Overslaan en naar de inhoud gaan

RBMNE 291123 VAV zelfstandige; berekening en uitgangspunten daarbij kunnen niet als uitgangspunt dienen; wel voorschot  € 10.000

RBMNE 291123 VAV zelfstandige; berekening en uitgangspunten daarbij kunnen niet als uitgangspunt dienen; wel voorschot  € 10.000
- voorschot BGK toegewezen op basis van gematigd uurtarief (van 280 naar 225) en korting op uren
- kosten eenzijdige berekening komen niet voor vergoeding in aanmerking; geen overeenstemming over uitgangspunten
- verzocht 22,8 uur x € 280,00 + 21%, toegewezen 18 x € 225,00 + 21% = € 4900,50, kosten bij zitting aanwezige re-integratiedeskundige afgewezen

2De beoordeling

Wat is de kern?

2.1.

Op 31 mei 2021 was [verzoeker] betrokken bij een verkeersongeval. De Vereende heeft namens haar verzekerde aansprakelijkheid erkend. De discussie tussen partijen over de financiële afwikkeling hiervan is op punten vastgelopen. [verzoeker] wil daarom een verklaring voor recht dat de door hem overgelegde berekening en daarin gehanteerde uitgangspunten tussen partijen als uitgangspunt dienen, dat De Vereende een voorschot van € 65.000,00 op de schadevergoeding moet voldoen en dat De Vereende de openstaande (buitengerechtelijke) kosten moet betalen. De gevraagde verklaring voor recht wordt in dit deelgeschil door de rechtbank afgewezen, maar De Vereende moet wel een aanvullend voorschot van € 10.000,00 en een deel van de (buitengerechtelijke) kosten betalen. Deze beslissing wordt hierna toegelicht.

Wat is er gebeurd?

2.2.

[verzoeker] is samen met drie anderen vennoot van de vennootschap onder firma [onderneming 1] (hierna: ‘de vof’), een bedrijf dat zich bezighoudt met transport van gekoelde, verse producten. [verzoeker] deelt voor 60% in de winst van de vof. Voor het ongeval verzorgde hij de managementtaken, planning, klaarzetten van ritten en chauffeurswerkzaamheden.

2.3.

Op 31 mei 2021 werd de auto waar [verzoeker] in reed op een tachtigkilometerweg frontaal geraakt door een losgeschoten aanhanger met daarop een jetski, die op zijn weghelft kwam. Na het ongeval had [verzoeker] zowel fysieke als lichamelijke klachten.

2.4.

De Vereende heeft namens haar verzekerde aansprakelijkheid erkend. Zij heeft € 22.500,00 aan voorschotten aan [verzoeker] betaald. Daarnaast heeft De Vereende een deel van de gefactureerde buitengerechtelijke kosten betaald.

Wat verzoekt [verzoeker] ?

2.5.

[verzoeker] verzoekt de rechtbank, na vermindering, om uitvoerbaar bij voorraad:

I. voor recht te verklaren dat:

a. de uitkomst van de door [onderneming 2] opgestelde berekening van het verlies aan verdienvermogen van [verzoeker] in 2021 en 2022 en de daarin gehanteerde uitgangspunten voor partijen als uitgangspunt dient bij de verdere afwikkeling van het dossier, en

b. De Vereende op basis daarvan een aanvullend voorschot op de door [verzoeker] geleden schade van € 65.000,00 moet betalen, voor het verlies aan verdienvermogen tot 1 januari 2023;

II. voor recht te verklaren dat De Vereende de openstaande buitengerechtelijke kosten van € 16.906,91 moet betalen aan de advocaat van [verzoeker] ;

III. De Vereende te veroordelen in de kosten van deze procedure, ter zitting nader gespecificeerd op € 10.364,51.

2.6.

[verzoeker] stelt dat hij recht en belang heeft bij een voorschot op de door hem geleden schade en wijst daarbij op het rapport van [onderneming 2] (hierna: [onderneming 2] ) en de situatie van de vof. Daarnaast maakt hij aanspraak op de buitengerechtelijke kosten en de kosten van dit deelgeschil op grond van artikel 6:96 lid 2 sub c BW en artikel 1019aa Rv. De Vereende betwist de stellingen van [verzoeker] en de bedragen die hij verzoekt.

De schadeberekening van [onderneming 2] en de daarin gehanteerde uitgangspunten kunnen niet als uitgangspunt dienen

2.7.

[verzoeker] heeft door [onderneming 2] een berekening laten maken van zijn verlies aan verdienvermogen in 2021 en 2022 (productie 5 bij verzoekschrift). Hij wil dat deze berekening en de daarin gehanteerde uitgangspunten tussen partijen als uitgangspunt dienen voor de verdere afwikkeling van het dossier. De Vereende verzet zich daartegen, omdat er volgens haar onjuiste uitgangspunten zijn gebruikt in de berekening.

2.8.

Met De Vereende is de rechtbank van oordeel dat deze berekening van [onderneming 2] niet als uitgangspunt kan dienen. De Vereende heeft al voordat [verzoeker] aan [onderneming 2] de opdracht voor deze berekening gaf laten weten dat zij niet instemde met de opdracht voor een berekening en de uitkomst niet zou accepteren, onder meer omdat er eerst overeenstemming moest zijn over wat er berekend moest worden. Toch heeft [verzoeker] [onderneming 2] eenzijdig ingeschakeld, zonder vooraf overleg over de bij de berekening te gebruiken uitgangspunten. Deze uitgangspunten blijken ook niet uit een (medische) onderbouwing. Daarbij is [onderneming 2] er in de berekening van uitgegaan dat [verzoeker] volledig arbeidsongeschikt was, terwijl dat door De Vereende gemotiveerd wordt betwist. Uit de ‘eindrapportage werkhervatting & revalidatie’ van 14 december 2022 blijkt bijvoorbeeld dat werkhervatting door [verzoeker] op dat moment ‘beperkt van de grond was gekomen’ (mede door externe factoren als ziekte en het overlijden van de moeder van [verzoeker] ), maar niet dat er nog sprake was van volledige arbeidsongeschiktheid als gevolg van het ongeval (productie 4 bij verzoekschrift). Ter zitting is ook erkend dat [verzoeker] in 2022 op arbeidstherapeutische basis is begonnen met zijn werkzaamheden.

Verder voert De Vereende aan dat het uitgangspunt dat de kosten van extra/vervangende arbeidskrachten volledig voor haar rekening moeten komen onjuist is, omdat met deze extra krachten door de vof exponentiële omzetgroei is gerealiseerd tussen 2021 en 2022. Zonder nadere onderbouwing, die niet is gegeven, valt niet vast te stellen dat dit door [onderneming 2] gehanteerde uitgangspunt juist is.

2.9.

Het eerste deel van het verzoek van [verzoeker] – om voor recht te verklaren dat de uitkomst van de door [onderneming 2] opgestelde berekening van het verlies aan verdienvermogen van [verzoeker] en de daarin gehanteerde uitgangspunten voor partijen als uitgangspunt moeten dienen bij de verdere afwikkeling van het dossier – zal daarom worden afgewezen.

De Vereende moet een aanvullend voorschot van € 10.000,00 betalen

2.10.

Volgens de berekening van [onderneming 2] bedraagt het verlies aan verdienvermogen van [verzoeker] in 2021 en 2022 € 89.425,00 netto. De Vereende heeft € 22.500,00 aan voorschotten betaald. [verzoeker] verzoekt op basis hiervan een aanvullend voorschot van € 65.000,00 toe te kennen voor het verlies aan verdienvermogen tot 1 januari 2023.

2.11.

Hiervoor is al genoemd dat niet vast staat dat [verzoeker] in 2021 en 2022 volledig arbeidsongeschikt was, terwijl dat in de berekening van het verlies aan verdienvermogen wel als uitgangspunt is genomen. Is [verzoeker] gedeeltelijk arbeidsongeschikt, dan heeft hij op basis van de akte van vennootschap recht op een evenredig deel van de arbeidsbeloning. Het verzochte voorschot, dat vrijwel gelijk is aan het volledige door [onderneming 2] berekende bedrag aan verlies aan verdienvermogen (verminderd met de al uitgekeerde voorschotten), kan alleen daarom al niet worden toegewezen.

2.12.

Wel schreef de medisch adviseur van De Vereende (prof. dr. [B] ) dat sprake was van een fors confronterend trauma, waarbij de psychische component duidelijk aanwezig was. Op 9 mei 2022 schreef hij dat [verzoeker] nog fysieke en mentale problemen had, en dat op dat moment (11 maanden na het ongeval) van een medische eindsituatie ‘voorlopig nog geen sprake’ was (productie 4 bij verzoekschrift). Daarbij komt dat de traumabegeleiding in een personenauto is afgerond in juli 2022 (productie 2 bij verzoekschrift). Aannemelijk is daarom dat [verzoeker] na het ongeval in elk geval een jaar klachten heeft gehad die hem beperkt hebben in de uitoefening van zijn werkzaamheden. De mate daarvan is op basis van de overgelegde informatie niet vast te stellen.

2.13.

Daarnaast is het mogelijk dat [verzoeker] na 2022 nog inkomensschade heeft geleden en dat hij sinds het ongeval ook andere schade heeft geleden. De rechtbank acht het daarom aannemelijk dat de schade van [verzoeker] hoger is dan de al verstrekte € 22.500,00 aan voorschotten. De rechtbank oordeelt daarom dat het passend is om een aanvullend voorschot onder algemene titel van € 10.000,00 toe te wijzen.

2.14.

De stelling van [verzoeker] dat hij een hoger voorschot nodig heeft omdat hij moet investeren in het wagenpark van de vof wordt gepasseerd. Gezien het voorgaande is op dit moment niet voldoende onderbouwd dat de door het ongeval geleden schade hoger is dan de voorschotten van in totaal € 32.500,00. Daarbij is ook van belang dat de schadevergoeding dient ter vergoeding van de schade als gevolg van het ongeval. Niet duidelijk is waarom door het ongeval niet kon worden geïnvesteerd in het wagenpark, terwijl de onderneming wel winst maakte. Ter zitting heeft [verzoeker] verklaard dat dit komt omdat zijn opdrachtgever achterloopt met betalingen. Dat is geen gevolg van het ongeval, en leidt daarom niet tot een hoger voorschot op de schadevergoeding.

De Vereende moet € 9.561,29 aan buitengerechtelijke kosten betalen

2.15.

[verzoeker] verzoekt voor recht te verklaren dat De Vereende € 16.906,91 aan openstaande buitengerechtelijke kosten moet betalen. Vast staat dat er al een bedrag is betaald, al verschillen partijen van mening over de hoogte van dit bedrag.

2.16.

Bij de beoordeling van de openstaande buitengerechtelijke kosten hanteert de rechtbank de dubbele redelijkheidstoets: zowel het inroepen van rechtsbijstand als de daarvoor gemaakte kosten moeten redelijk zijn. Gezien het hem overkomen ongeval is de rechtbank van oordeel dat het redelijk is dat [verzoeker] rechtsbijstand heeft ingeschakeld en hiervoor kosten maakt. Ook het inschakelen van een financieel adviseur is in de situatie van [verzoeker] , als vennoot van een vof, niet onredelijk.

De Vereende heeft verder gemotiveerd betwist dat de gestelde kosten redelijk zijn. Zij voert aan dat het uurtarief van € 280,00 exclusief btw te hoog is en dat onredelijk veel tijd in rekening wordt gebracht voor allerlei overleggen en contacten waarvan niet duidelijk is wat deze aan de schaderegeling bijdragen. Deze zaak is niet zo uniek of complex dat een dergelijk specialistentarief gerechtvaardigd is. De rechtbank zal het uurtarief daarom matigen naar € 225,00 per uur exclusief btw. Ook is het aantal uren aan overleg met diverse contacten zonder specifieke omschrijving opvallend en is de relatie tot de te verlenen rechtsbijstand in dit dossier onduidelijk. Daarom wordt het aantal uren met 10% gekort. Daarnaast voert De Vereende terecht aan dat de kosten voor de eenzijdige berekening door [onderneming 2] niet redelijk zijn, omdat geen overeenstemming bestond over de uitgangspunten van de berekening en [verzoeker] er toch voor koos [onderneming 2] opdracht te geven. Gezien het voorgaande (zie 2.8 en 2.9) komt het door [onderneming 2] in rekening gebrachte bedrag van € 1.588,04 inclusief btw in redelijkheid niet voor vergoeding in aanmerking. Het uurtarief van de medisch adviseur is naar het oordeel van de rechtbank niet onredelijk hoog, net als dat het inschakelen van een advocaat-stagiair voor enkele werkzaamheden (€ 206,91 inclusief btw) niet onredelijk voorkomt.

2.17.

Hieruit volgt dat de rechtbank de verzochte verklaring voor recht gedeeltelijk zal toewijzen. In de drie nog openstaande facturen heeft de advocaat van [verzoeker] in totaal 61,4 uur (14,8 + 15,4 + 31,2 uur) gefactureerd. Deze uren worden verminderd met 10%, zodat voor deze werkzaamheden 55,26 uur (61,40 – 6,14) * € 225,00 * 21% btw = € 15.044,54 overblijft. Dat wordt vermeerderd met € 1.111,39 inclusief btw (kosten SMAS), € 206,91 inclusief btw (0,95 uur van advocaat-stagiair [.] , tegen € 180,00 per uur vermeerderd met 21% btw) en € 523,45 inclusief btw (medische kosten). Daarop worden de al betaalde € 4.213,61 en € 3.111,39 in mindering gebracht. Dat betekent dat de verklaring voor recht zal worden toegewezen tot een bedrag van € 9.561,29 inclusief btw.

De Vereende moet € 6.201,50 aan kosten voor de procedure vergoeden

2.18.

De rechtbank moet op grond van artikel 1019aa lid 1 Rv de kosten van de procedure begroten en daarbij de redelijke kosten als bedoeld in artikel 6:96 lid 2 BW in aanmerking nemen, ook als een verzoek niet (geheel) wordt toegewezen. Ook bij de begroting van deze kosten hanteert de rechtbank de dubbele redelijkheidstoets. Dit betekent dat als een deelgeschilprocedure volstrekt onnodig of onterecht is ingesteld, de kosten daarvan niet voor vergoeding in aanmerking komen.

2.19.

[verzoeker] maakt aanspraak op een bedrag van € 10.364,51, waarvan € 8.503,88 aan advocaatkosten (inclusief btw), € 1.301,00 griffierecht en € 559,63 (inclusief btw) voor de aanwezigheid van re-integratiedeskundige de heer [A] op de zitting.

2.20.

Primair is De Vereende van mening dat sprake is van een volstrekt onnodig en onterecht ingesteld deelgeschil. Volgens haar had het [verzoeker] duidelijk moeten zijn dat hij [onderneming 2] op grond van onjuiste uitgangspunten heeft laten rekenen en dat een medische en bedrijfseconomische onderbouwing van het gestelde verlies aan verdienvermogen ontbreekt. Daarnaast voert De Vereende aan dat de omvang van de gestelde kosten (veel) te hoog is, omdat teveel tijd in rekening is gebracht en het uurtarief te hoog is.

2.21.

De rechtbank is van oordeel dat het verzoek niet volstrekt onnodig of onterecht is ingediend. Partijen hebben ter zitting bijvoorbeeld afspraken gemaakt over te verstrekken informatie en het vervolg, waarna [verzoeker] het eerste verzoek uit zijn verzoekschrift heeft ingetrokken. Partijen hebben op de zitting afspraken gemaakt over het verstrekken door [verzoeker] van alle relevante medische informatie. Daarna zal in overleg worden bezien welke medische expertise voor het vervolg nodig is. Omdat ook de overige verzoeken deels worden toegewezen is dit deelgeschil niet onnodig of onterecht ingesteld.

2.22.

De door [verzoeker] verzochte advocaatkosten bestaan uit 22,80 uur tegen een uurtarief van € 280,00. Hiervoor is al geoordeeld dat het uurtarief zal worden gematigd naar € 225,00 (zie 2.16). Daarnaast is de rechtbank van oordeel dat met name aan het verzoekschrift en de pleitnota zonder nadere toelichting onredelijk veel tijd is besteed, in verhouding tot de omvang en complexiteit van het dossier en de mededeling vooraf van de rechtbank dat de spreektijd (aan de hand van pleitaantekeningen) niet meer dan 10 minuten bedraagt. De rechtbank zal de redelijke advocaatkosten daarom begroten op 18 uur x € 225,00 exclusief btw, dus een bedrag van € 4.900,50 inclusief btw.

Dat bedrag wordt vermeerderd met het door [verzoeker] betaalde griffierecht van € 1.301,00. De verzochte vergoeding van € 559,63 (inclusief btw) voor de aanwezigheid van de heer [A] zal worden afgewezen. De heer [A] is eenzijdig door [verzoeker] uitgenodigd en zijn aanwezigheid was op deze zitting niet noodzakelijk. Bovendien voert De Vereende onweersproken aan dat de heer [A] is verschenen terwijl hij wist dat De Vereende daar bezwaar tegen had. Voor de kosten van dit deelgeschil zal daarom een bedrag van € 6.201,50 (€ 4.900,50 + € 1.301,00) worden toegewezen.

2.23.

De rechtbank zal deze uitspraak niet uitvoerbaar bij voorraad verklaren, zoals [verzoeker] vraagt, omdat tegen een beschikking in een deelgeschilprocedure geen hoger beroep openstaat. Dit volgt uit artikel 1019bb Rv. ECLI:NL:RBMNE:2023:6318