in op de persoonlijke levenssfeer van de (directe nabestaanden en familieleden van) personen op wie deze uitlatingen betrekking hebben. Dit is als zodanig ook niet door [naam 3] betwist. Er rust op de Gemeente een publieke taak om de persoonlijke levenssfeer van haar inwoners naar vermogen te beschermen. In de uitvoering van die taak wordt de Gemeente thans door de diffamerende en opruiende uitlatingen en acties van [naam 3] belemmerd. Daarnaast hebben de uitlatingen van [naam 3] een enorme impact op de handhaving van de openbare orde en veiligheid binnen de Gemeente. Door de uitlatingen en de daaruit voortvloeiende acties van [naam 3] wordt naar het oordeel van de voorzieningenrechter in strijd gehandeld met de APV, zoals de Gemeente terecht naar voren heeft gebracht. Die APV vermeldt in artikel 2.1. namelijk dat het verboden is op een openbare plaats deel te nemen aan een samenscholing, onnodig op te dringen of door uitdagend gedrag aanleiding te geven tot ongeregeldheden, anderen lastig te vallen of op andere wijze de openbare orde te verstoren. Vast staat dat de uitlatingen en oproepen van [naam 3] reeds geleid hebben tot meerdere schendingen van de grafrust, waardoor de burgemeester genoodzaakt is geweest een (nog immer van kracht zijnde) noodverordening voor de desbetreffende begraafplaats en omliggend gebied vast te stellen. [naam 3] hebben bovendien niet weersproken dat er inmiddels in de Gemeente een ‘tegenbeweging’ actief is, bestaande uit verontruste burgers die zich actief willen verzetten tegen de acties van de volgelingen van [naam 3] Ook deze uit de uitlatingen van [naam 3] voortvloeiende maatschappelijke onrust vormt een gevaar voor de openbare orde en veiligheid binnen de Gemeente. Voorts straalt de vermeende aanwezigheid van een satanisch-pedofiel netwerk in algemene zin negatief af op het imago van de Gemeente. Een en ander klemt te meer nu [naam 3] hun uitlatingen inmiddels gedurende een aanzienlijke periode (vanaf januari 2021) en op stelselmatige wijze (de Red Pill Journals verschijnen tot op heden met grote regelmaat) via de hen ter beschikking staande digitale kanalen wereldkundig maken en niet voornemens zijn hun handelwijze te beëindigen.

(4.9.) Aan de onrechtmatigheid van het handelen van [naam 3] doet niet af dat het in dit geval verhalen over kindermisbruik betreft. [naam 3] kunnen uiteraard worden gevolgd in hun standpunt dat het bestaan van een satanisch-pedofiel netwerk een ernstige misstand betreft, waarvoor in beginsel publiekelijk aandacht mag worden gevraagd. Echter, gezien de onmiskenbaar verstrekkende gevolgen die in dit geval de uitlatingen voor de daarbij direct betrokkenen en de openbare orde en veiligheid binnen de Gemeente hebben, mag van [naam 3] worden verlangd dat zij hun uitlatingen slechts doen, indien die van een deugdelijke feitelijke onderbouwing zijn voorzien. Hieraan ontbreekt het echter volledig. De uitlatingen van [naam 3] zijn immers feitelijk slechts gebaseerd op beweerdelijk ‘hervonden’ herinneringen van [eiser in het verzet] . Deze herinneringen vinden echter geen enkele steun in thans beschikbaar objectief feitenmateriaal. (…)

(4.13.) Uit het voorgaande volgt dat [naam 3] met de door hen gedane ongefundeerde uitlatingen (en daarmee verbonden oproepen tot actie) onrechtmatig handelen jegens zowel de Gemeente als [naam 4] . Dit betekent dat in het onderhavige geval de bescherming van de belangen van de Gemeente en haar inwoners en de bescherming van de persoonlijke levenssfeer van [naam 4] dienen te prevaleren boven het recht van [naam 3] op vrijheid van meningsuiting. De vorderingen van de Gemeente en [naam 4] zijn daarmee toewijsbaar op de wijze, zoals hierna vermeld. (…)

De voorzieningenrechter sprak in het vonnis onder meer het volgende verbod uit:

verbiedt [naam 3] met onmiddellijke ingang uitlatingen in de openbaarheid te brengen waarbij:

- personen met naam worden aangeduid als pleger, slachtoffer, getuige of verhuller van satanisch-pedofiele misdrijven in de gemeente Bodegraven -Reeuwijk ;

- locaties binnen deze gemeente worden aangewezen als locaties van deze vermeende misdrijven;

- mensen worden opgeroepen deze locaties te bezoeken, teneinde slachtoffers van deze vermeende misdrijven te eren/herdenken dan wel anderszins de openbare orde te verstoren;

- de gemeente Bodegraven -Reeuwijk en de bij haar werkzame personen anderszins in verband worden gebracht met satanisch-pedofiele misdrijven;

- de nagedachtenis aan de broer van [naam 4] op enigerlei wijze wordt aangetast;

Tegen het kort gedingvonnis is geen hoger beroep ingesteld.

2.15.

Het verstekvonnis is op 23 mei 2022 betekend aan het adres van het Justitieel Complex Zaanstad te Westzaan (hierna: de Penitentiaire Inrichting), waar [eiser in het verzet] gedetineerd was. De deurwaarder heeft het betekeningsexploot in een gesloten envelop achtergelaten.

2.16.

Bij vonnis van [datum vonnis] van deze rechtbank is [eiser in het verzet] wegens opruiing, bedreiging en smaad veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van vijftien maanden, waarvan vier maanden voorwaardelijk, met een proeftijd van drie jaar, met daaraan enkele bijzondere voorwaarden.

2.17.

In juli 2022 is [eiser in het verzet] in vrijheid gesteld.

3Het geschil

3.1.

De Gemeente heeft in de verstekprocedure gevorderd dat de rechtbank bij uitvoerbaar bij voorraad te verklaren vonnis [eiser in het verzet] met [naam 1] en [naam 2] hoofdelijk veroordeelt om aan haar € 215.153,87 schadevergoeding te betalen, met rente en kosten.

3.2.

Bij het verstekvonnis is de vordering van de Gemeente toegewezen, met uitzondering van de buitengerechtelijke kosten, en is [eiser in het verzet] hoofdelijk veroordeeld in de proceskosten, aan de zijde van de Gemeente tot de dag van de uitspraak begroot op in totaal € 8.516,42.

3.3.

[eiser in het verzet] vordert in het verzet dat het verstekvonnis wordt vernietigd en dat de vordering van de Gemeente alsnog wordt afgewezen, met veroordeling van de Gemeente in de proceskosten.

3.4.

Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan.

4De beoordeling

Verzet tijdig ingesteld?

4.1.

In de eerste plaats moet beoordeeld worden of [eiser in het verzet] tijdig in verzet is gekomen tegen het verstekvonnis. Daarbij is van belang dat het verstekvonnis op 23 mei 2022 is betekend aan het adres waar [eiser in het verzet] toen verbleef door het achterlaten van een afschrift van het exploot in een gesloten envelop. De verzetdagvaarding is aan de Gemeente betekend op 1 juli 2022.

4.2.

Op grond van artikel 143 lid 1 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering (Rv) kan de gedaagde die bij verstek is veroordeeld daartegen verzet doen. Op grond van artikel 143 lid 2 Rv moet het verzet worden gedaan binnen vier weken na de betekening van het vonnis aan de veroordeelde in persoon of na het plegen door de veroordeelde persoon van enige daad waaruit noodzakelijk voortvloeit dat het vonnis of de aangevangen tenuitvoerlegging aan hem bekend is. In deze zaak is het vonnis niet in persoon betekend en is de verzettermijn dus aangevangen op het moment dat de veroordeelde zelf een handeling verrichtte waaruit ondubbelzinnig valt op te maken dat hij over voldoende gegevens beschikt met betrekking tot (de inhoud van) zijn veroordeling om zich daartegen tijdig en adequaat te kunnen verzetten.1

4.3.

Volgens de Gemeente was [eiser in het verzet] al meer dan vier weken voordat de verzetdagvaarding werd uitgebracht bekend met de inhoud van het verstekvonnis en is het verzet dus niet tijdig ingesteld. Dat blijkt volgens de Gemeente uit een Telegram-bericht van 19 mei 2022 waarin staat:

“We moeten met spoed beroep aantekenen, anders is het onherroepelijk. Er is gisteren 18 mei 2022 uitspraak gedaan dat we met zijn drieën ( [voornaam van eiser in verzet] , [naam 2] en [naam 1] € 215.000 moeten betalen voor zogenaamd geleden schade door de gemeente Bodegraven (beveiliging, bloemen opruimen etc.)

(….)

God bless,

[voornaam van eiser in verzet]

(p.s. verspreid dit bericht luid en ver, ook in het Engels voor wie wil vertalen)”

De Gemeente stelt dat [eiser in het verzet] op 19 mei 2022 kennelijk niet alleen op de hoogte was van (de inhoud van) het verstekvonnis, maar ook bekend was met het feit dat “met spoed” tegen dit vonnis moest worden opgekomen. De verzettermijn van vier weken is volgens de Gemeente aangevangen op 20 mei 2022 en dus verstreken op 16 juni 2022, zodat het verzet te laat is.

4.4.

De rechtbank overweegt als volgt. Het bericht op Telegram lijkt van [eiser in het verzet] afkomstig te zijn, gelet op de inhoud van het bericht en het feit dat zijn voornaam onder het bericht staat. [eiser in het verzet] betwist echter dat hij dit bericht zelf heeft geschreven en op Telegram heeft geplaatst. Hij voert aan dat hij tijdens zijn detentie geen toegang had tot sociale media of internet in het algemeen en dat hij niet de enige was die berichten kon plaatsen op het account. Dat is door de Gemeente niet weersproken. Volgens [eiser in het verzet] is het exploot van dagvaarding pas weken later door de Penitentiaire Inrichting aan hem ter hand gesteld. Gezien de gemotiveerde betwisting kan naar het oordeel van de rechtbank niet worden aangenomen dat [eiser in het verzet] het betreffende bericht zelf schreef en dat hij op 19 mei 2022, of in ieder geval meer dan wel vier weken eerder dan 1 juli 2022, bekend was met de inhoud en de strekking van het verstekvonnis. Tijdens de mondelinge behandeling heeft de advocaat van de Gemeente nog aangevoerd dat het feit dat [eiser in het verzet] het (wel) zelf moet hebben geschreven, kan worden afgeleid uit een recent ander bericht op Telegram, gedateerd 3 april 2023, dat voor wat betreft de opmaak lijkt op het Telegrambericht van 19 mei 2022 en waaronder dezelfde groet, de naam [voornaam van eiser in verzet] en een foto van [eiser in het verzet] staan. De Gemeente heeft aangeboden om dat stuk nog in het geding te brengen. De rechtbank ziet geen aanleiding om de zaak daartoe aan te houden omdat ook als wordt uitgegaan van wat de Gemeente stelt, en het recente bericht sterk lijkt op het bericht van 19 mei 2022, daaruit nog niet de conclusie kan worden getrokken dat beide berichten door [eiser in het verzet] zelf zijn geschreven en/of geplaatst, mede gelet het feit dat niet is weersproken dat meerdere mensen op dat account berichten kunnen plaatsen.

4.5.

Het voorgaande leidt tot de conclusie dat [eiser in het verzet] tijdig in verzet is gekomen tegen het verstekvonnis en daarmee in zijn verzet ontvankelijk is. De vordering van de Gemeente zal daarom opnieuw worden beoordeeld, rekening houdend met het verweer van [eiser in het verzet] .

De andere (oorspronkelijk) gedaagden

4.6.

Door het verzet van [eiser in het verzet] wordt op grond van artikel 147 lid 1 Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering (Rv) wordt de met de inleidende dagvaarding begonnen instantie heropend, ook voor de gedaagde partijen die geen verzet hebben ingesteld. Dat wil zeggen dat ook de vorderingen tegen [naam 1] en [naam 2] (opnieuw) moeten worden beoordeeld. Zij zijn niet verschenen (ook niet in verzet gekomen) en hebben geen verweer gevoerd tegen de vorderingen en wat daaraan ten grondslag is gelegd. Wat hen betreft gaat de rechtbank dan ook uit van de juistheid van de stellingen van de Gemeente.

4.7.

[naam 1] had ten tijde van het uitbrengen van de inleidende dagvaarding geen adres in Nederland. Hij verbleef in Ierland omdat hij daar was gedetineerd. Dat maakt dat de zaak een internationaal karakter heeft en dat beoordeeld moet worden of de Nederlandse rechter bevoegd is om de zaak te behandelen. Dat is het geval. De rechtbank baseert haar bevoegdheid ten aanzien van [naam 1] op artikel 7 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering (Rv) vanwege de samenhang met de vordering tegen medegedaagde [naam 2] , die woonplaats had/heeft in Nederland. Het internationale bevoegdheidsrecht van Nederland is van toepassing omdat [naam 1] destijds woonplaats had in het Verenigd Koninkrijk, dus buiten de EU (dat eigen regels kent over de rechterlijke bevoegdheid).

4.8.

De vorderingen jegens [naam 1] en [naam 2] zijn niet betwist en komen de rechtbank niet onrechtmatig en ongegrond voor. Er is geen sprake van een (processueel) ondeelbare rechtsverhouding. De veroordelingen van [naam 1] en [naam 2] zullen daarom worden bekrachtigd.

Inhoudelijk ten aanzien van [eiser in het verzet]

4.9.

Tussen partijen is kort gezegd in geschil of [eiser in het verzet] onrechtmatig heeft gehandeld jegens de Gemeente (en niet alleen jegens de mensen die werden beledigd of beschuldigd) en of hij aansprakelijk is voor de schade die de Gemeente stelt te hebben geleden door de berichten over een satanisch pedofielennetwerk in Bodegraven.

Volgens de Gemeente heeft [eiser in het verzet] onrechtmatig jegens haar gehandeld doordat hij handelde in strijd met de wet (strafbare feiten pleegde) en met de zorgvuldigheid die in het maatschappelijk verkeer betaamt door zonder enige grond ernstige beschuldigingen te uiten en het publiek opriep om naar Bodegraven te komen waardoor de openbare orde werd verstoord en de goede naam van de Gemeente werd aangetast.

[eiser in het verzet] heeft als verweer gevoerd dat de berichten van [naam 1] , [naam 2] en hem onder de bescherming van de vrijheid van meningsuiting en betoging vallen en niet onrechtmatig zijn jegens de Gemeente, dat de gestelde kosten zijn ontstaan bij de uitvoering van een kerntaak van de overheid en niet privaatrechtelijk kunnen worden verhaald, dat voor zover sprake is van onrechtmatig handelen, de bepalingen niet strekken tot voorkoming van de schade waarvan de Gemeente vergoeding vordert, dat het causaal verband tussen de gestelde schade en de gedragingen van [eiser in het verzet] niet is aangetoond en dat reputatieschade van de Gemeente niet voor vergoeding in aanmerking komt. De kosten die de Gemeente stelt te hebben gemaakt heeft [eiser in het verzet] in algemene zin betwist.

4.10.

De vordering van de Gemeente ziet op vergoeding van de schade die zij stelt geleden te hebben door de uitlatingen van [eiser in het verzet] , [naam 1] en [naam 2] . Die schade bestaat uit enerzijds materiële schade, namelijk € 165.153,87 aan kosten die zij stelt gemaakt te hebben, anderzijds uit immateriële, imagoschade die zij (voorlopig) begroot op € 50.000.

Materiële schade

4.11.

De Gemeente vordert vergoeding van kosten die zij stelt te hebben gemaakt voor:

- het treffen van veiligheidsmaatregelen bij de begraafplaats;

- het laten verwijderen van stickers en bloemen;

- het laten verwijderen van graffiti en posters van openbare gebouwen;

- het treffen van veiligheidsmaatregelen voor personen;

- de extra inzet van gemeente-ambtenaren en

- ( juridische) bijstand door een externe advocaat/adviseur.

4.12.

Tussen partijen is niet in geschil dat de Gemeente de kosten waarvan zij vergoeding vordert maakte in het kader van haar publieke taak om de orde te handhaven en om de veiligheid te bevorderen van haar burgemeester en verschillende van haar inwoners. Het is de vraag of zij deze kosten op [eiser in het verzet] kan verhalen.

4.13.

Volgens [eiser in het verzet] komen de kosten van het uitvoeren van de publieke handhavingstaak van de Gemeente in beginsel niet voor privaatrechtelijk verhaal in aanmerking en is er in deze zaak geen grond om dat anders te zien. De Gemeente wijst op jurisprudentie van de Hoge Raad waarin werd geoordeeld dat kosten wel op de veroorzaker daarvan mochten worden verhaald.

4.14.

De overheid kan voor de kosten die zij maakt bij de uitvoering van haar publieke taak verhaal nemen op privaatrechtelijke grondslag, zoals onrechtmatige daad, ook als de uitvoering van die taak geheel of ten dele publiekrechtelijk is geregeld. Dat is anders als de wet verhaal op die grondslag uitsluit dan wel de publiekrechtelijke regeling door verhaal op die grondslag onaanvaardbaar zou worden doorkruist. Uit de uitspraken van de Hoge Raad volgt dat het in ieder geval niet de bedoeling is dat de overheid publiekrechtelijke regels over kosten voor bepaald overheidsoptreden en/of kostenverhaal via privaatrechtelijke bevoegdheden omzeilt.2 Als de regeling op grond waarvan de overheid optreedt en (extra) kosten maakt niets regelt ten aanzien van die kosten, kan privaatrechtelijk kostenverhaal toch een onaanvaardbare doorkruising van het publiekrecht vormen; daarbij is van belang of er aanwijzingen zijn dat de wetgever verhaal langs publiekrechtelijke weg heeft willen uitsluiten of niet. Zo werd in een arrest over de kosten van nablussen van een schip door de Hoge Raad3 geoordeeld dat de kosten niet op de veroorzaker konden worden verhaald omdat de wetgever (in het kader van de Brandweerwet 1985) de kosten van de daarbij aan de orde zijnde publieke taak niet aan de burgers in rekening heeft willen brengen en het gaat om een kerntaak van de overheid die van oudsher door haar is uitgeoefend zonder dat kosten in rekening werden gebracht. In 2003 oordeelde de Hoge Raad4 dat de kosten van opsporingsonderzoek naar premiefraude niet op de werkgever konden worden verhaald omdat die kosten voortvloeien uit de uitoefening van een publiekrechtelijke taak strekkende tot het opsporen van met strafrechtelijke of administratieve sancties bedreigde feiten waarvan de kosten in het algemeen niet op burgers worden afgewend. Zo wordt in het algemeen aangenomen dat kosten van opsporingsonderzoek in beginsel niet op de betrokken burgers kunnen worden verhaald.

Geen onaanvaardbare doorkruising was er in een zaak over verhaal van de kosten van een Hoogheemraadschap voor onderzoek naar verkiezingsfraude en het opnieuw moeten houden van een waterschapsverkiezing op de kandidaat die gefraudeerd had5. Ook het verhaal van kosten van het schoonmaken van de weg na een ongeval konden op de veroorzaker verhaald worden6. In die zaak was van belang dat er geen aanwijzingen waren dat de wetgever verhaal van de kosten van de overheid als wegbeheerder onwenselijk vond, integendeel.

4.15.

In deze zaak gaat het om kosten van een publieke taak van de Gemeente die strekt tot het handhaven van de openbare orde en de veiligheid in het algemeen belang. Net als de opsporing van strafbare feiten is dat een publieke kerntaak waarvan de kosten in de regel niet aan burgers in rekening worden gebracht. Dat is niet direct anders als het gaat om kosten die zijn veroorzaakt door het plegen van strafbare feiten. Als door het plegen van strafbare feiten de openbare orde is verstoord betekent dat niet zonder meer dat er onrechtmatig is gehandeld jegens de Gemeente, maar zelfs als er een grondslag voor privaatrechtelijke aansprakelijkheid is, kunnen de kosten van het uitoefenen van de publieke taak in de regel niet op de veroorzakers van die kosten worden verhaald. Dat kan anders zijn als de veroorzaker van de kosten handelde met het (uitsluitend) oogmerk om de Gemeente te schaden en/of op kosten te jagen7, maar dat is hier niet gesteld of gebleken. [eiser in het verzet] wilde ernstige misdrijven aan de orde te stellen en aandacht vragen voor de slachtoffers daarvan. De manier waarop hij dat deed was strafbaar en onrechtmatig jegens degenen die hij beschuldigde en/of anderszins als betrokken bij de vermeende misdrijven aanwees, omdat daarbij zowel voor wat betreft de toon als voor wat betreft de inhoud de in acht te nemen grenzen werden overschreden en er geen enkel bewijs was voor de ernstige beschuldigingen, maar uit de stukken blijkt dat [eiser in het verzet] zelf niet twijfelde aan de juistheid van zijn beschuldigingen. In het vonnis van de strafrechter van 30 juni 2022 waarnaar de Gemeente verwijst, waarin [eiser in het verzet] is veroordeeld wegens opruiing tot het plegen van strafbare feiten, bedreiging en smaad staat ook dat [eiser in het verzet] door middel van video-uitzendingen op internet aandacht wilde vragen voor ritueel satanisch pedoseksueel misbruik waar hij naar eigen zeggen slachtoffer van is geweest en dat het duidelijk is dat hij zelf volstrekt overtuigd is van de waarheid van de hervonden herinneringen waarop hij zijn beschuldigingen baseert, ook al is daar (nog geen begin van) objectief bewijs voor gevonden. De rechtbank ziet daarom in de aard van zijn gedragingen van [eiser in het verzet] geen grond om te oordelen dat in dit geval de kosten die de Gemeente maakte om de orde te handhaven voor zijn rekening moeten komen, zelfs als een actie uit onrechtmatige daad daarvoor in deze zaak een grondslag zou kunnen bieden.

4.16.

Daarbij komt dat de Gemeente de kosten die zij stelt te hebben gemaakt niet voldoende heeft onderbouwd. Zij heeft volstaan met een (als productie 43 ingediend) overzicht van kostenposten, maar zij heeft niet toegelicht welke werkzaamheden zij precies heeft verricht of laten verrichten. Ook de aard van de door de Gemeente summier aangeduide kosten leidt er derhalve niet toe dat er in dit geval ruimte moet zijn voor privaatrechtelijk verhaal op de veroorzaker daarvan.

4.17.

Er is in het publiekrecht geen regeling met betrekking tot de kosten van de publiekrechtelijke taak van de gemeente om de openbare orde te handhaven en/of te herstellen en inwoners en/of medewerkers te beveiligen. Dergelijke kosten komen in het algemeen niet voor rekening van individuele burgers en het is dan in beginsel niet passend om de kosten via de privaatrechtelijke weg op betrokken burgers te verhalen. In deze zaak heeft de Gemeente geen feiten en omstandigheden aangedragen die de conclusie rechtvaardigen dat in deze zaak van dat uitgangspunt moet worden afgeweken. Dat maakt dat de vordering ten aanzien van de kosten reeds om die reden niet toewijsbaar is. De rechtbank komt daarom niet toe aan bespreking van de overige verweren ten aanzien van de onrechtmatigheid, de vraag of de gestelde kosten (alle) voldoende verband houden met de uitlatingen die de Gemeente [eiser in het verzet] verwijt en of de norm die hij schond strekt tot voorkoming van de schade die de Gemeente stelt te hebben geleden.

Immateriële schade

4.18.

Voor zover [eiser in het verzet] en anderen de Gemeente en haar medewerkers onterecht beschuldigden en in een kwaad daglicht stelden is dat zeker onrechtmatig en grievend, maar dat het ook tot (reputatie)schade heeft geleid is door de Gemeente niet onderbouwd. Reeds daarom is ook die post niet toewijsbaar.

Conclusie

4.19.

De door de Gemeente gevorderde schadevergoeding is niet toewijsbaar. De rechtbank zal het verstekvonnis daarom vernietigen en opnieuw rechtdoende de vordering van de Gemeente afwijzen ten aanzien van [eiser in het verzet]. ECLI:NL:RBDHA:2023:6734