Overslaan en naar de inhoud gaan

RBROT 121023 KG; geen aanvullend voorschot boven reeds betaalde € 145.000, onduidelijkheid over schade en causaal verband

RBROT 121023 KG; geen aanvullend voorschot boven reeds betaalde € 145.000, onduidelijkheid over schade en causaal verband

2De feiten

2.1.

Op 27 januari 2022 is [eiser01] betrokken geraakt bij een verkeersongeval op de Strevelsweg in Rotterdam (hierna: het ongeval). Hierbij is een bij ASR verzekerd voertuig achter op de auto van [eiser01] gereden. ASR heeft de aansprakelijkheid voor het ontstaan van het ongeval erkend.

2.2.

[eiser01] heeft zich op de dag van het ongeval met nek- en schouderklachten gewend tot zijn huisarts. Na verwijzing door een waarnemend huisarts is hij op 31 januari 2022 gezien op de SEH van het Maasstad Ziekenhuis in Rotterdam.

2.3.

[eiser01] heeft in de periode na het ongeval onder behandeling gestaan van een fysiotherapeut en een psycholoog. Daarnaast heeft hij een intensief multidisciplinair traject gevolgd bij revalidatiecentrum OCA in Rotterdam.

2.4.

[eiser01] heeft sinds ongeval niet meer gewerkt. Hij is niet verzekerd voor arbeidsongeschiktheid.

2.5.

Op 12 mei 2019 is [eiser01] ook een ongeval overkomen. Daarover staat in een medisch advies van Triage vermeld “In voorgeschiedenis whiplashsyndroom en vertigo (draaiduizeligheid) in 2019.”. De schade van die aanrijding is met de verzekeraar van de aansprakelijke partij geregeld voor een totaalbedrag van € 5.164,36.

2.6.

[eiser01] drijft sinds 23 januari 2020 met zijn inmiddels ex-partner een vennootschap onder firma (hierna: de v.o.f.). In de v.o.f. heeft [eiser01] een aandeel van 90% en zijn ex-partner 10%. Bij oprichting zijn 3 verschillende eenmanszaken in de v.o.f. ondergebracht: [X1]  een bouwbedrijf dat zich richt op totaalbouw, [X2} dat zich bezighoudt met bedrijfsadvies en bemiddeling wat betreft inkoop van bouwmaterialen voor de projecten van [X1] en [Y], een telefooncentrale die diverse betaalde telefoonlijnen exploiteert.

2.7.

De medisch adviseur van ASR heeft op 15 juni 2022 en 13 september 2022 adviezen uitgebracht.

2.8.

ASR heeft schade-expertisekantoor Sedgwick ingeschakeld. Naar aanleiding van een bezoek aan het bedrijfspand van [eiser01] heeft Sedgwick op 3 en 5 oktober 2022 rapporten uitgebracht. In het rekenkundige rapport van 5 oktober 2023 staat onder meer:

“ Algemene rekenkundige/cijfermatige bevindingen

De heer [eiser01] heeft op 23 januari 2020 zijn eenmanszaak omgezet naar een VOF. Vóór deze omzetting waren de bedrijfsactiviteiten weliswaar exact hetzelfde, maar met deze omzetting had men vooral de intentie om zijn (persoonlijk) partner ook te betrekken in dit bedrijf.

Feitelijk houdt de heer [eiser01] zich bezig met [X2] en [X1]. Zijn partner houdt zich bezig met de onderneming [Y]. Dit betreft een telefooncentrale die diverse betaalde telefoonlijnen exploiteert. Daartoe ontvangt zij na de omzetting naar de VOF-constructie een winstaandeel van 10%.

[X1] houdt zich bezig met totaalbouw. Dit betekent dat de heer [eiser01] een heel (bouw)project voor zijn rekening neemt, waarbij hij diverse ZZP'ers aanstuurt. Hij is hierbij dus direct uitvoerend op de bouwplaats aan het werk. Daarnaast houdt hij zich vanuit [X2] bezig met advisering en bemiddeling, teneinde op deze wijze de kosten van een project inzichtelijk te houden. Beide activiteiten werken in die zin complementair.

(…)

Voor de huidige VAV-berekening, is het moeilijk vast te stellen hoe het jaar 2022 zich zou hebben ontwikkeld. De heer [eiser01] gaf tijdens ons gesprek aan dat hij zeer positieve verwachtingen had. In dat verband stelde hij dat hij vanwege de groei per januari (2022) naar een nieuw en duurder (huur)pand was verhuisd. Op basis van bovenstaande cijfers zien wij deze hogere huur overigens niet terug. De kolommenbalans laat tot 20 september een huur zien van EUR 9.669, dit zou na extrapolatie uitkomen op circa EUR 13.000 op jaarbasis.

Resumerend kunnen wij stellen dat wij geen (bedrijfs)economisch zicht hebben op 2022 voor wat betreft de situatie zonder ongeval. Tegelijkertijd zijn er geen aanwijzingen om te veronderstellen dat de cijfers van 2022 in hoge mate zouden afwijken van het voorgaande jaar. Indien we voor nu uitgaan van de jaarcijfers van 2021, betekent dit een VAV van EUR 82.569 op jaarbasis. Ten behoeve van een volledige onderbouwing zouden we hierbij nog de jaarcijfers en belastingaangiftes van 2019, 2020 en 2021 willen ontvangen.”

2.9.

De medisch adviseur van [eiser01] heeft van 21 november 2022 een advies uitgebracht. In het advies staat – voor zover relevant – het volgende:

“Cliënt was op 27-01-2022 slachtoffer van een achterop aanrijding. Nadien had hij last van pijnklachten in nek, (boven) rug en schouders/armen, hoofdpijn en misselijkheid. Enkele dagen later tevens klachten van duizeligheid, oorsuizen, een tintelend gevoel in de tong en zweten. Verder slaapproblemen, herbelevingen, concentratieproblemen, snel geïrriteerd en piekeren. Klachten persisteerden ondanks fysiotherapie en cliënt werd verwezen naar OCA voor multidisciplinaire behandeling. Daarnaast vond psychologische behandeling plaats

(…)

Het ongeval biedt dus een logische en aanwijsbare verklaring voor deze klachten en mede daar de klachten werden gedocumenteerd kunnen ze als ongevalsgevolg worden aangemerkt. Temeer daar van deze klachten ten tijde van het ongeval geen sprake was, blijkens het bezoekrapport. Weliswaar was er na een aanrijding in mei 2019 eerder sprake van nekpijn maar daarvan herstelde cliënt met fysiotherapie na enkele maanden volledig. Informatie van de huisarts, welke door de medisch adviseur van de wederpartij wordt verzocht, dan wel van de fysiotherapeut zou dit kunnen bevestigen.”

2.10.

De advocaat van ASR heeft bij brief van 31 maart 2023 – onder meer –

het volgende aan de advocaat van [eiser01] geschreven:

“De medisch adviseur van cliënte kan vooralsnog de aard en omvang van de door uw cliënt genoemde klachten niet verklaren vanuit het hem overkomen ongeval. (…) Op basis van de thans voorliggende gegevens kan mijn cliënte de gestelde volledige arbeidsongeschiktheid niet erkennen, laat staan het voortduren daarvan. Cliënte is van oordeel dat de aard en omvang van de ongevalsgerelateerde klachten en beperkingen onderwerp dienen te zijn van nader expertiseonderzoek waarbij ook aan de orde zal moeten zijn welke klachten en beperkingen zonder ongeval aanwezig zouden zijn geweest. Het door u voorgestelde verzekeringsgeneeskundig onderzoek oordeelt cliënte daarbij voorbarig en dus nog niet opportuun. Eerst zal immers moeten worden beoordeeld welke klachten wel en welke klachten geen relatie hebben met het onderhavige ongeval. Een dergelijke vertaalslag wordt niet door een verzekeringsarts gemaakt. Naar ik verwacht - maar nader medisch advies zal dat moeten uitwijzen - ligt neurologisch onderzoek in de rede. De IWMD-vraagstelling kan daarbij volstaan. Na een dergelijk onderzoek kan alsnog, indien gewenst, verzekeringsgeneeskundig onderzoek plaatsvinden en vervolgens een arbeidskundige beoordeling.”

2.11.

De medisch adviseur van [eiser01] heeft op 19 mei 2023 een advies uitgebracht.

2.12.

De medisch adviseur van ASR heeft op 24 juli 2023 een advies uitgebracht.

2.13.

De medisch adviseur van [eiser01] heeft op 28 juli 2023 een advies uitgebracht. In dit advies staat – voor zover relevant – het volgende:

“ Onder verwijzing naar de voorgaande adviezen d.d. 21-11-2022 en 19-05-2023 werd thans aanvullende informatie ontvangen.

Uit de informatie blijkt dat na het vorige ongeval in mei 2019 sprake was van klachten van de nek/schouder, die zowel door de huisarts als orthopeed tendomyogeen werden geduid. (…)

Tot slot zou ik in antwoord op uw vraag willen aangeven dat ik geen aanwijzingen heb dat cliënt zonder het ongeval van 27-01-2022 actueel ook klachten en/of beperkingen zou hebben gehad. Anderzijds is gelet op de degeneratieve afwijkingen niet geheel uit te sluiten dat cliënt zonder dit ongeval op enig moment ook klachten had kunnen krijgen. Zeker is dit echter niet omdat degeneratieve afwijkingen lang niet altijd tot klachten aanleiding geven.”

2.14.

De medisch adviseur van ASR heeft op 13 september 2023 een advies uitgebracht. In het advies staat – voor zover relevant – het volgende:

“Resumerend was er na de achteropaanrijding op 27-01-2022 sprake van spierklachten van de nek zonder onderliggend structureel posttraumatisch letsel, met in de loop van de tijd nadien ook psychische klachten en een afwijkend, progressief beloop met ondanks diverse behandelingen (fysiotherapie, psychologische hulp, multidisciplinaire revalidatie, behandeling in het buitenland) weinig tot geen resultaat op de geuite klachten.

Betrokkene ervaarde diverse belemmeringen (cognitief, sociaal), en uit de niet-medische informatie kwam naar voren dat betrokkene ook niet meer in staat was trap te lopen, iets wat ik medisch gezien niet vanuit het ongeval kon verklaren.

In mei 2019 overkwam hem een soortgelijke achteropaanrijding met nekklachten tot gevolg, waarvan nog steeds onduidelijk is in hoeverre betrokkene hiervan herstelde of nog behandelingen genoot (zie beargumentatie hierboven).

Daarnaast trof ik diverse aanwijzingen die een alternatieve verklaring bieden voor betrokkene ondervonden en door hem aan het ongeval toegeschreven klachten in het dossier aan.”

2.15.

ASR heeft schade-expertisekantoor Dekra ingeschakeld om het rapport van Sedgwick (zie 2.8) te beoordelen. In het rapport van mevrouw [naam01] van Dekra van 15 september 2023 staat – onder meer – het volgende:

Stap 5 - Conclusie, rapport Rekenkundige Sedgwick is niet voor overname vatbaar

“Samengevat is er geen informatie gedeeld om de verdiencapaciteit van betrokkene voor en na incident cijfermatig te kunnen beoordelen. (…)

Betrokkene heeft niets van doen met de telefooncentrale. De daarmee samenhangende omzet en kosten dienen dan ook buiten de waardering verlies arbeidsvermogen te blijven.

Uitgangspunt voor waardering van verlies arbeidsvermogen, in het kader van een vordering tot schadevergoeding, is immers de inbreng van betrokkene zelf.

Om zijn inbreng vóór incident en om het effect van zijn uitval te kunnen bepalen is grootboekinformatie als hiervoor genoemd aangewezen, net als volledige jaarrekeningen.

De hypothese 2022, waarbij het erop neerkomt dat 2022 wel een vergelijkbaar resultaat als dat van 2021 zou hebben, is zonder volledige onderbouwing voor wat betreft de orderportefeuille per 2022 alsmede jaarrekening van heel 2022, niet voor overname vatbaar. Daarbij wordt voorbijgegaan aan het feit dat er ook in 2022 al omzet werd gegenereerd. Dat wordt ten onrechte buiten beschouwing gelaten. Daarbij is nog niet gebleken dat de cijfers 2021 ook de cijfers zijn die door de belastingdienst zijn bevestigd met een aanslag inkomstenbelasting.

Zonder onderliggende aangiften en aanslagen inkomstenbelasting is het niet mogelijk om verlies arbeidsvermogen op netto basis te kunnen inschatten.

Het rapport van Sedgwick is in dit stadium bij gebrek aan cijfermatige onderbouwing ook niet meer opnieuw bijdragend aangaande de beslissing over verdere bevoorschotting.”

2.16.

In aanvulling op het rapport van 5 oktober 2022 heeft Sedgwick op verzoek een addendum opgesteld. In het addendum van 22 september 2023 staat – onder meer – het volgende:

“De samenwerking tussen ASR en de rekenkundige afdeling van Sedgwick, behelst dat in geval de belanghebbende een ondernemer betreft, de rekenkundige expert de letselschade-expert zal vergezellen bij de bezoekafspraak. Het doel hiervan is dat voor beide partijen snel inzichtelijk gemaakt kan worden welk verdienmodel van toepassing is, hoe de bedrijfsstructuur eruitziet en hoe de bedrijfscijfers er tot het moment van ongeval uitzagen. Daartoe worden, voorafgaand dit gesprek, diverse financiële stukken opgevraagd die bij voorkeur al voor het gesprek zijn geanalyseerd.

Ook bij het gesprek dat op 28 september 2022 plaatsvond is dit traject gevolgd. Ter voorbereiding op dit gesprek zijn de volgende stukken opgevraagd:

(…)

  1. Jaarcijfers van 2019, 2020 en 2021

  2. Belastingaangiftes van 2019, 2020 en 2021

  3. Kolommenbalans 2022

  4. BTW-aangifte(s) 2022

(…)

Deze stukken zijn echter niet in deze hoedanigheid aangeleverd. In plaats daarvan zijn de proefbalansen aangeleverd.

Zoals de naam al aangeeft gaat het hier dus niet om definitieve jaarcijfers. Bovendien worden hier alleen de verschillende posten van de winst- en verliesrekening genoemd, zonder dat deze verder uitgewerkt zijn (hetgeen in de jaarrekening wel gebeurt). Tevens ontbreken de balansposten, zodat geen duidelijkheid is over de vermogenspositie van de onderneming.

Destijds is naar aanleiding van het gesprek dat op 28 september 2022 met belanghebbende en diens belangenbehartiger plaatsvond én de (summiere) stukken die aangeleverd zijn, inzichtelijk gemaakt welke omzetten en winsten in de afgelopen jaren zijn gerealiseerd. Op basis van deze cijfers hebben wij in 2021 het netto-inkomen kunnen afleiden, uitgaande van de winst uit de proefbalans en het winstaandeel van belanghebbende van 90%. Hierover bestonden en bestaan echter nog diverse onduidelijkheden. Dit was dan ook de reden dat we in onze rekenkundige rapportage van 6 oktober alsnog om de officiële jaarcijfers en belastingaangiftes vroegen. (…)

Ondanks deze onduidelijkheden en de summiere informatie die was aangeleverd, hebben wij omwille van de quickscan in de genoemde rekenkundige rapportage toch het netto jaarinkomen berekend. Hieruit volgde een netto-jaarinkomen van EUR 82.569. Zoals gezegd, gebaseerd op de proefbalans en de aanname dat aan belanghebbende 90% van de VOF-winst toekwam. Hierover bestaan echter nog diverse onzekerheden die ten tijde van het schrijven van de rapportage nog niet duidelijk waren, en naar ik begrijp zijn deze nog steeds niet duidelijk.”

2.17.

[eiser01] dient op dit moment circa € 30.000,- aan opeisbare schulden te voldoen.

2.18.

ASR heeft van oktober 2022 tot en met eind augustus 2023 in totaal € 145.000,00 aan voorschotten aan [eiser01] betaald.

3Het geschil

3.1.

[eiser01] vordert bij vonnis, voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad:

  1. ASR te veroordelen tot betaling aan [eiser01] van een aanvullend voorschot op zijn ongevalsschade van € 45.000,-;

  2. ASR te veroordelen tot betaling aan [eiser01] van een maandelijks voorschot op zijn ongevalsschade vanaf 1 september 2023 van € 10.000,- per maand tot en met de maand waarin de eerste rapportage van een door partijen te raadplegen medisch

deskundige in concept voor beide partijen beschikbaar komt, maar maximaal tot

aan 1 augustus 2024,

met veroordeling van ASR in de (na)kosten van deze procedure.

3.2.

[eiser01] stelt dat zijn vorderingen tot bevoorschotting in dit kort geding voor toewijzing in aanmerking komen, omdat zijn vordering tot schadevergoeding voldoende aannemelijk is. In een eventueel te voeren bodemprocedure zal volgens [eiser01] een veel hoger bedrag aan schade worden toegewezen. [eiser01] stelt dat hij als gevolg van het ongeval schade lijdt: hij heeft lichamelijke en psychische klachten en is daardoor arbeidsongeschikt. Hij meent dat zijn huidige gezondheidssituatie en arbeidsongeschiktheid, en de schade als gevolg daarvan, niet zouden hebben bestaan zonder het ongeval. Voor het ongeval was [eiser01] klachtenvrij en zijn medisch adviseur bevestigt dat zijn klachten door het ongeval zijn veroorzaakt. ASR heeft tot en met augustus 2023 voorschotten uitgekeerd waarmee zij bepaalde verwachtingen bij [eiser01] heeft gewekt. Inmiddels betwist ASR de medische causaliteit en weigert zij over te gaan tot verdere bevoorschotting.

[eiser01] stelt een spoedeisend belang bij zijn vorderingen te hebben, omdat hij door het uitblijven van verdere bevoorschotting failliet dreigt te gaan. Sedgwick heeft de schade wegens verlies aan verdienvermogen van [eiser01] over 2022 begroot op € 82.569,-. De doorlopende bedrijfslasten bedragen € 33.951,62 netto per jaar. Dat betekent volgens [eiser01] dat zijn schade wegens verlies aan verdienvermogen inclusief doorlopende bedrijfslasten ongeveer € 10.000,- per maand bedraagt. Hij vordert daarom een aanvullend voorschot van € 45.000,-. De opeisbare schulden van [eiser01] bedragen momenteel circa € 30.000,-. Volgens [eiser01] kan hij die schulden met de recent door ASR ter beschikking gestelde voorschotten betalen. Daarna heeft hij echter geen geld meer om aan zijn overige betalingsverplichtingen te voldoen zodat hij belang heeft bij het gevorderde maandelijkse voorschot.

3.3.

ASR voert gemotiveerd verweer dat strekt tot afwijzing van de vorderingen, met veroordeling van [eiser01] in de proceskosten. ASR vindt dat de vorderingen onvoldoende aannemelijk zijn, omdat op basis van de voorliggende gegevens de gestelde arbeidsongeschiktheid van [eiser01] en het voortduren daarvan niet vanuit het ongeval kunnen worden verklaard. ASR wijst onder meer op het ontbreken van objectivering van de klachten van [eiser01] . Daardoor kan niet worden vastgesteld of de klachten en gestelde beperkingen daadwerkelijk door het ongeval zijn ontstaan of dat zij, mogelijk, andere oorzaken hebben. Op basis van de op dit moment beschikbare informatie kan het causaal verband tussen het ongeval en de door [eiser01] gestelde klachten dan ook niet worden aangenomen, aldus ASR. Daarnaast betwist ASR de gestelde schade gemotiveerd. ASR plaatst vraagtekens bij het door [eiser01] gestelde verlies aan verdienvermogen, omdat in de onderbouwing van [eiser01] de relevante stukken ontbreken. Volgens ASR is, juist om de arbeidswaarde van [eiser01] voor en na het ongeval te kunnen bepalen, inzicht in deugdelijke objectieve informatie van belang.

4De beoordeling

4.1.

De gevorderde voorziening strekt tot betaling van een geldsom. Vooropgesteld wordt dat met betrekking tot een geldvordering in kort geding terughoudendheid bij toewijzing op zijn plaats is. Bij de beoordeling speelt een rol of de vordering voldoende aannemelijk is, of een onmiddellijke voorziening vereist is en of er een restitutierisico is.

4.2.

De geldvorderingen van [eiser01] in dit kort geding kunnen alleen worden toegewezen als voldoende aannemelijk is dat de door [eiser01] gestelde schade als gevolg van het ongeval, op dit moment of in de komende maanden, meer beloopt of gaat belopen dan het tot op heden door ASR uitgekeerde voorschot van in totaal € 145.000,-. Het geschil tussen partijen spitst zich toe op het causaal verband tussen het ongeval en de klachten en op de (onderbouwing van de) hoogte van de schade.

4.3.

De voorzieningenrechter neemt, zoals gebruikelijk, tot uitgangspunt dat de stelplicht en – in voorkomend geval – de bewijslast met betrekking tot het causaal verband tussen het ongeval, de klachten en de schade in beginsel op [eiser01] rust. Voor het aanwezig zijn van het juridisch causaal verband gaat het erom of de klachten als zodanig daadwerkelijk bestaan en dat die klachten mede gelet op de toedracht van het ongeval daaraan redelijkerwijs kunnen worden toegeschreven. Als komt vast te staan dat het slachtoffer vóór het ongeval deze klachten niet had, de klachten op zich door het ongeval veroorzaakt kunnen worden en een alternatieve verklaring voor de klachten ontbreekt, is daarmee het bewijs van het oorzakelijk verband veelal geleverd. Enige objectivering van de (subjectieve) klachten is echter wel vereist. Daarvoor is noodzakelijk en voldoende dat bij zorgvuldige beoordeling van alle (medische) informatie kan worden vastgesteld dat aannemelijk is dat de klachten reëel, niet ingebeeld, niet voorgewend en of overdreven zijn.

4.4.

Vaststaat dat het ongeval waarbij [eiser01] is betrokken, is ontstaan door toedoen van een bij ASR tegen aansprakelijkheid verzekerd voertuig. ASR heeft de aansprakelijkheid voor het ongeval erkend. ASR is daarom in beginsel gehouden de schade die [eiser01] als gevolg van het ongeval lijdt, te vergoeden. Zij heeft daartoe ook de bereidheid getoond door in iets meer dan een jaar tijd, in afwachting van het definitief vaststellen van de schade, in totaal € 145.000,- aan voorschotten te betalen. Dat betekent echter niet dat [eiser01] er zonder meer op mocht vertrouwen dat ASR de causaliteit en de omvang van de schade niet (op enig moment) zou gaan betwisten en hem zou blijven bevoorschotten. Het volgende is daartoe relevant.

4.5.

Alhoewel tot op heden met het oog op vaststelling van de causaliteit nog geen medische expertise heeft plaatsgevonden, heeft ASR op dit punt wel meerdere keren om een nadere onderbouwing gevraagd. ASR heeft bovendien al op 31 maart 2023 voorgesteld om nader onderzoek te laten plaatsvinden, waaronder een medische expertise door een neuroloog (zie 2.10). Partijen hebben over dit voorstel gecommuniceerd. Zij zijn het er in beginsel over eens dat dit moet plaatsvinden, maar namens [eiser01] zijn vervolgens diverse voorwaarden gesteld die naar het oordeel van de voorzieningenrechter in de gegeven situatie niet zonder als redelijk kunnen worden aangemerkt. Als gevolg van deze opstelling heeft tot op heden nog altijd geen medische expertise plaatsgevonden. Tijdens de mondelinge behandeling heeft [eiser01] bovendien, en overigens pas geruime tijd nadat het voorstel is gedaan, de voorgestelde deskundige afgewezen.

4.6.

Alhoewel vooralsnog geen aanleiding bestaat om te twijfelen aan de door [eiser01] ervaren klachten, is tot op heden niet zonder meer aannemelijk dat deze klachten, uitsluitend, zijn te herleiden tot het ongeval. Uit de medische adviezen van beide partijen kan dit vooralsnog in onvoldoende mate worden afgeleid. [eiser01] wijst ter onderbouwing van de aannemelijkheid van zijn vordering op hoofdstuk 5 van de dagvaarding. Dit miskent dat ASR tijdens de mondelinge behandeling op een aantal van de in dat hoofdstuk opgenomen stellingen/uitgangspunten in betwistende zin heeft gereageerd. Zo heeft ASR gewezen op de vergelijkbare nekklachten als gevolg van het eerdere ongeval in 2019, waarbij het onduidelijk is of [eiser01] hiervan volledig was hersteld op het moment van het ongeval op 27 januari 2022. ASR wijst er verder op dat in de meest recente uitdraai van het huisartsenjournaal maar één keer melding wordt gemaakt van ‘whiplashklachten’. Volgens ASR is er bovendien een alternatieve oorzaak of een samenloop van meerdere oorzaken van de klachten mogelijk vanwege de bij [eiser01] gediagnosticeerde gewrichtsaandoening fibromyalgie.

4.7.

ASR heeft ook de door [eiser01] opgevoerde schade uitvoerig betwist. ASR heeft tijdens het schadetraject bij [eiser01] meerdere malen tevergeefs om aanvullende informatie gevraagd om de (hoogte van de) schade te kunnen vaststellen. Naar het oordeel van de voorzieningenrechter stelt ASR mede daarom terecht vragen bij de omvang van het verlies aan verdienvermogen, waarbij opvalt dat [eiser01] zijn vordering grotendeels baseert op een voorlopige inventarisatie van de schade door Sedgwick (zie 2.8). ASR heeft mede aan de hand van het rapport van Dekra gemotiveerd betoogd dat voor het definitief vaststellen van het verlies aan verdienvermogen aanvullende informatie noodzakelijk is, zoals de volledige grootboekinformatie, jaarrekeningen en de belastingaangiften 2019-2022 (2.15). Het is in dat verband ook vooralsnog onduidelijk wat in de afgelopen jaren de rol van [eiser01] was in de drie verschillende eenmanszaken die zijn ondergebracht in de v.o.f.. Die informatie is nodig om de arbeidswaarde van [eiser01] voor en na het ongeval te kunnen bepalen. In het licht van de uitvoerige betwisting door ASR heeft [eiser01] de omvang van de door hem gestelde schade dan ook onvoldoende onderbouwd.

4.8.

Op grond van het voorgaande is de voorzieningenrechter van oordeel dat op dit moment onvoldoende aannemelijk is dat door [eiser01] gestelde schade, nu al of in de komende maanden, meer beloopt of gaat belopen dan de tot op heden door ASR uitgekeerde voorschotten van in totaal € 145.000,-. Daarvoor bestaan te veel onduidelijkheden ten aanzien van het causaal verband tussen het ongeval en de klachten en de (onderbouwing van de) hoogte van de schade. Daarbij komt dat [eiser01] zijn spoedeisend belang bij de vorderingen onvoldoende heeft onderbouwd. In aanmerking nemende dat hij in een tijdsbestek van ongeveer een jaar € 145.000,- aan voorschotten heeft ontvangen, is zonder nadere onderbouwing onvoldoende aannemelijk dat [eiser01] op dit moment voor zijn dagelijkse levensonderhoud afhankelijk is van de betaling van een nader voorschot. Dat hij in acute financiële moeilijkheden raakt als hij niet op korte termijn een voorschot krijgt, blijkt vooralsnog nergens uit. Het enkele feit dat sprake is van opeisbare schulden rechtvaardigt ook niet de conclusie dat een faillissement dreigt en hetzelfde geldt voor de, volstrekt niet onderbouwde, opsomming van maandelijkse uitgaven, welke opsomming overigens de door ASR in haar pleidooi genoemde vragen oproept ten aanzien van bovenmatigheid en schadebeperking. Concrete en onderbouwde stellingen die inzicht verschaffen in de actuele financiële positie van [eiser01] ontbreken. De vorderingen worden dan ook afgewezen.

Proceskosten

4.9.

[eiser01] wordt als de in het ongelijk gestelde partij in de proceskosten veroordeeld. De kosten aan de zijde van ASR worden begroot op:

- griffierecht € 2.837,00

- salaris advocaat € 1.079,00

Totaal € 3.916,00 ECLI:NL:RBROT:2023:9852