Overslaan en naar de inhoud gaan

Rb Roermond 211009 schadebecijfering voor klusjesman zonder administratie, aangifte ob of ib. rekenrente 2,5%

Rb Roermond 211009 schadebecijfering voor klusjesman zonder administratie, aangifte ob of ib. rekenrente 2,5%
(...)De conclusies van de deskundigen zijn niet gemotiveerd betwist door Reaal, zodat ervan zal worden uitgegaan dat de beperkingen aan de rechtervoet van [eiser] tot algehele arbeidsongeschiktheid leiden.

2.2.  Daarmee komt de rechtbank toe aan de schade. Voor de vaststelling van de schade moet de rechtbank de vergelijking maken tussen de inkomsten die [eiser] had kunnen verwerven indien het ongeval hem niet was overkomen en de inkomsten die hij daadwerkelijk heeft verworven en zal verwerven in de huidige situatie met het ongeval. Over de inkomsten die [eiser] in zijn resterende arbeidszame jaren had kunnen verwerven als het ongeval hem niet was overkomen, verschillen partijen aanzienlijk van mening. De rechtbank overweegt hierover als volgt.

2.3.  [eiser] was op het moment van het ongeval (20 juli 2000) 37 jaar oud. [eiser] was op dat moment al een aantal jaren als klusjesman werkzaam . Naar eigen zeggen maakte hij lange werkweken van zo’n 60 uur per week. Van zijn activiteiten heeft hij geen administratie bijgehouden, evenmin werden er jaarstukken opgemaakt. Na het ongeval heeft een accountant aan de hand van werkopdrachten, correspondentie, notities, werktekeningen en inlichtingen van [eiser] zelf jaarstukken over de jaren 1997 tot en met 2000 opgemaakt. Daaruit blijkt dat er in die vier jaren omzetten behaald zijn van respectievelijk 54.166, 154.355, 123.502 en (tot 20 juli 2000) 88.650 gulden, waarvan, na aftrek van materiaalverbruik, aan opbrengst uit netto omzet resteerde respectievelijk 52.751, 138.593, 112.287 en 83.912 gulden. [eiser] heeft tijdens die jaren geen enkele aangifte omzetbelasting gedaan noch enige aangifte inkomstenbelasting en dus ook geen enkele belasting afgedragen. Gereserveerd of gespaard heeft hij evenmin, want deze totale netto omzet ad 387.543 gulden over 42 maanden (9.227 gulden per maand) heeft hij op 3.000 gulden na (en afgezien van eventuele kosten), geheel consumptief besteed. Ter zitting heeft hij daarover verklaard dat hij privé moeilijk zat en in die tijd veel geld uitgaf aan drank en dergelijke.

2.4.  De aangiften omzetbelasting en inkomstenbelasting zijn pas na het ongeval (in 2002) gedaan. De belastingdienst heeft zich bij het vaststellen van de belasting aangesloten bij de omzetgegevens en kosten zoals door de accountant achteraf zijn gereconstrueerd. De aanslagen omzetbelasting en inkomstenbelasting zijn verhoogd met een boete van 25% . Eigenaardig is dat de concreet opgelegde aanslagen door [eiser] noch zijn genoemd, noch als bijlagen zijn overgelegd. Het door drs. [E] (adviseur in economische verzekeringszaken) op 25 januari 2006 opgestelde rapport gaat er echter van uit dat [eiser] bij aangifte in 2002 als gevolg van de daaropvolgende aanslagen en (25%) boeten over de jaren tot en met 2002 bedragen in de orde van € 64.500 aan omzetbelasting en € 113.067 aan inkomstenbelasting had moeten voldoen aan de belastingdienst.

2.5.  Op grond van de voorgaande beschrijving leidt de rechtbank af dat [eiser] een goede vakman was die in staat was om met zijn handen grote hoeveelheden werk te verzetten en een behoorlijke omzet te draaien. Als ondernemer schoot hij echter volledig tekort: hij voerde geen administratie en boekhouding, liet geen jaarstukken opmaken en deed geen aangiften omzetbelasting en inkomstenbelasting (overigens had hij ook geen ziektekosten- en arbeidsongeschiktheidsverzekering afgesloten). Ondanks dat het hem qua omzet voor de wind ging, spendeerde hij al zijn inkomsten aan puur consumptieve uitgaven en deed hij geen enkele besparing of reservering voor onvoorzienbare uitgaven. De veronderstelling van [eiser] dat hij zonder ongeval opeens een keurige ondernemer zou zijn geworden, die en passant ook nog wel zonder enig eigen vermogen een belastingvordering van ruim € 175.000 had kunnen opvangen, is voor de rechtbank niet aannemelijk geworden. De enkele stelling dat [eiser] al voor het ongeval van plan was om aangifte te gaan doen bij de belastingdienst, is in dat verband vrijblijvend . De stelling van Reaal dat de kans op een faillissement (met alle gevolgen van dien) niet denkbeeldig zou zijn geweest na controle van de belastingdienst en de oplegging van aanslagen en boeten, ligt naar het oordeel van de rechtbank meer in lijn met de gedragingen van [eiser] tot aan datum ongeval.

2.6.  De voorgaande overwegingen rechtvaardigen een zekere terughoudendheid bij de vaststelling van de schade. [eiser] merkt terecht op dat onzekerheden bij het bepalen van de schade in de regel in het voordeel van het slachtoffer moeten worden uitgelegd. De rechtbank ziet echter aanleiding om dit uitgangspunt te relativeren in een geval als het onderhavige waarin deze onzekerheden mede ontstaan doordat [eiser] in feite illegaal handelde door als ondernemer geen enkele deugdelijke administratie en boekhouding bij te houden.

2.7.  Partijen hebben intussen een indrukwekkende hoeveelheid schadeberekeningen in het geding gebracht . [eiser] heeft tot twee keer toe in verband hiermee zijn eis vermeerderd. De berekeningen variëren van circa 300.000 euro tot en met 1.200.000 euro. Bij de vaststelling van het schadebedrag hanteert de rechtbank de volgende uitgangspunten:
a.  Partijen gaan allebei uit van een vast schadebedrag van € 2.500 per jaar.
b.  Partijen verschillen van mening of de gereconstrueerde omzet nagenoeg samenviel met de bruto winst ([eiser]) of dat daarvan allerlei inkoop- en andere kosten moeten worden afgetrokken (Reaal). [E] acht het niet reëel en zelfs een misvatting om die omzet gelijk te stellen aan de winst. De rechtbank ziet aanleiding om tegen de achtergrond van hetgeen in par. 2.6 is overwogen, wel rekening te houden met meer inkoop- en exploitatiekosten dan [eiser] stelt dat hij heeft gehad.
c.  Partijen verschillen van mening of [eiser] (op 37-jarige leeftijd) de in een drietal jaren gerealiseerde omzetten zou hebben kunnen continueren tot zijn 60e of 65e levensjaar of deze zelfs daarna nog eens in vier jaar tijd tot zijn 69e jaar zou hebben afgebouwd. Deze omzetten zijn namelijk gebaseerd op een werkweek van 60 uur per week. Reaal stelt niet alleen dat aangenomen moet worden dat [eiser] niet langer dan tot zijn 60e zou werken, maar ook dat hij vanaf 2011 bij het bereiken van zijn 50e levensjaar zijn werkweken zou terugbrengen van 60 naar 40 uur per week. Het verschil in verdiencapaciteit tussen vanaf 50 jaar minder gaan werken en met 60 jaar ophouden en onverminderd 60 uur per week werken tot 65 jaar is aanzienlijk. De rechtbank stelt vast dat alle genoemde scenario’s zich statistisch zullen voordoen en er dus een zekere middeling mogelijk is. In verband met de onverantwoorde wijze waarop [eiser] zijn onderneming voerde en de daarbij horende risico’s, zoals in par. 2.5 beschreven (met name de verhoogde kans op faillissement of ziekte met als waarschijnlijk gevolg het (tussentijds) missen van veel inkomsten), ziet de rechtbank evenwel aanleiding om uit te gaan van het voor [eiser] minst gunstige scenario.
d.  Partijen verschillen van mening over de rekenrente die moet worden gehanteerd bij de kapitalisatie van de toekomstige schade. Reaal wenst uit te gaan van een effectieve rente (te verkrijgen rente minus de inflatie) van 3%, [eiser] wenst deze rente gesteld te zien op 1%. Tijdens het pleidooi heeft de rechtbank benadrukt dat het een gemiddeld percentage betreft, dat in de ene periode gemakkelijk gehaald wordt, terwijl het in een andere periode moeilijk te halen valt. De rechtbank heeft bij pleidooi aangegeven dat een percentage van 2,5% reëel moet worden geacht. Bij dit oordeel blijft de rechtbank. Partijen zijn in hun laatste berekeningen van dit percentage uitgegaan.

2.8.  Voorgaande uitgangspunten komen tot uitdrukking in de berekening van Reaal die is overgelegd als bijlage 11 bij akte van 27 mei 2009. Deze berekening sluit op € 387.101,=. De rechtbank realiseert zich dat dit afwijkt van de berekening die tijdens pleidooi tot uitgangspunt is genomen (bijlage 7 bij nadere akte van 8 november 2006), waarin is uitgegaan van 60 uur werken tot 60 jaar en geen inkoopkosten. Dit uitgangspunt was echter voorlopig en diende aan partijen ter nadere onderhandeling. De beschouwingen als in dit vonnis gegeven, voeren de rechtbank echter tot een lager schadebedrag dan waar voorlopig tijdens het pleidooi van werd uitgegaan.

2.9.  Naast de inkomensschade heeft [eiser] ook andere schade gevorderd, zoals medische kosten doordat hij geen ziektekostenverzekering had alsmede enkele reis- en telefoonkosten. Deze posten zijn door [eiser] in zijn berekening bij conclusie na deskundigenbericht tevens akte vermeerdering van eis (bijlage 70) genoemd en door Reaal niet bestreden. Over de jaren 2000 en 2001 gaat het om een bedrag van in totaal € 5.193,68. Dit bedrag is toewijsbaar. De geschatte boetes voor het niet kunnen betalen van fiscale aanslagen zullen worden afgewezen nu in het verloop van de procedure niet is gesteld of gebleken dat deze kosten daadwerkelijk zijn gemaakt.

2.10.  Aan buitengerechtelijke advocaatkosten vordert [eiser] het bedrag van € 24.484,36. Reaal stelt dat deze kosten lager hadden kunnen uitvallen als [eiser] efficiënter had geprocedeerd. De rechtbank stelt evenwel vast dat onderhavige procedure zowel qua vaststelling van de aansprakelijkheid als de hoogte van de schade tot veel begrijpelijke discussie heeft geleid en dat de in dat kader namens [eiser] gemaakte kosten niet buitensporig zijn. Derhalve zal dit deel van de vordering worden toegewezen.

2.11.  De immateriële schadevergoeding heeft [eiser] aanvankelijk op € 10.000,= gesteld, vervolgens op € 20.000,= en tenslotte op € 25.000,=. De rechtbank zal deze schade vaststellen op € 10.000,=. Hierbij wordt mede rekening gehouden met het aan het ongeval verbonden ‘voordeel’ voor [eiser] dat hij zijn belastingschulden kan voldoen uit zijn schadevergoeding, waar het zonder ongeval maar zeer de vraag is of hij een dergelijke belastingaanslag had kunnen opbrengen.

2.12.  Niet in discussie is dat Reaal vanaf het ongeval en gedurende de procedure (niet steeds vrijwillig overigens) behoorlijke voorschotten heeft voldaan. Niet gebleken is dat deze voorschotten te laag zijn geweest om de opkomende schade te voldoen. Voor zover dit anders is voor de naheffingsaanslagen van de belastingdienst, is de rechtbank van oordeel dat deze schade niet is af te wentelen op Reaal nu deze schade niet is ontstaan door het ongeval maar door het handelen van [eiser] voor het ongeval. Dit betekent dat geen rente zal worden toegekend over de reeds verschenen schadebedragen, omdat deze worden geacht te zijn voldaan uit de als voorschot betaalde bedragen.

2.13.  De rechtbank zal in het dictum van dit vonnis de veroordeling tot betaling van het totaalbedrag ad € 426.779,04 opnemen en ziet geen belang om onderscheid te maken tussen de reeds verschenen schade en de nog te verschijnen schade. Evenmin is belang gebleken om alle onderdelen van de toe te kennen schade bij verklaring voor recht uit te spreken.

2.14.  Reaal zal als de in het ongelijk gestelde partij in de proceskosten van deze procedure worden veroordeeld. Nu Reaal alle deskundigenkosten als voorschot heeft voldaan, kunnen deze buiten de proceskostenveroordeling blijven. Omdat [eiser] met een toevoeging procedeert, zal bepaald worden dat de proceskosten aan de griffier van de rechtbank moeten worden voldaan.
LJN BK2795