Overslaan en naar de inhoud gaan

RBMNE 180823 KG: vordering tzv staken uitstoot PFAS en PFOS agv sloop oude brandblussers niet geschikt voor KG

RBMNE 180823 KG: vordering tzv staken uitstoot PFAS en PFOS agv sloop oude brandblussers niet geschikt voor KG

3 Het geschil

3.1.

[eiser] vordert, samengevat, dat [gedaagde] wordt verboden om brandblussers te verwerken,

- primair totdat [gedaagde] verifieerbaar heeft aangetoond geen PFAS of PFOS uit te stoten althans niet in strijd te handelen met milieuwetgeving en/of (omgevings)vergunningen en in ieder geval totdat de bestuursrechtelijke procedures in hoogste instantie door de bestuursrechter zijn beslist,

  • subsidiair totdat [gedaagde] op basis van deugdelijk wetenschappelijk onderzoek geen PFAS en PFOS uit te stoten die een gevaar zijn voor de volksgezondheid en/of het milieu,

  • meer subsidiair totdat Gedeputeerde Staten hebben beslist op de ambtshalve wijziging van de vergunning van 20 februari 2023 en daarover tot in de hoogste instantie door de bestuursrechter zal zijn beslist,

  • alles onder verbeurte van een dwangsom, met veroordeling van [gedaagde] in de kosten van de procedure.

3.2.

[eiser] legt aan de vordering ten grondslag dat [gedaagde] onrechtmatig jegens haar handelt doordat er bij het verwerken van brandblussers PFAS houdende stoffen vrijkomen die gevaarlijk zijn voor de gezondheid van werknemers van [eiser] . [eiser] concludeert uit het onderzoek van [onderzoeksbureau 1] dat er zeer hoge concentraties PFAS en PFOS in het slib in de dakgoten zijn aangetroffen, die dusdanig hoge waardes betreffen dat ze een bedreiging zijn voor de gezondheid van mensen. Uit de stofmonsters van de vensterbanken en goten die door [onderzoeksbureau 2] zijn genomen, blijkt volgens [eiser] ook dat de concentraties PFAS en PFOS extreem hoog zijn en in ieder geval de grenswaardes overschrijden in verband met de gezondheid van mensen. [eiser] verwijst ook naar het rapport van [onderzoeksbureau 3] , waaruit blijkt dat het gehalte PEQ (som PFAS) in het watermonster de risicowaarde sterk overschrijdt, waarvan de invloed op de volksgezondheid en het milieu zeer groot is. Het spoedeisend belang van [eiser] is erin gelegen dat [eiser] als werkgever de verantwoordelijkheid en verplichting heeft om haar werknemers te beschermen tegen het gevaar dat de uitstoot van PFAS en PFOS voor de gezondheid van de werknemers vormt.

3.3.

[gedaagde] voert verweer. [gedaagde] concludeert tot niet-ontvankelijkheid van [eiser] , dan wel tot afwijzing van de vorderingen van [eiser] , met veroordeling van [eiser] in de proceskosten.

3.4.

[gedaagde] stelt zich op het standpunt dat [eiser] niet-ontvankelijk moet worden verklaard in haar vorderingen, omdat er een procedure bij de bestuursrechter aanhangig is om nagenoeg hetzelfde (tijdelijke stillegging of een verbod om nog brandblussers te verwerken) te bewerkstelligen. Daarnaast voert [gedaagde] verweer tegen de conclusies die [eiser] aan de rapporten van [onderzoeksbureau 1] , [onderzoeksbureau 2] en [onderzoeksbureau 3] verbindt. Het betreft volgens [gedaagde] slechts indicatieve onderzoeken waaraan geen bewijs kan worden ontleend. [gedaagde] voert aan dat de door [onderzoeksbureau 1] en [onderzoeksbureau 2] aangetroffen concentraties PFAS in dakgoten en vensterbanken niet kunnen worden vergeleken met de gezondheidskundige grenswaarden van het RIVM, omdat die uitgaan van de dagelijkse inname van PFAS door de mens. Het door [onderzoeksbureau 1] gehanteerde toetsingskader is volgens [gedaagde] niet toereikend, omdat de analyseresultaten van het materiaal uit de dakgoot zijn getoetst aan de hand van het protocol voor de beoordeling van ‘waterbodem’. Het materiaal uit de dakgoten kan evengoed elders uit de omgeving zijn gekomen, bijvoorbeeld via de wind. Volgens [gedaagde] geldt ook voor het rapport van [onderzoeksbureau 2] dat de gebruikte toetswaarde voor bodem of grond niet van toepassing kan zijn op veegvuil. [gedaagde] brengt tegen het rapport van [onderzoeksbureau 3] in dat de monsterneming door [eiser] niet geldig is en dat niet kan worden vastgesteld dat het in het watermonster aangetroffen PFAS afkomstig is van [gedaagde] omdat het hemelwater van alle bedrijven aan de [straat] via één afvoersysteem in de [naam] wordt geloosd. Ter vergelijking met het rapport van [onderzoeksbureau 1] heeft [gedaagde] door [onderzoeksbureau 5] onderzoek laten doen. [onderzoeksbureau 5] schrijft dat gezondheidsrisico’s niet bepaald zijn voor de substantie afkomstig uit de dakgoten. Omdat de matrix niet eenduidig definieerbaar is, zijn de analyseresultaten niet toetsbaar. Volgens [gedaagde] laat vergelijking van de onderzoeken van [onderzoeksbureau 5] en [onderzoeksbureau 1] zelfs bij het hanteren van dezelfde onderzoeksmethode en hetzelfde toetsingskader afwijkende resultaten zien. Daarnaast verwijst [gedaagde] naar het onderzoek door [onderzoeksbureau 4] naar de aanwezige concentratie PFOA en PFOS in de luchtstroom. [gedaagde] concludeert uit het onderzoek van [onderzoeksbureau 4] dat de direct bij de bron gemeten aanwezige concentraties PGOA en PFOS verwaarloosbaar zijn en geen gezondheidsrisico’s opleveren voor [eiser] en haar werknemers.

4 De beoordeling

4.1.

De vraag die ter beoordeling voorligt is of het gezondheidsrisico voor de medewerkers van [eiser] door aangetroffen PFAS concentraties meebrengt dat toewijzing van de voorlopige voorziening (een tijdelijk verbod voor [gedaagde] om brandblussers te verwerken) gerechtvaardigd is. In het debat tussen partijen is sprake van een groot aantal geschilpunten van zowel feitelijke als juridische aard. Beide partijen hebben ter onderbouwing van hun stellingen onderzoeksrapporten ingebracht, waarvan over en weer de juistheid en betrouwbaarheid in twijfel wordt getrokken. Partijen verschillen van mening over i) de omvang van de aangetroffen concentraties PFAS, ii) de herkomst daarvan, iii) de te hanteren (overschrijdings)normen en criteria, iv) de juistheid van de monsterneming en de gehanteerde onderzoeksmethodes en v) de gezondheidsrisico’s voor de medewerkers van [eiser] .

4.2.

Het debat dat tussen partijen is gevoerd vergt een feitelijk oordeel van de voorzieningenrechter over de omvang van de aangetroffen concentraties PFAS, de herkomst daarvan en de aard en omvang van de gezondheidsrisico’s die daaruit voor de werknemers van [eiser] voortvloeien. Op al deze punten verschillen partijen en de door hen ingeschakelde deskundigen fundamenteel van mening en in de deskundigenrapporten van [onderzoeksbureau 1] en [onderzoeksbureau 3] wordt nader onderzoek aanbevolen. Binnen de beperkingen die een kortgedingprocedure met zich brengt ten aanzien van de vaststelling van feiten, is het voor de voorzieningenrechter onmogelijk om met een voldoende mate van waarschijnlijkheid vast te stellen dat [gedaagde] bij het innemen en verwerken van brandblussers onrechtmatig handelt omdat daarbij in die mate en op die wijze PFAS/PFOS vrijkomt dat sprake is van strijdigheid met de aan [gedaagde] verleende vergunningen, een wettelijke plicht van [gedaagde] , de door [gedaagde] in acht te nemen maatschappelijke zorgvuldigheid en/of met enig subjectief recht van [eiser] en de bij haar werkzame werknemers. Bij de mate van de vereiste waarschijnlijkheid speelt bovendien de aard van de verzochte voorlopige voorziening een rol. Die voorziening behelst immers het tijdelijk stilleggen van een deel van de bedrijfsactiviteiten van [gedaagde]

4.3.

Voor een goede beoordeling van de zaak is een deskundigenonderzoek noodzakelijk naar de aard, de omvang en de gevolgen van de PFAS-verontreiniging door [gedaagde] . en de inhoud van de gezondheidsrisico’s die daaraan voor de werknemers van [eiser] zijn verbonden. De aard van een kortgedingprocedure leent zich (anders dan een voorlopig deskundigenbericht) in het algemeen niet voor een deskundigenonderzoek. Dat geldt temeer voor de onderhavige zaak omdat die gaat om een complexe materie en redelijkerwijs te verwachten valt dat met de vraagstelling aan de deskundige(n), de benoeming van de deskundige(n), de totstandkoming van het deskundigenrapport en het in acht nemen van hoor en wederhoor ten aanzien van de beoordeling van de inhoud van het rapport veel tijd gemoeid zal zijn. Die tijd staat haaks op het treffen van een voorlopige voorziening in een spoedeisende zaak.

4.4.

Bij deze stand van zaken leidt het voorgaande tot het oordeel dat de onderhavige zaak niet geschikt is om in kort geding te worden beslist. De door [eiser] verzochte voorziening zal op grond van artikel 256 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering worden geweigerd. ECLI:NL:RBMNE:2023:4297