Overslaan en naar de inhoud gaan

Rb R.dam 070507 vs niet vernietigbaar mede vanwege desk bijstand bij totstandkoming

Rb R.dam 070507
2  De vaststaande feiten
Als enerzijds gesteld en anderzijds erkend dan wel niet of onvoldoende gemotiveerd weersproken, gelet ook op de in zoverre niet betwiste inhoud van de in het geding gebrachte producties, staat tussen partijen - voorzover van belang - het volgende vast:

2.1 [eiser] is per 1 april 2000 bij Techno in dienst getreden.

2.2 Op 3 juli 2002 is [eiser] tijdens het uitvoeren van boorwerkzaamheden slachtoffer geworden van een bedrijfsongeval. De aansprakelijkheid voor het ongeval is door Allianz, als aansprakelijkheidsverzekeraar van Techno, erkend.

2.3 Met betrekking tot de gezondheid van [eiser] zijn in 2004 expertiserapporten uitgebracht door [deskundige 1] en [deskundige 2] van het Neuro-Orthopeadisch Centrum te Bilthoven.

2.4 Op 9 maart 2005 heeft er tussen [medewerker expertisebureau] van het door Allianz ingeschakelde [expertisebureau] en de raadsman van [eiser], [raadsman], een bespreking plaatsgevonden waarin namens Allianz het aanbod is gedaan om de zaak tegen finale kwijting tegen een bedrag van € 50.000,= als slotbetaling, bovenop de reeds betaalde voorschotten van in totaal € 6.000,= te regelen. Mr. Seegers heeft als tegenvoorstel gevraagd de slotbetaling te verhogen tot € 55.000,=.

2.5 Bij brief van 12 april 2005 heeft Allianz een vaststellingsovereenkomst gezonden aan [raadsman] met daarin opgenomen dat een bedrag van € 55.000,= als slotuitkering zou worden voldaan.

2.6 Bij brief van 25 april 2005 heeft [raadsman] kenbaar gemaakt dat [eiser] niet bereid was om het bod te aanvaarden en de toegezonden vaststellingsovereenkomst niet wenste te ondertekenen.

2.7 Bij telefoongesprek van 28 juni 2005 heeft [raadsman] verzocht het aanbod tot het doen van een slotbetaling van € 55.000,= aan te houden tot 1 september 2005, welk verzoek is bevestigd bij brief van 6 juli 2005.

2.8 Bij brief van 30 augustus 2005 heeft [raadsman] aan [medewerker expertisebureau] bericht dat [eiser] “bereid [is] de slotbetaling groot € 55.000,= te accepteren tegen finale kwijting’.

2.9 [eiser] heeft de vaststellingsovereenkomst gedateerd 12 april 2005 getekend, inhoudende voor zover van belang:
‘IN AANMERKING NEMENDE
(…)
dat gelaedeerde en Allianz (…) bij wege van vaststellingsovereenkomst (…) er de voorkeur aan geven bestaande onzekerheden te beëindigen en de omvang van de door gelaedeerde geleden en/of te lijden schade bij deze overeenkomst wensen vast te stellen;

VERKLAREN TE ZIJN OVEREENGEKOMEN
1. Allianz (…) betaalt aan de gelaedeerde een bedrag van EUR 55.000,00 (…) als slotuitkering op de reeds gedane voorschotten (…)

3. de gelaedeerde zal genoemd bedrag van EUR 55.000,00 wel en deugdelijk ontvangen en verleent hierbij Allianz en de verzekerde(n) van Allianz (…) terzake voormeld algehele en finale kwijting en décharge (…)’.

2.10 Bij brief van 19 oktober 2005 heeft [raadsman] aan Allianz bericht, voor zover van belang:
‘(…) Van cliënt begreep ik dat hij zeer recent het hem competerende bedrag groot EUR 55.000,= heeft ontvangen als slotbetaling tegen finale kwijting. (…)’.


3  De vordering
De vordering luidt - verkort weergegeven - bij vonnis uitvoerbaar bij voorraad de vaststellingsovereenkomst tussen [eiser] en Allianz d.d. 12 april 2005 te vernietigen wegens primair misbruik van omstandigheden, subsidiair dwaling, Techno en Allianz hoofdelijk te veroordelen tot betaling van € 304.827,20, vermeerderd met de wettelijke rente, subsidiair tot betaling van een zodanig bedrag als de rechtbank naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid passend zal achten, vermeerderd met de wettelijke rente, met hoofdelijke veroordeling van Techno en Allianz in de proceskosten.

Tegen de achtergrond van de vaststaande feiten heeft [eiser] aan de vordering de volgende stellingen ten grondslag gelegd:

3.1 De vaststellingsovereenkomst is tot stand gekomen door misbruik van omstandigheden. [eiser] verkeerde in een abnormale geestestoestand en was onervaren in juridische zaken, hetgeen is gebruikt hem onder druk te zetten of ten minste te stimuleren tot het aangaan van de vaststellingsovereenkomst. Bovendien spreekt [eiser] niet of nauwelijks Nederlands en is hij niet op adequate wijze bijgestaan door [raadsman], zijn toenmalig raadsman.

3.2 [eiser] had ten tijde van de ondertekening van de vaststellingsovereenkomst een onjuiste voorstelling/veronderstelling van zaken. [eiser] verkeerde in de veronderstelling dat de vaststellingsovereenkomst slechts zag op een voorschotbetaling en hij wist niet dat hij voor finale kwijting ondertekende, zodat er sprake is van een dwalingsituatie als bedoeld in artikel 6:228 lid 1 sub c van het Burgerlijk Wetboek (hierna: BW). Gezien de taalbarrière en de psychische decompensatie bij [eiser] rustte in het onderhavige geval, ondanks het feit dat [eiser] werd bijgestaan door een raadsman, op Allianz de mededelingsplicht dan wel zorgplicht zich er van te verzekeren dat [eiser] wist dat hij voor finale kwijting tekende.

3.3 [eiser] heeft als gevolg van het ongeval schade geleden, te weten op grond van loonderving € 107.827,20, aan immateriële schade € 200.000,=, aan loonderving door zijn echtgenote en aan de kosten van een verpleegster € 50.000,= alsmede aan rente van de tweede hypotheek € 8.000,=, derhalve tot een bedrag van in totaal € 365.827,20.

4  Het verweer
Het verweer strekt tot afwijzing van de vordering, met veroordeling bij vonnis uitvoerbaar bij voorraad van [eiser] in de kosten van het geding, te vermeerderen met de wettelijke rente daarover vanaf 14 dagen na dagtekening van het vonnis alsmede in de nakosten en de eventueel verdere executiekosten.

Techno en Allianz hebben daartoe het volgende aangevoerd:

ten aanzien van misbruik van omstandigheden
4.1 Het beroep op misbruik van omstandigheden is onvoldoende concreet onderbouwd.

4.2 Van misbruik van abnormale geestestoestand of van afhankelijkheid of lichtzinnigheid van [eiser] kan geen sprake zijn geweest, nu niet rechtstreeks met [eiser] is gecommuniceerd doch uitsluitend via zijn raadsman [raadsman]. Allianz moest en mocht er van uit gaan dat [raadsman] een juiste voorstelling van zaken gaf ter zake van het standpunt van zijn cliënt.

4.3 Allianz heeft in geen geval begrepen of moeten begrijpen dat [eiser] is bewogen tot het verrichten van een rechtshandeling. De voorstellen van Allianz zijn door de raadsman van [eiser] kritisch beoordeeld en er is geen sprake van een beslissing die namens [eiser] lichtvaardig, op korte termijn of ondoordacht is genomen.

ten aanzien van dwaling
4.4 Het beroep op dwaling is niet geconcretiseerd, er wordt volstaan met in algemene termen verwoorde stellingen.

4.5 Er is geen sprake van een situatie waarin Techno en Allianz van dezelfde onjuiste veronderstelling zijn uitgegaan als [eiser], zodat een beroep op artikel 6:228 lid 1 sub c BW niet kan slagen.

4.6 Niet valt in te zien welke mededelingsplicht is geschonden, nu [eiser] werd bijgestaan door een raadsman. Er waren geen feiten en omstandigheden die bij [eiser] niet bekend waren, zodat op Allianz daaromtrent ook geen mededelingsplicht rustte.

5  De beoordeling
5.1 [eiser] vordert primair vernietiging van de vaststellingsovereenkomst op grond van misbruik van omstandigheden. Krachtens het vierde lid van artikel 3:44 BW dient voor een geslaagd beroep op deze vernietigingsgrond in ieder geval komen vast te staan dat Allianz wist of moest begrijpen dat [eiser] door bijzondere omstandigheden bewogen werd tot het aangaan van de vaststellingsovereenkomst.

5.2 [eiser] heeft hieromtrent slechts gesteld dat zijn toenmalig raadsman [raadsman] te veel naar een schikking heeft toegewerkt en dat de omstandigheden waarin [eiser] verkeerde bij Allianz bekend waren. Allianz heeft op dit punt naar voren gebracht dat zij er van uit moest en mocht gaan dat [eiser] adequaat werd bijgestaan door zijn raadsman. De rechtbank overweegt dat [eiser] gedurende de gehele procedure is bijgestaan door een raadsman en dat Allianz er in beginsel op mocht vertrouwen dat deze bijstand adequaat was. Dit zou anders kunnen liggen indien er feiten en/of omstandigheden waren op grond waarvan Allianz wist dan wel had moeten weten dat dit niet het geval was. Dergelijke omstandigheden zijn echter gesteld nog gebleken. Als er derhalve al sprake is geweest van bijzondere omstandigheden als bedoeld in artikel 3:44 lid 4 BW, hetgeen door Allianz wordt betwist, dan nog kan het door [eiser] gedane beroep op misbruik van omstandigheden niet slagen aangezien niet is voldaan aan het kenbaarheidsvereiste als in voornoemd artikel bedoeld.

5.3 [eiser] heeft voorts een beroep op dwaling gedaan. Hiertoe heeft hij allereerst gesteld dat er sprake was van een dwalingsituatie als bedoeld in artikel 6:228 lid 1 onder c BW, daar hij in de veronderstelling verkeerde dat de overeenkomst slechts zag op een voorschotbetaling, waardoor hij ten tijde van de ondertekening een onjuiste voorstelling/veronderstelling van zaken had. De rechtbank overweegt dat voor het slagen van dit beroep vast moet komen te staan dat Allianz bij het sluiten van de overeenkomst van dezelfde onjuiste voorstelling van zaken is uitgegaan. Dit is echter gesteld noch gebleken. Integendeel, uit de stellingen van Allianz volgt dat zij er wel degelijk van uit ging dat de overeenkomst werd gesloten ter finale kwijting. De stelling van [eiser] wordt derhalve gepasseerd.

5.4 [eiser] heeft voorts gesteld dat Allianz haar mededelingsplicht dan wel zorgplicht heeft geschonden door zich er niet van te verzekeren dat [eiser] wist dat hij voor finale kwijting tekende. Kennelijk doelt [eiser] hiermee op artikel 6:228 lid 1 onder b BW. Allianz heeft ter betwisting onder meer aangevoerd dat niet valt in te zien welke mededelingsplicht is geschonden, nu [eiser] werd bijgestaan door een raadsman. Zoals hiervoor reeds overwogen mocht Allianz er op vertrouwen dat [eiser] adequaat werd bijgestaan door zijn raadsman. Naar het oordeel van de rechtbank voert het in dat geval te ver dat daarnaast op een verzekeraar nog een mededelings- dan wel zorgplicht als door [eiser] bedoeld rust. Gelet hierop wordt ook deze stelling gepasseerd.

5.5 Het vorenstaande brengt met zich dat ook het beroep op dwaling niet slaagt, zodat de vordering tot vernietiging van de vaststellingsovereenkomst zal worden afgewezen. De vordering tot schadevergoeding kan gelet hierop onbesproken blijven.

5.6 Als de in het ongelijk gestelde partij zal [eiser] worden veroordeeld in de proceskosten, welke zullen worden vermeerderd met de gevorderde en niet betwiste wettelijke rente, waarvan de rechtbank het redelijk acht dat deze wordt berekend vanaf 14 dagen na de datum van betekening van het vonnis. Nu het debat beperkt is gebleven tot de vraag of de vaststellingsovereenkomst vernietigd diende te worden, ziet de rechtbank aanleiding om bij het vaststellen van de proceskosten aan te sluiten bij het tarief voor vorderingen van onbepaalde waarde, te weten categorie twee van het liquidatietarief.

5.7 Allianz vordert van [eiser] nakosten. Nu kosten in verband met de tenuitvoerlegging van het vonnis vallen onder de regeling van artikel 237 lid 4 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering, dient de vordering ter zake van deze kosten als prematuur en derhalve ongegrond te worden afgewezen.
LJN BD4034